EINDELIJK GAAT HET DAN
TOCH GEBEUREN
CAMBUUR-AJAX CAMBUUR -P.S.V.
CAMBUUR-FEYENOORD
'T KLEINE KRANTSJE
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 11
PETRUS DE BEER
Als jongens zwommen wij vaak
achter de kerk van Lekkum in
de Dokkumer Ee. Daar hebben
wij het zwemmen geleerd "met
de honneklauw". In één dag
was het klaar en nu moeten ze
er wel een jaar voor leren!
Bij ons was dan wel iemand,
die ouder was; hij heette Petrus
de Beer. Die kon heel goed
duiken en als de Dokkumerboot
er aan kwam, zei hij: "Kijk jon
gens, daar gaat Petrus" en dan
dook hij zomaar onder die boot
door.
Dat was levensgevaarlijk na
tuurlijk. Petrus is later in Frane-
ke terechtgekomen.
Petrus woonde met zijn vader
en broer op het Peterseliewaltje
naast de ingang van de kunst-
mestfabriek. De vader was in
valide en hij had een wagentje
met van die grote handvatstan
gen, die hij op en neer moest
bewegen om vooruit te komen.
Als het donker was pikten wij
als jongens dat wagentje wel
eens uit het hok en dan gingen
wij er om beurten mee de Le
liestraten door. Dat viel niet
mee, want het was een drie
wieler met voor één wiel en
achter twee.
In bochten vielen we dan ook
wel eens om en dan kwam je
met bak en al op straat te lig
gen.
Leeuwarden
W. Kramer
MEELFABRIEK FORTUNA
De laatste tijd is er in 't Kleine
Krantsje over de voormalige
meelfabriek Fortuna geschre
ven, onder andere door de he
ren Bons en Lijfering, op wie
de machinekamer van deze fa
briek nogal wat indruk had ge
maakt.
In 1927 of '28 werkte ik als
leerling in de stoomketelmake
rij van Landeweer aan het
Nieuwekanaal. Op zekere dag
moest een van de ketelmakers,
een Schreuder, naar de Fortu
na om er een reparatie te ver
richten en ik ging mee om hem
te helpen. Ook ik kwam toen,
net als beide heren, onder de
indruk van wat ik daar zag.
Wij waren toen wel wat gewend
op het gebied van ketelhuizen
en machinekamers, want we
moesten nog al eens naar der
gelijke installaties toe voor on
derhoudswerkzaamheden, bij
voorbeeld naar zuivelfabrieken.
De machinekamer van een fa
briek was meestal het visite
kaartje van het bedrijf, maar
niet voor iedereen toegankelijk.
De vloer was dan betegeld met
daarop een cocosloper, de
wanden waren ook betegeld of
gemetseld en van geglazuurde
stenen voorzien. Als de machi
nist de machinekamer betrad,
trok hij meestal speciale sloffen
of schone klompen aan. De
vuile klompen uit het ketelhuis
kwamen bij de deur uit. Wij
werden er dan toegelaten om
ons om te kleden, want een
kleedlokaal had toen nog geen
enkel bedrijf.
Toen we het ketelhuis van de
meelfabriek Fortuna betraden,
zagen we dat er twee flinke
stoomketels lagen, ongelijk van
grootte en capaciteit. Men moet
zich deze ketels voorstellen als
een soort stalen cilinders van
een negen tot tien meter lengte
en een middellijn van een twee
en een halve meter. Elke ketel
had twee vuren. Er was toen
maar één in gebruik, want de
grootste was lek en deze
moesten wij dus repareren.
Wij keken er van op, dat de
ene ketel zo verschrikkelijk
hard gestookt moest worden,
waardoor de vuurdeuren don
kerrood stonden. De ketel kon
de grote stoommachine nauwe
lijks van voldoende stoom voor
zien. Zoiets hadden we nog
nooit ergens aangetroffen.
Wat was hier nu het geval? In
de machinekamer er naast, met
de vloer één of anderhalve me
ter hoger dan die in het ketel
huis, lag een prachtige grote
stoommachine van 700 PK, zo
als er in de hele provincie geen
tweede te vinden was. Deze
machine had toen een kleinere
vervangen, maar de stoomke
telcapaciteit was niet vergroot.
