'T KLEINE KRANTSJE
ONTMOETING NA VIJFTIG JAAR
GEZONDHYDSSORG ANN01900
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 7
Wie, zoals ik, vijftig jaar gele
den zijn geboortestad Leeuwar
den verliet om eerst in Den
Haag en daarna in het verre
Spanje te gaan wonen, die
knippert wel even met de ogen
als hij ineens - aan een lange
tafel - tegenover iemand komt
te zitten die een onvervalste
Frisiaan blijkt te zijn. Wel dat
gebeurde mij gister, in een druk
restaurant, op G ran Canaria.
Er was een goede vriend van
ons tachtig jaar geworden en
dat moest gevierd worden. Hij
had rissen vrienden en kennis
sen uitgenodigd, die allemaal
een plaatsje aan een lange ta
fel kregen. En bij die genodig
den was een heer die uit Leeu
warden bleek te komen: Sjors
Vossenberg. Wat een verras
sing. Op zo'n moment springen
je gedachten ineens zo'n zes
tig, vijfenzestig jaar terug.
De Vossenbergs hadden, zoals
vele lezers van 't Kleine Krants-
je zich zullen herinneren, een
verfzaak op de Nieuwestad. Er
waren drie broers, Bas, Sjors
en Bart, voorzover ik weet alle
drie trouwe Frisianen. We heb
ben samen 'op de baan' ge
voetbald, op zondagmorgen,
wanneer de onvergetelijke
Geppie Ronner altijd langs de
lijn dribbelde.
Van de drie broers kende ik
Sjors het best. Sjors was in die
tijd al een karakteristieke figuur.
En dat is hij nog! Een voor
beeld van wat er gister gebeur
de, dat had ook zestig jaar ge
leden gebeurd kunnen zijn!
We bevonden ons dus in een
vrij groot gezelschap aan een
feestmaal. Sjors zat, met zijn
sympathieke vrouw, schuin te
genover mij. Plaats van hande
ling alzo een vleesrestaurant,
dat bekend staat om zijn grote
porties. Nu ben ik maar een
heel klein vleesetertje en ik ver
giste mij met de bestelling bij
de Spaanse ober. In plaats van
een heel bescheiden lapje
vlees, wat ik zo graag gewild
had, kreeg ik 'een halve koe'
op mijn bord gedeponeerd.
NIET VEUL VERANDERD
'Nou' zegt Sjors, spits als altijd:
'Jou binne in al die jaren oek
niet veul veranderd. Bij zo'n
feesje durve jou wel een flinke
lap vlees te bestellen'. Ik pro
beerde uit te leggen dat het
een misverstand met de ober
betrof, maar dat lukte niet. Het
Spaans van Sjors bleek ook
niet veel beter te zijn dan dat
van mij. En het gevolg was dat
Sjors en ik volledig verstrikt
raakten in moeilijke Spaanse
woorden als "'pinchitas', 'salchi-
tas', 'chuletas' en wat er hier al
niet meer voor lekkers wordt
opgediend.
Goed, ik zat dus zonder het ge
wild te hebben, met die 'halve
koe' op m'n bord en wist me in
dit gezelschap niet een houding
te geven. Het allergrootste pro
bleem was echter hoe die enor
me lap vlees weg te werken.
Nadat ik van de rand een paar
kleine stukjes had afgesneden
en die met moeite naar binnen
had gewerkt, zei Sjors: 'Nou,
as jou ut mij vrage, dan valt ut
toch allemaal een bitsje tegen'.
Dat was heel zacht uitgedrukt,
want die bonk vlees bleek niet
alleen te groot, maar vooral
ook taai en droog te zijn. Sjors,
die inmiddels een lekker bief
stukje naar binnen had ge
werkt, wist dat laatste natuurlijk
niet. En op een geschikt mo
ment zeg ik tegen Sjors: 'Sjors,
jij was vroeger altijd een goeie
eter, is dit lapje misschien iets
voor jou?'
