BOERENGEZIN GETROFFEN
DOOR VRESELIJK IJSONGEVAL
ONVOORSTELBAAR ZWAAR
'TKLEIHE KEANTSJE
ZOMAAR NAAR GALG EN RAD
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 7
Heel lang geleden, in het vroege voorjaar van 1913, werd Friesland opgeschrikt
*door hardnekkige geruchten over een gruwelijk ongeluk, waarbij drie leden uit een
gezin hun leven zouden hebben verloren. Het drama moest zich op de twintigste
maart voltrokken hebben bij het dorpje Oldelamer, ten westen van Wolvega.
Daar woonden, op een klein
boerderijtje, de als flink en zeer
ijverig bekend staande Sietze
Douma met zijn vierenveertigja-
rige vrouw Jeltje. Het echtpaar
had negen kinderen, zes jon
gens en drie meisjes, van wie
sommigen al op eigen benen
stonden.
Ook dankzij de onvermoeibare
arbeidzaamheid van vrouw Jel
tje had Sietze zich van arbeider
tot kleine boer kunnen opwer
ken - tenslotte kon hij zich de
trotse eigenaar van een tiental
koeien noemen.
In het najaar van 1912 kregen
Sietze en Jeltje te kampen met
een jammerlijke tegenslag.
Door het breken van een pol
derdijk kwam hun land onder
water te staan en bovendien
verdronken er een paar van
hun koeien. Het trieste gevolg
was, dat de kleine boer ge
noodzaakt werd zijn vee te ver
kopen; met voermanschap en
ander los werk probeerde hij nu
verder de kost te verdienen.
PLOTSELINGE PANIEK
Op een donderdagmorgen had
Sietze zijn woninkje verlaten -
hij was met een lading zand
naar de Kerkbuurt gegaan.
Moeder Jeltje'zat aan de naai
machine en de veertien jaar
oude zoon Jan vermaakte zich
op een stuk landijs, waarop
nog kon worden geschaatst.
Plotseling klonk er van een nog
jonger broertje, dat uit het ven
ster keek, de verschrikte kreet:
"Onze Jan zit er in!"
Het bleek, dat de knaap het
veilige landijs had verlaten en
zich op het zwakke ijs van de
brede en diepe wijk naast het
land had gewaagd.
Moeder Jeltje en de eenentwin
tigjarige dochter Antje, die ook
thuis was, stoven meteen hevig
geschrokken overeind en vlo
gen naar de vaart. Daar wisten
ze, bij het aanschouwen van de
spartelende Jan, niet wat ze
moesten doen om de jongen te
redden. In hun radeloosheid
sprongen beiden op het ijs en
gingen er meteen doorheen.
Buren, die toesnelden, stonden
eerst ook met de handen in het
haar. Tot de twintigjarige Mar
ten, eveneens een zoon van de
Douma's, er ijlings met een lad
der kwam aanzetten. De jon
gen werd een touw om de mid
del gebonden en zo schoof hij
voort over het broze ijs. Met
veel moeite zag hij kans de
beide reeds bewusteloze vrou
wen op de wal te krijgen.
De lichamen werden in de
schuur gelegd, waar men ter
stond pogingen in het werk
stelde de levensgeesten op te
wekken.
Door de geweldige consternatie
was het iedereen ontgaan, dat
ook Jan Douma in het water
lag, tot het volk daarop door de
kleinste kinderen attent werd
gemaakt.
Hartverscheurend was toen het
geschrei van Marten. "Onze
Jan moet er ook uit!" jammerde
hij en daarna moest men hem
met geweld tegenhouden, an
ders was ook hij in de wijk ge
sprongen.
Er werd nu een boot te water
gebracht en voorzien van een
haak begaf buurman Frederik
Bijl zich naar de plaats, waar
Jan Douma was gezonken.
Spoedig werd de drenkeling
gevonden, maar het was duide
lijk, dat de levensgeesten wa
ren geweken - de knaap had
nu al zo'n anderhalf uur in het
water gelegen.