Er was toen een aanblaasin-
richting aangebracht, zodat er
veel meer kolen verstookt kon
den worden en de twee ketels
het nog wel aankonden.
Maar de grootste van de twee
werd lek en de kleinste moest
het alleen klaren. De stokers
moesten er zich in ieder geval
maar mee redden. Het resul
taat was wel, dat er een groot
deel van de warmte onbenut de
schoorsteen uit ging. Zulke ke
tels waren, op de voorkant na,
geheel ingemetseld en wij kon
den het lek dus alleen aan de
binnenkant bereiken en dich
ten.
Wij kropen dus door het zoge
naamde mangat van 30 x 40
cm en togen, voorzien van een
voorhamer en stuikbeitels, aan
het werk. Dat was een warm
karwei door de naastliggende
oververhitte ketel. Maar het
werk werd, net als altijd, weer
geklaard en ik had nog tijd om
de machine goed te bekijken.
Het was, de heer Lijfering
schreef het al, een pracht ma
chine met de technische bena
ming "Tandem Compound
Mach" met kleppenbesturing en
Injectie Condensatie, wat bete
kende, dat er twee achter el
kaar geplaatste stoomcilinders
waren en dat de besturing door
kleppen geschiedde. Beneden
de hoogliggende vloer was de
zogenaamde condensor ge
plaatst.
Het vliegwiel van zo'n vier en
een half tot vijf meter middellijn,
was van plusminus zes tot acht
halfronde groeven voorzien,
waarin even veel dikke touw-
snaren lagen, die de kracht
overbrachten naar het drijfwerk
door de fabriek. Het geheel
was gebouwd door de toen be
kende Belgische fabriek van
Carels in Gent.
Hoewel ik later uit de stoom-
techniek raakte, bleef ik een
beetje een stoomfanaat en ik
doe ook nog aan stoommachi
nemodelbouw. Ik ben daardoor
ook in het bezit van verschillen
de boeken en foto's van derge
lijke installaties, waarop men
kan zien tot welke afmetingen
deze werden gemaakt.
In het Ir. Woudagemaal bij
Lemmer liggen vier machines
van ongeveer hetzelfde formaat
als die van de Fortuna.
Wanneer bij onze werkzaamhe
den de stoker even dé deur uit
was, bijvoorbeeld om een krui
wagen steenkool op te halen,
gebeurde het wel, dat wij onze
tabakspijp met stoom lieten
doorblazen door die onder de
doorblaaskraan van het peilglas
te houden. Het hele ketelhuis
was dan vergeven van een gru
welijke nicotinestank, maar
hoofdzaak voor ons was, dat
onze pijp dan weer zo goed
als nieuw was - zo schoon was
die dan.
Een en ander deden we zo'n
vijf en zestig jaar geleden; won
derlijk, dat je dat allemaal zo
lang bijblijft. En dan nu de
stoomkraan maar weer dicht.
Leeuwarden
G. Brinck
KORUS
Het is al enige tijd geleden, dat
Johan van Bergen over de
Speeltuinvereniging Jong Le
ven aan de Goudenregenstraat
schreef. Hij had in 't Kleine
Krantsje een foto gezien van
de vroegere lantaarnopsteker
Jan Elsinga, die later wel in
deze speeltuin werkte.
"Hee, da's Korus op sien ouwe
dag, 'k he nooit weten, dat ie
Jan Elsinga hiette" schreef Jo
han van Bergen. Maar dat was
ook niet zo. De "Korus" van de
speeltuin Jong Leven was de
heer F. Koorens, destijds wo
nende in de Camperstraat en
voorheen aan de Tuinen op
nummer 33 - met eerst een
groentezaak en later een
snoepwinkel.