Sjors zag daar wel wat in. En
het bord met de 'halve koe'
erop verdween naar de over
kant van de tafel.
Sjors'sneed er onmiddellijk een
flink stuk van af, dat achter de
biefstuk aan ging. Maar he
laas, het kwaliteitsverschil was
zo enorm dat deze hap onmid
dellijk retour kwam. En op dat
zelfde moment knalden er een
paar kernachtige woorden uit
de mond van Sjors, woorden
die meer in het Oranjebierhuus
van 1935 op hun plaats waren
geweest dan in dit chique*
Spaanse vleesrestaurant van
1995.
Er ontstond uiteraard onmiddel
lijk flinke deining aan de feest
dis. Het toeval wilde echter dat
er een deftige dame in het ge
zelschap was, die zei dat ze
thuis drie honden had en overal
rekening mee gehouden had.
En zo werden de restanten van
'mijn' vleesklomp, door Sjors
onder de tafel weggemoffeld.
Triomfantelijk keek Sjors, die al
geruime tijd het middelpunt van
het hele gezelschap was ge
weest, de gasten aan en sprak:
'Zo, ook dit probleem hebben
we weer netjes opgelost'. En
zo was het ook. ledereen was
tevreden: Sjors, de deftige
dame, de drie honden en 'last
but not least' ondergetekende!
Gran Canaria
JanSchoustra
Kind aan huis in het Tuchthuis
van Leeuwarden - dat kon je
wel zeggen van de Harlinger
Ype Baukes de Graaf. In 1831
werd hij veroordeeld tot twee
jaar tuchthuisstraf, in 1835 tot
zeven jaar, in 1843 tot acht jaar
en in 1854 nog eens tot vijf
jaar. Bovendien werd hij ver
scheidene malen gegeseld en
kreeg hij brandmerken. In mei
1859 verliet Ype Baukes de
Graaf voor de zoveelste maal
het Leeuwarder Tuchthuis: hij
had toen al eenentwintig jaar
achter de tralies doorgebracht.
Vier maanden na zijn vrijlating
kreeg de recidivist in Harlingen
onenigheid met een daar opge
dane vriendin, Aafke Monsma.
Hij besloot het geschil bloedig,
te beslechten. Dus sleep Ype
Baukes de Graaf zijn mes
vlijmscherp op een zandsteen
en.hij stak de arme Aafke
dood. Maar ditmaal wachtte
hem niet een nieuwe gevange
nisstraf. Het Provinciaal Ge
rechtshof van Friesland veroor
deelde Ype Baukes de Graaf
ter dood. En op de vroege mor
gen van de 23e mei 1860 werd
hij onder grote publieke belang
stelling opgehangen voor het
Paleis van Justitie aan het (Wil-
helmina) Plein. Zo was hij de
laatste veroordeelde in Fries
land, die - in vredestijd - ter
dood werd gebracht.
Sytze fan Dyk gaat sundachsa-
ves graach te kaarten naar syn
ouwelui. D'r binne noch twee
broers in 'e hüs en de ouwe
man doet oek graach met. Klas
gaat dan faak met, want as de
fles op 'e tafel komt, het se
maandachs gyn senten foar de
huur. Kleine Aukje kan met in
'e kienderwagen.
"Syts, denk 'r om dat Sjoerd en
Jan nyt soa angaan, dou bist
de oudste. En de must 'n flink
ênd breide want Sjoerd het fer-
letfan dy sokken."
Sietske sit lekker te lachen
want se het krek 'n sok opset
en bij soa'n board fan twee
recht twee kroem kan se lese
en se het 'n moai boek fan
skoal.
"Mag Jitse fao hiernaast kom-
me te speulen?" fraacht Sjoerd.
"As jimme maar nyt de beest
üthange," skietskout moeke
teugen.
"Nee, moeke, we gane 'n kas
teel bouwen fan 'e blokken."
Fader en Moeke binne ut Groat
Fierkant noch nyt üt of Sietske
hoart en siet al niks meer.