Intussen was er al iemand naar
dokter Bakker in Scherpenzeel
gesneld en ook was er een
(Vervolg op pag. 13)t
Mag het zo zijn, dat de vaderlandse rechtspleging in deze tijden onderhevig is aan
veel publieke kritiek, de wijze waarop zij honderden jaren geleden werd toegepast
doet ons eveneens van verbijstering het hoofd schudden. Vergrijpen tegen de
openbare orde, die naar ons gevoel op een bescheiden wijze hadden kunnen
worden gecorrigeerd, werden niet zelden onverbiddelijk met doodvonissen bestraft.
Bij het beoordelen van die on
gehoorde straffen moeten we
dan ook nog bedenken dat de
heren rechters van die dagen
naar hun eigen opvatting op
merkelijk consciëntieus te werk
zijn gegaan. Er werd bijvoor
beeld, zonder dat de beklaagde
had bekend, geen enkel dood
vonnis geveld.
Maar hoe een verdachte tot
een bekentenis kwam was wel
een geheel andere zaak. Zou
een vooronderzoek niet worden
afgesloten met een bekentenis,
dan wilden de gruwelijkste lijf
straffen in haast alle gevallen
wel helpen en het feit dat een
verdachte uiteindelijk bekende,
betekende nog niet dat hij het
misdrijf, dat hem ten laste werd
gelegd, ook werkelijk had ge
pleegd.
En het behoefden in vroeger tij
den bepaald geen moorden of
soortgelijke zeer ernstige mis
drijven te zijn om iemand voor
zijn laatste reis naar het scha
vot of de galg te brengen.
In 1530 werd een zekere Wij-
brandt Janszoon uit Holwerd
voor de Kanselarij aan de Turf
markt in Leeuwarden onder de
ogen van een nieuwsgierig toe
kijkend publiek "tot pulver ver
brand", zoals men toen notu
leerde. Wat had deze ter
doodveroordeelde misdreven?
Wel, hij had zich schuldig ge
maakt "aan ongeloof".
Een jaar later werd Sicke Fre-
derikszoon "wegens herdopen
met den zweerde gestraft en
het lichaam op een rad en 't
hoofd op een stoel gesteld" -
anders gezegd: hij werd ont
hoofd.
In 1535 werden drie mannen,
Sipke Inthie, Tjeert Harmens en
Tjerk Reylofs eveneens zonder
pardon onthoofd, omdat zij zich
meester hadden gemaakt van
de portemonnaie van de rech
ter van Oostergo - zij hadden
"op 's Heeren straten zijn beurs
afgesneden".
Nog in hetzelfde jaar ging ook
een ongelukkige met de naam
Hans Kaart er aan. Ook hij had
gestolen en hij vond zijn eind
aan de galg.
Eveneens aan de galg eindigde
in 1537 het leven van de Fra-
neker Georgen Slootenmaker -
ook hij had met zijn vingers niet
kunnen afblijven van ander
mans eigendom.
Hoe gruwelijk en weerzinwek
kend ai deze straffen ook
mochten zijn, voldoende af
schrikwekkend waren ze zeker
niet: afgezien van het moorden
bleef ook het stelen een zaak
van alle tijden.
In 1626 verloor Meye Solkens
in Leeuwarden zijn hoofd, om
dat hij zich herhaaldelijk had
bezondigd aan het stelen van
vee uit de weide, wat dus ook
al een zeer riskante bezigheid
kon worden genoemd.
En letterlijk levensgevaarlijk
was ook wat Harmen Boeyes in
1631 uithaalde. Die trachtte
zich te verrijken door het ma
ken en uitgeven van vals geld
- ook hij werd onthoofd.
Tenslotte kwam ook - in 1698
- Hendrik Groman in Leeuwar
den aan de galg te hangen. Die
knaap was helemaal vanuit
Hamburg naar hier gekomen
om tot tweemaal toe in te bre
ken.
Het fijne weten we er, eerlijk
gezegd, niet van, maar wordt
het slechts tweemaal inbreken
in deze tijd eigenlijk nog wel
bestraft?
En wordt er nu, om maar eens
wat te noemen, nog wel zwaar
getild aan het stelen van vee
uit het land of het gappen van
een portemonnaie? Het zijn
maar vragen hoor.
Op de platen hieronder is de
gruwelijke wijze in beeld ge
bracht, waarop er in vroeger tij
den met verdachten werd om
gegaan. (Tekeningen: Collectie
Fenno Schoustra/'t Kleine
Krantsje)