■T KLEINE KRANTSJE
Draakjefliege
Liedjes uut mien kienderjaren
UN SOAD NOCHT
VOOR LEEUWARDEN EN DE WIJDE WERELD ER OMHEEN
pagina 9
De ruimte tussen de stadsgracht en de Oude Waag waar Betje de Kunstemaker achterstevoren door
heen fietste lijkt inderdaad nogal wat breder dan veertig centimeter... (Foto: Collectie Fenno
Schoustra/'t Kleine Krantsje)
DE OUDE WAAG
Naar het voorbeeld van Rinze v.
d. Heide zit ik op zondagmiddag
't Kleine Krantsje toch nog maar
eens na te pluizen. Het wil me
namelijk nog maar niet aan
(klein grapke zou Tureluur zeg
gen), dat geen der Leeuwarder
abonnees bezwaar maakt tegen
het door de redacteur verschui
ven van die goede Ouwe Waag
in het maartnummer. De fietsen
de jongeman moest ruggelings
op zijn stuur langs een ruimte
van slechts veertig centimeter
achter die Ouwe Waag langs.
Hij kon heel wat, zoals ik in het
februarinummer van 1992
schreef, maar veertig centime
ter was wel een hele toer. Als de
redacteur het de moeite waard
acht, plaatst hij vast nog eens
die mooie foto die hij toen bij
mijn bijdrage plaatste.
Assen L. Scheepstra
De "veertig centimeter", die
de stoutmoedige wielrijders-
acrobaat indertijd ter be
schikking stonden om achter
de Oude Waag te kunnen
langs fietsen hebben wij
indertijd opgetekend uit de
mond van de held zelf,
Engelbertus Johann Berger.
Wij kregen toen direct al de
indruk, dat hij de afstand niet
had nagemeten, maar om
nou eerlijk te zijn moeten we
zeggen, dat we dat zelf ook
niet hebben gedaan. Op de
foto is duidelijk te zien, dat
de doorgang wei wat breder
was...
Red. 't KI. Kr.
DE SLAGERSNAAM...
De naam van de slager, die
gewoond en z'n bedrijf gehad
heeft op nummer 125-c aan de
Oostergrachtswal te Leeuwar
den is in de laatste twee num
mers van het KI. Kr. niet goed
gespeld geweest.
Toen ik de schoenzaak, annex
schoenmakerij, dreef in de
Vegelinstraat had ik deze familie
als klant. Het waren buitenge
woon prettige mensen. We
waren "eikaars klant". Ik zal
daarvan drie dingen vertellen:
1Als ik daar in de winkel kwam
om vlees en dergelijke, eerst
voor mijn moeder, later voor
mijn vrouw, wilde het wel eens,
dat de heer G. Kleinstra (want
dat was zijn juiste naam!) een
paar nieuwe schoenen nodig
had. Hij kwam nooit bij mij in de
zaak en hij wenste ook nooit
een zichtzending schoenen
thuis te passen, hoewel dat
vroeger de gewoonte was, maar
hij zei alleen: "Kuperus, wil je mij
wel weer even een paar schoe
nen brengen?" En dan wist ik
het wel: een paar zwarte heren
molières, maat 43, het zes
tenen-model (model H), merk
"Wolf". Dat was altijd goed.
2. Een andere keer kwam ik bij
de heer Kleistra met de kwitan
tie. Hij was erg gehaast en had
geen tijd om mij te woord te
staan, want, zei hij: "Mijn vrouw
is bezig te bevallen; kun je later
even terugkomen?" Natuurlijk
kon dat. Ik wist, dat er een klei
ne verwacht werd. Hij had mij al
eens verteld, dat ze al vijf doch
ters hadden en vandaar, dat alle
hoop nu op een zoontje geves
tigd was. Goed. Later op diezelf
de dag moest ik voor de Eerste
Kanaalbrug wachten. Heel toe
vallig stond de heer Kleistra
ineens naast mij. Ook hij moest
dus wachten totdat de brug
weer opengesteld werd voor het
wegverkeer. Ik zei: "Hé, Kleistra,
hoe is het vanmorgen gegaan?"
waarop hij antwoordde: "Twee
dochters" en stak daarbij twee
vingers omhoog.