Maar ut bouwen met 'e blokken
ferfeelt de jonges al gauw, foa-
ral Jan dyt altieten ongedürech
is.
PEARDRIDE
"Ik wul peardride! Sjoerd, laat
my bij dij op 'e ruch."
Om beurten sitte se bij mekaar
op 'e ruch, ut gaat hoe langer
hoe rimpener.
Sietske fernimt niks, seis nyt as
se teugen de tafel opbonke,
soadat de kopkes rattele.
"Nou ik weer!" raast Jitske, dyt
syn peardeleven opgeeft en
overênd riist. Maar Sjoerd sü
krek met losse hannen de swi
pe hanteare en flikkert achtero
ver. Hij gült fan pine en hij blieft
gülen. De andere beide jonges
besouwe hun en binne inienen
stil. Dat haalt Sietske üt hur
boek. "Wat nou, Sjoerd?" Want
Sjoerd is nyt kleinsearech.
"Myn füt! Myn fut!" gült Sjoerd.
Die füt leit 'r raar hene, je kan-
ne soa wel sien dat dat nyt
doacht.
"Ik gaan naar hüs, hoar," seit
Jitse benauwd en hij sal d'r
gauw ütpieke.
"Roep dyn fader en moeke!"
skreuwt Sietske 'm na.
Buurman en büfre komme met
een andraven.
"Broken," siene se. "Waar bin
ne fader en moeke?"
"Bij grootmoeke in 'e Stienhou-
werij."
"Nou, Syts, dan mustou se da-
leks ophale. Jan gaat in 't bed-
steed, ik sal 'n deurstikte deken
over Sjoerd henelêge en buur
man gaat naar hüs, dy mut
morren froech op." Büfre is al-
tieten gauw berêdden.
Sietske draaft soa hard se kan:
dè Houtstraten deur, over de
brug, deur de Tüntsjes. Ut
steekt hur in 'e siede, maar se
gunt hur gyn tyd om op asem
te kommen: Sjoerd met 'n bro
ken bien, dat is heel erch!"
Hur klompen rattele over de
Kiepeloop. Op ut Ouwgelein is
ut krek of d'r noch één hur op
klompen tegemoet komt, se
wudt 'r skrütel fan en hur hart
slaat as 'n lammesturtsje. Maar
Sjoerd mut soa gauw moochlek
hulp hewwe. Se foelt hur skurf
omdat se soa stoef sat te lesen
en niks murk.
Bij grootmoeke stroffelt se over
de klompen in ut gankje en fait
hast de kamer in: "Kom gauw!
Kom gauw! Sjoerd het syn bien
broken!"
Se besouwe hun en moeke be
gint te blèren.
"Stil!" grauwt fader, "janke
doest straks maar."
In optocht gaan se naar hüs:
fader trêdet foarop, moeke der
achter met 'e kienderwagen,
eamelend over dat ferrekte
kaartspeulen en achteran Siets
ke, moed en himend, maar bliid
dat de groate ménsen ferder
raad ferskaffe.
OERGRIESLEKEPINE
Sjoerd kan nou fansels nyt in ut
bedsteed. Fan stoelen en kus-
ses wudt 'n kermisbed maakt
waar hij nyt ütfalle kan en fader
tilt hem d'r in. Fader is rooie
krüssoldaat weest, dy weet hoe
suks mut. Fan slapen komt nyt
feul, Sjoerd het 'n oegriesleke
pine.
Maandachsmorres gaat fader
bij de dokter langes en moeke
maakt de kamer en Sjoerd so
kreas moochlek. Maar as fader
om twaalf uur thüs komt te eten
is dokter noch nyt weest. "As je
fan 'e stad binne, kan je wel
wachte," foetert fader, "ik sal
d'r aanses noch weer even lan
ges."