Deze Koorens was een groot
kindervriend en zijn grootste
hobby was in later jaren dan
ook de speeltuin. Het sloeg dus
allemaal op hem, wat Johan
van Bergen over "Korus"
schreef: "Kregen je een bitsje
sand inne ogen, bule oppe kop,
tannen deur de lip, of "saten se
de heule tied op je af", dan
konnen je deun bij ut toegangs
hek uutskrieme in ut houten ge-
bouwke, dat naar kreosoot of
suksuwat rook en dan wedden
je op een heul spesjale menier
troast deur Korus, skipperspet
fastgroeid op sien hoofd, dan
sei die un riemke foor je op:'t
is de bult sien eigen skuld, dat
ie die bult mut drage, ases
komt de timmerman, om die
bult d'r af te sagen" en fut
smolt je ellende, konnen je
weer de sandbak in, de skom-
mel op, je duzelig draaie op ut
houten draaimolentsje of sjotte
oputgrasfeldsje."
De naam Koorens werd door
veelvuldig en vlot uitspreken
gemakkelijk "Korus", vandaar
het misverstand. En Koorens of
Korus en Johannes Elsinga wa
ren dus twee verschillende
mannen van de speeltuin.
Lemmer
Mevr. M. de Leeuw-Waschit-
schek
BIJ DEBLEEKLAAN
Er heeft het vorige jaar een
verhaal van de heer Marten W.
Sytsema in 't Kleine Krantsje
gestaan onder de kop "Toen
de berg nog niet was afgegra
ven". Bij het lezen van dat arti
kel en het zien van de daarbij
afgebeelde foto van "de berg"
kwamen ook bij mij weer ver
schillende herinneringen naar
boven.
Ik woonde namelijk ook in de
directe omgeving daarvan, na
melijk aan de Bleeklaan, num
mer 79, recht tegenover de
berg. Vanuit de slaapkamers
aan de straatzijde hadden wij 's
winters een pracht uitzicht op
de sleetjes, die van de hoogte
afroetsten en naar de vijver
gleden.
Ja, die "viever". Dat was een
schrikbeeld voor onze ouders,
want dat was, zeker voor mij
als ondernemend jonkje, streng
verboden terrein. Bij de gratie
Gods kwamen we daar onder
begeleiding van een grotere
buurjongen, om bijvoorbeeld
het water voor onze visjes te
verversen. De buurjongen was
dan apetrots natuurlijk.
En dan de Bleeklaan. Vanaf
ons huis richting Noordvliet
hield die huizenrij op bij een
groentewinkel en had je een
vrij uitzicht over de weilanden
en kon je de molens aan het
"Kalverdiekje" zien draaien. De
Jacob Binckestraat was er toen
dus nog niet.
Ook weet ik nog dat het weg
dek van de Bieeklaan werd ver
nieuwd. Er liep toen een smalle
grasstrook door het midden,
waardoor beide weggedeelten
gescheiden waren. Het geheel
werd ongeveer een halve meter
uitgegraven, vervolgens volge
spoten met water, waarna er
vrachtauto's met "woudzand"
werden aangevoerd. Dat zand
werd door gemeentewerkers in
die watermassa gegooid, waar
bij ze ons vaak natgooiden. Dat
we ons, ook met die bergen
zand, uitstekend vermaakten,
laat zich raden.
Waar we ons wekelijks ook
best mee vermaakten was "de
skietauto". Veel oudere Leeu
warders zullen zich deze wa
gens met privaattonnen nog
wel herinneren. Zo'n wagen
werd woensdagsmiddags met
lege tonnen geparkeerd op de
hoek Bleeklaan-Vijverstraat,
waarna de "tontsjemannen" de
lege tonnen voor volle verwis
selden. Wat we de hele woens
dagmiddag om, in, op of bij die
tonnenwagen uitspookten weet
ik niet meer, maar we waren er
niet vandaan te slaan. In de
namiddag werd de wagen met
volle tonnen weggehaald, en
haalde mijn moeder me van de
overkant naar huis. "Dat jonkje
stinkt weer een uur inne wien"
zei ze dan tegen de buren.
Over mijn verdere jaren in
Leeuwarden tot mijn drieën
twintigste, hoop ik te zijner tijd
nog enkele leuke anekdotes te
vertellen.
Enschede S. D. Postmus