3. Het gezin Kleistra was gere
formeerd. Toch is één van de
zeven dochters overgegaan
naar het Islamitische geloof.
Deze dochter woont (of woonde
als ik mij niet vergis!) in Den
Haag. Slager Kleistra vertelde
mij destijds, dat zij, als goed
gereformeerde ouders, hierdoor
heel wat hadden te verstouwen.
Beiden zijn ze heel wat jaren
geleden overleden.
In ut aprilnummer fan 't Kleine
Krantsje hè'k met un heil soad
nocht ut ferhaal over Skoal 17
lezen.
Op ut kaatslandsje d'r naast
waren we as jonkjes oe su faak
an't "sjotten" of an't "koppen".
Weet hoe faak oek he'k d'r myn
"draak" oplaten.
De herinnering daaran he 'k oait
us opskreven in ut bijsloaten
gedicht "Draakjefliege".
Oek noch om un andere reden
het ut ferhaal my pakt: d'r wed
memoreerd an de oarlochstyd,
dy de kleine broekemantsjes
fan toen wel un bitsje andes
beleefden dan de groate
mesen.
"Liedsjes uut mien kienderjaren"
fertelt daar fan.
Heerenveen
Johan van Bergen
In één van de laatste nummers
van het KI. Kr. trof ik ook nog de
naam aan van de heer D.
Noordhoff, slager op de hoek
van de Oosterstraat en de
Druifstreek. Dat bracht mii de
volgende belevenis weer in de
gedachten:
De heer Noordhoff was ook een
klant van ons bedrijf(je). Ik
kwam daar op een maandag
morgen met de kwitantie ten
bedrage van zeven vijftig voor
geleverde schoenreparaties. De
heer Noordhoff: "Ik heb een
tientje, kun je dat wisselen?"
"Zeker, meneer Noordhoff," en ik
legde drie toen nog zogenaamd
zilveren rijksdaalders op de
toonbank. De attente lezer zal
begrepen hebben, dat ik mij ver
giste: ik had één rijksdaalder
moeten neerleggen in plaats
van drie. De heer Noordhoff zei
niets, maar keek mij strak aan.
Ik vond dat al wat vreemd, maar
had ook niets in de gaten. Maar
Noordhoff zei niets, maar bleef
maar strak mij aankijken. Ik wist
niet beter te doen dan te ver
trekken met de woorden: "Nou,
meneer Noordhoff, bedankt en
maar weer tot ziens." Ik was bui
ten de deur en zou op mijn fiets
stappen. Ik keek nog even naar
meneer Noordhoff. Die stond
nog steeds mij aan te staren. Ik
wist niet wat ik er aan had. Toen
kwam het rechterwijsvingertje
des heren Noordhoff omhoog
en wenkte mij terug. Ik dacht:
"Wat een vreemde boel toch."
Met een vragende blik kwam ik
terug in de winkel, terwijl de sla
ger zei: "Komt dit wel goed,
Kuperus?" Ik keek naar mijn
kwitantie en de daarop uitge
stalde drie rijksdaalders en
bemerkte eindelijk mijn stommi
teit. "Och meneer Noordhoff,
neem mij niet kwalijk!" Ik nam er
twee rijksdaalders af en verliet
met de nodige excuses de win
kel.
Heer Noordhof: "Als jij zó zaken
doet, is je vader gauw op de
fles."
Leeuwarden G. Kuperus
SLAGER KLEISTRA
In 't Kleine Krantsje van maart
stond een rectificatie voor wat
betreft de naam van de vroege
re slager Kleinstra.
Toen ik dat las dacht ik ineens is
dat eigenlijk wel de juiste naam.
Volgens mij heette de goede
man Kleistra.
Wij hebben vroeger in de van
Cronenburghstraat gewoond tot
1969. In die tijd was Kleistra
onze slager. Toen wij in 1967
onze tweede dochter kregen zei
hij tegen mij: "Jullie beginnen al
net zoals wij en wij hebben er
nu zeven en inmiddels hebben
we ook elf kleindochters" - dat
was in 1967.
