I KLEINE KRMTSJE
HENGELEN OP GROTE WIELEN
IN VROEGER JAREN
HONDERDJARIGEN
ONDER ABONNEES
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 7
"Elts wol graach ris fiskje". Dat
zongen, jaren geleden, de
Tetmannen en deze bezigheid,
namelijk het hengelvissen, is al
een heei oud vermaak. Op oude
Hollandse schilderijen zie je
vaak een figuurtje aan de water
kant bezig met een hengel.
Een goeie honderd jaar gele
den kwam mijn vader met zijn
familie vanuit Gelderland hier te
wonen. Ze namen hun aardig
heid aan de hengelsport mee.
In het begin woonden ze aan
de Oldegalileën. Als grootmoe
der trek had in vis, werden er
een paar van de vier jongens
naar de Dokkumer Ee ge
stuurd, om bijvoorbeeld bij het
Bokkepad een mooi maaltje vis
te vangen. Dat lukte meestal
wel, want het water was toen
nog schoon en er werd nog niet
gezeurd over zware metalen en
ander gif op de bodem.
Voor echt grote vis, zoals
snoek, gingen ze wat verder
van huis, soms naar de
Schanserbrug die wel de
Tweede Hoge Brug werd
genoemd. Die brug lag tot
begin twintiger jaren over de
Kromme Aal. Dat is het vaartje
tussen de Grote en de Kleine
Wielen. Hier ligt sedert die tijd
een duiker en er staat een
gemaal.
MEER ZOETWATER
Er was toen veel meer zoetwa
tervis en ook mijn grootvader
van moeders kant was be
roepsvisser. Snoeken werden
vaak verschalkt door middel
van een zogenaamde strop die
we maakten van dun messing
draad en wat verboden was.
Vooral in het voorjaar kon je
soms flinke exemplaren in de
heldere sloten roerloos zien
staan.
In die tijd stonden er 's winters
nog grote delen van de provin
cie blank en werden de sloten
ververst met schoon water en
tevens aangevuld met vis. Dat
is nu niet meer zo, door de wer
king van de grote gemalen in
Lemmer en Stavoren.
In het begin van deze eeuw
meenden de beroepsvissers
zich zorgen te moeten maken
over het groeiend aantal hen
gelaars. Het waren in die tijd er
nog maar weinigen vergeleken
bij thans.
Het zogenaamde beroep was
georganiseerd en gaf een blad
uit; ik meen dat dat heette
"Onze Zoetwatervisserij". Zo
opperden ze daar een plan de
regering voor te stellen aan de
hengelsport beperkingen op te
leggen door het verplicht stel
len van vergunningen. Direct
kwam er in het westen van ons
land actie. Daar werd toen de
Nederlandse Hengelaarsbond
opgericht.
Mijn vader zag als verwoed
hengelaar het zwerk ook drijven
en stelde zich met die organisa
tie in verbinding.
Hij werd voor deze contreien
correspondent. Er kwam een
bordje, voorstellend een Roode
Baars op een witte achtergrond
op de muur.
In 1908 kreeg vader het einde
lijk voor elkaar en vond enige
medestanders, om ook hier een
afdeling op te richten van de
Nederlandse Hengelaarsbond.
In februari 1909 was het zover.
Dat was ongeveer een maand
voor mijn geboorte, in maart!
Mijn moeder heeft er (later) wel
eens over geklaagd dat vader
meer aandacht had voor de
hengelclub dan voor haar. Het
is wei wat meegevallen; ik heb
het er als zoon niet minder om
gehad en maak het nog goed.
Dit er even tussendoor.
Na veel zoeken gelukte het om
enige geschikte personen te
vinden en werd aldus de afde
ling Leeuwarden van de
Algemene Hengelaarsbond
opgericht.
Ik herinner me, uit latere jaren,
nog de eerste voorzitter de heer
Geensen, een gepensioneerd
adjudant onderofficier. We had
den hier toen nog een garni
zoen en ook zijn latere opvol
ger, de heer Plantinga, had die
rang gehad.
Ook kwam er natuurlijk een
penningmeester die de toen
malige, lage contributie moest
beheren.
Die paar centen betekenden
voor sommigen nog een hele
uitgave. Het waren tenslotte
allemaal kleine luiden en mid
denstanders die lid waren.
Na verloop van tijd toen ook
nog bleek dat de penningmees
ter het verschil tussen de club
kas en zijn kroeguitgaven niet
meer wist, was er vanzelfspre
kend "gedonder in de glazen".
Nadat de man na veel herrie
was vervangen kwam de club
weer in rustiger hengelwater
terecht.
Langzamerhand groeide het
ledental en er werd jaarlijks een
boottocht gehouden met een
hengelwedstrijd. In het begin
van die tochten werd de fleur er
in gehouden met muziek van
een grammofoon en later werd
dit wel gedaan door het huisor
kest van de familie Vergonet,
een vader met een stuk of drie
zoons. Nog later deden de
Patijntjes dat wel, het vroegere
straatorkest.