Se wachte weer de hele mid-
dach. Teugen f ij ven komt dok
ter pas. Hij het de smoar in om
dat ut koetske nyt tot de deur
ride kan, nou must hij ut hele
ênd lope: deur de stege en ut
halve Groat Fierkant over. Hij
spalkt Sjoerd syn bien en seit:
"Hij moet naar 't ziekenhuis
want hij moet in 't gips." Met is
hij fut.
Moeke radeloas: "Hoe mut dat
nou? Hoe krij ik 'm in ut sieken-
hüs, hij kan ommers nyt lope?"
"Kan Sjoerd nyt in 'e kiender
wagen? Ut is toch düster."
Sietske het wel faker snoade
bedenksels.
Sjoerd is soa üt 'e liken fan
pine en moedens, dy laat maar
met 'm gewurre. Moeke haalt
alles üt 'e kienderwagen, behal
ve ut metraske en dan kan
Sjoerd d'r krek in sitte.
In ut siekenhüs doen se gips
om ut bien. "Over zes weken
terugkomen," wudt hun seid en
dan sküft moeke de sware wa
gen naar hüs.
Nou d'r gips omhene sit is ut
bien 'n stuk npfliker en kan
Sjoerd 'm aardech rédde. Moe
ke het 'n soad genot fan 'm en
ut spyt har suver 'n bitsje as de
ses weken om binne en se
naar ut siekenhüs mutte om ut
gips d'r afhale te laten.
"Nyt in 'e kienderwagen, hoar!"
waarskout Sjoerd. Nou, dat
hoeft nyt want hij skeuvelt 'n
moai êndwech.
In ut siekenhüs is hij gauw
klaar en komt 'n bitsje knoffe-
lech üt 'e behannelkamer.
"Nou maar gauw met naar
hüs," seit moeke, "dat hewwe
oek weer had."
Maar dat had se docht! Se bin
ne noch maar krek büten of
Sjoerd mut al even stilstaan. Ut
bien mist syn steun, ut foelt nu-
verslopan.
"Ut mut even wenne fansels,"
hoopt moeke. Maar de êndsjes
dy Sjoerd loopt wurde telkes
korter en ut ütrusten duurt lan
ger. Hij swit as 'n andrager en
toch is ut gloepense koud. Se
binne noch nyt iens de Twee-
baksmerk üt as Sjoerd nyt
meer kan en skriemt fan ellen
de.
"Klim maar op myn ruch," seit
moeke. Bij 'n höche stoep klaut
Sjoerd op moekes ruch en
stroffele se 'n êndsje ferder.
Maar Sjoerd is swaar en hast
soa lang as moeke seis. Na 'n
foech twintech meter is moeke
ten ênde. "Nou must ut seis
maar weer eefkes perbere,"
hymt se.
Hoe lang binne se onderwech?
Na 'n ieuwechhyd binne se op
'e Amelandspyp en dan kan
Sjoerd metride op 'n turfkarre.
Hij fernimt ut amper.
In 'e Houtstraat mut hij d'r af en
set moeke hem teugen 'n hek
je. Se draaft naar hüs en haalt
de kienderwagen.
Se is dankber dat se 'm thüs
het, maar snachs raast Sjoerd
de hele boel bijmekaar. "Koarts
as 'n peard," seit fader.
De dokter mut weer komme.
"Longontsteking," seit dy. En
dat is 'n groat woard waar ut
hele streekje stil bij blieft.
Fader timmert 'n brits tussen ut
raam en de skustien en daar
leit Sjoerd ferskeidene weken
met ut gesicht naar de muur,
want hij het 'n grouwe stien-
poest op 'e heup en kan nyt op
'e linkersiede lége.
Maanden later sit hij op 'e re-
genwatersbak in ut bleekje.
"Och heden, wat is 't 'n iemer
wudden," seit ouwe Tryntsje.
Sjoerd skynt ut nyt te horen.
Jitse must fan meester sêge,
dat Sjoerd soa lang nyt op
skoal weest het, dat hij sitten
blieft en nou komt hij straks bij
al dy kleine pieken in 'e klas en
dat is noch ut slimste fan alles!
K. F. Jongbloed-Smit