Verder vertelde hij er nog bij dat
hij bij de geboorte van de "vijf
de" (zesde) dochter de familie
had gebeld en gezegd:
"Nu kunnen jullie nooit raden
wat we nu hebben" en als ant
woord kreeg hij toen: een jon
gen. "Nee" zei hij "twee meisjes"
dus dat moeten dan de vijfde en
zesde zijn geweest of mogelijk
de zesde en zevende. Hij had
toen zijn slagerij inderdaad op
de Oostergrachtswal waar mijn
vader vroeger naast heeft geze
ten met de schoenmakerij
"Hollandia".
Het is steeds weer leuk verha
len over Leeuwarden en
zijn/haar burgers te lezen en
van mij mag het krantsje nog
heel lang blijven bestaan.
Deventer J. G. Bits-Hollander
Ik wuu soms best nog wel us even op ut Kaatsland lége,
achter skoal seventien, waar 't Kalverdiekje begon
en su mar wat naar mien draak kieke en mar niks sêge,
mien gedachten futsweve late deur de lucht naar de son.
Touw en geelkleurd pepier had ik foor un paar kwatsjes
inne Oasiestraat kocht bij boekhannel de Vries,
fan un oud stukje hengel fiekte ik latsjes,
't touw won ik om un houtsje, ging ut niet inne ties.
Mete, knippe en griême bij ut stiesel klaarmaken,
'k had 'r weet hoe lang ievreg met om pankoekbakt,
mar toen de put deen was, ha 'k un joekel fan un draak en
'Fryslan'ha 'k 'r met reepkes silver pepier opplakt.
Hij ston nog feuI hoger danne piepen fanne sentrale,
tuufke gras anne steat, góh jong, wat ha 'k un soad skik,
hij suu nooit rondgiesele, priesgaan, meneuvels uuthale,
gieneen, die su'n joppese draak had as ik!
Boadskapperkes langs ut touwtsje omhoog sjeze late,
omraak fantesere, sniêltsje gras inne mon,
stratosfeerpiioat waren je, hee, en je fegaten,
da je mar un snotpiekje waren, met sien kontsje oppe gron.
D'r fait foor mij op dit stuit niet meer feut te fanteseren,
'k wed nooit su'n hoogflieger, waar 't mênsdom fan opkeken het,
un doadgewoan baantsje hè 'k, niks om over te beren,
al fenuver ik mie d'r op mien menier ferhipte goéd met.
Toch wuu 'k soms best nog wel us even op ut Kaatsland lége,
bitsje drome fan toen, mar ut Kaatsland is fut.
'k Siên mie trouwes ai draakjetliegen, wie mie su sag, suu wel sêge:
"Must daar un hallewiezen-een siên, wat hettat nou nut!"
Johan van Bergen
D'r stampe meer dan duzend ieazen langs ut Hoeksterpad,
ze komme ute kaserne fut, hè iezersproppen en bin swat
en wij, klein klompejonkjes, sjouwe se weet hoe lang achterna.
Hop - sa- sa
tira - la - la,
die ganze Kompanie, ha - ha.
D'r stampe meer dan duzend Ieazen oppe Spanjaardslaan,
mien fader houdt mie anne hand, we blieve even staan,
'k fien pappe wel wat stil nou en hij kniept su in mien hand.
und wir fahren,
und wir fahren,
und wir fahren gegen Engeland.
D'r stampe meer dan duzend Ieazen oppe Noorderbrug,
se bin de Stiênzerdiek uut weest en komme stoffeg terug,
de son sakt achter de Prinsetuun, raakt de Oldehove bijna.
Auf der Heide
blüht ein kleines Blümelein
und es heisst Erika.
D'r stampe meer dan duzend Ieazen in de swatte nacht,
d'r wudde meer dan duzend faders socht en naar 't stasjon toe
bracht,
pappe striekt wat deur mien haar, dan wudt d'r bönsd en beid...
Denn heute
gehort uns Deutschland
und morgen die ganze Welt.
Johan van Bergen