Voor de inwendige mens zorg
de Westerdijk, een vroegere
bakker die als kok een goed
maal wist te bereiden.
Verder had de kapitein van de
boot ook nog wel wat anders
aan boord dan ketelwater.
Ik kan me nog herinneren dat ik
met moeke 's avonds de boot
opwachtte bij de Tweede
Kanaalsbrug en dan mee liep
naar de Eerste Kanaalsbrug
waar de boot aanlegde. De
muziek speelde een populair
deuntje en de mannen zongen
mee.
Langzamerhand groeide de
club.
Nu was het in die tijd al zo dat
je openbaar water, bevlotbaar
heette dat, vrij mocht vissen,
maar voor polders bijvoorbeeld
moest je een vergunning van
de eigenaar hebben. Dus
begon de club dat water te
huren. Bijvoorbeeld lange en
brede spoorsloten.
LANGS SPOORBAAN
Om die te bereiken moest je
langs de spoorbaan lopen en
daarvoor moest je dan via de
club een vergunning kopen a
raison van een gulden. Ook ver
schenen er steeds meer papie
ren!
Deze spoorsloten waren op
zich zelf ook prachtige stukjes
natuur en bevatten behalve
mooie rietvoorns ook paling en
snoeken.
Ze lagen onder andere tussen
de stations Wirdum en
Roordahuizum. Die stations
bestonden toen nog. Het
snoekvissen was toen al jaren
alleen toegestaan met een acte
en een vergunning van de
watereigenaar. Bijvoorbeeld
een gemeente of een polderbe
stuur.
In de dertiger jaren kreeg de
club de gelegenheid om water
op en bij De Grote Wielen te
pachten.
Dat was toen nog een puur stuk
natuur.
Omstreeks 1881 haalde
Leeuwarden daar met pramen
drinkwater vandaan.
Ik ben er als jongen met mijn
vader en een oom een keer
wezen vissen. We huurden bij
Hein Appeldoorn aan het Vliet
een bootje en roeiden er heen.
Er lagen toen nog prachtige
grote Wierplaten in waarin zich
dikke baarzen verschuilden.
Aan het einde van die visdag
voeren we via de Kleine Wielen
en de Merriedobben terug naar
de Kurkemeer op huis aan. Het
water was toen dus nog een
echt natuurgebied. Dat zou
later anders worden toen de
zeilbootjes met een kiel op het
water kwamen en vooral toen
hengelaars op snoek met een
blinker er achter, en langzaam-
varend motorbootje de snoeken
er bij honderden uithaalden.
Dat duurde maar een paar jaar
maar toen waren de Wierplaten
weg en de snoeken ook.
Leeuwarden G. Brinck
Verschillende malen hebben wij
in het vérleden aandacht kun
nen besteden aan abonnees
van 't Kleine Krantsje, die de
respectabele leeftijd van hon
derd jaar hebben bereikt.
Ondanks deze vergevorderde
ouderdom bleken zij ons blad
nog altijd met een warme inte
resse te lezen.
WEER EEUWELING
Van de heer André Braaksma te
Leeuwarden, die doende is met
het samenstellen van een boek
je over de geschiedenis van de
Leeuwarder tennissport en die
zeer tot zijn genoegen telefo
nisch contact met haar had
gehad, hoorden wij dat er
alweer een abonnee is, die
intussen de honderd heeft
gehaald. Dat is mevrouw A. C.
Ris-Van Eden te Baarn, die eind
december reeds haar honderd
ste verjaardag heeft kunnen vie
ren. Wij hebben deze trouwe
abonnee-sedert-tientallen-jaren
onmiddellijk gebeld en we be
grepen uit haar reactie, dat zij
ietwat teleurgesteld was, dat
haar Kleine Krantsje aan het
bereiken van deze mijlpaal geen
enkele aandacht had besteed.
Mevrouw Ris veronderstelde
dat wij wel zouden wetten hoe
oud de abonnees precies zijn,
maar zo is het toch (nog) niet -
wij zullen van dergelijke hoogtij
dagen wel op de hoogte moeten
worden gebracht.
Anna Clara Ris-Van Eeden was
de dochter van een genees
heer, die hier in Leeuwarden in
het begin van deze eeuw direc
teur van het Stadsziekenhuis
aan het Blokhuisplein is ge
weest. Later is hij naar Amster
dam gegaan; vandaar dat ook
zijn dochter in het westen
terechtkwam en zij woont daar
dus al heel lang.
Maar de herinnering van het
Leeuwarden van haar jeugd
bleef plezierig bewaard, waar
door ook haar grote belangstel
ling voor 't Kleine Krantsje is blij
ven bestaan.
OVER DERTIG JAAR
Wanneer wij mevrouw Ris-Van
Eeden alsnog met haar hon
derdste van harte feliciteren
lopen we dus enige tijd achter
de feiten aan, maar ja, dat zijn
we hier wel gewend: wanneer
ons, zoals zo vaak, wordt ge
vraagd of 't Kleine Krantsje aan
de een of andere gebeurtenis
nog aandacht besteedt, plegen
we te zeggen: "jazeker, over
dertig jaar..."