XIV
GEMEEN!ERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Toelichting der Gcmcentc-bcgrooting 1868.
binnen kort in staat te zijn ten dezen aan voormeld Raadsbesluit
gevolg te kunnen geven.
In afwachting daarvan en van 's Raadsbeslissing te dien
aanzien, wordt voor dc bedoelde stichting eene som van/50,000
in uitgaaf voorgedragen, waaromtrent voorts valt op te merken,
dat men bij deze raming op het oog heeft een beursgebouw te
stichten, 't welk eene grootte heeft van pl. m. 800 vierk. cl,
ongeveer overeenkomende met de grootte van de manege, naast
de Kavaleriestallen aan den Arendstuin.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 2, Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 4,
memorie. Art. 3, id. Art. 4, id. 3854. Art. 5. 20,400. Art.
6, memorie.
ien vorigen jare werden voor de bij deze artikelen bedoelde
demping geene sommen op de begrooting uitgetrokken, aangezien
de uitvoering van het werk, van verschillende omstandigheden
afhankelijk, werd vermoed in 1867 niet te zullen kunnen plaats
hebben. De ervaring heeft dat vermoeden bevestigd, dewijl de
door sommige der eigenaren van aan de te dempen gracht gele
gen panden, ter zake die demping, opgeworpen bezwaren nog niet
zijn uit den weg geruimd.
Hoewel het onzeker is of de bedoelde bezwaren door eene in
te stellen regtsvordering, waaromtrent een betrekkelijk voorstel
bereids aan den Raad is ingediend, zullen kunnen worden opge
heven, vleit men zich zulks zoo veel doenlijk te bevorderen.
Met het oog hierop en in het vertrouwen, dat in allen gevalle
in 1868 de bewuste demping voor een gedeelte kan plaats vinder.,
zijn op artikelen 4 en 5 dezer afdeeling in uitgaaf gesteld de
sommen, die, volgens door den Gemeente-Architect ingediende
begrooting van kosten, voor de bij die artikelen omschreven
werken zullen worden vcreischt.
Deze sommen zijn evenwel iets hooger dan die, welke te dier
zake op de begrooting dienst 1866 primitief waren toegestaan,
wat artikel 4 betreft, uithoofde het destijds in de bedoeling lag
het door de demping van de bij dit art. bedoelde gracht te ont
stane terrein aan daarin belangstellende eigenaren van naastge
legen panden af te staan en in dat geval aldaar geene bestrating
zou worden daargesteld, die noodzakelijk is wanneer de bedoelde
grond niet aan de publieke dienst wordt onttrokken. Betrekke
lijk de verhoogde raming voor artikel 5 wordt opgemerkt, dat
de over 1866 deswege uitgetrokken som was aangebragt overeen
komstig eene door den Architect opgemaakte globale raming der
kosten, terwijl het thans aangebragte cijfer is genomen naar eene
uitgewerkte begrooting, opgemaakt volgens het voor de uitvoering
van het werk in gereedheid gebragt bestek.
Art 6 is voor memorie aangebragt, om dat het geheele werk
der voorgenomen demping zeer zeker in 1868 niet zal kunnen
worden tot s'and gebragt en bovendien de voor buitengewone
werken uitgetrokken sommen reeds zoo belangrijk zijn, dat het
ook om die reden wenschelijk wordt geacht op dit art. voorshands
geene som in uitgaaf te stellen.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. III, Afd.VI,Art.7,memorie.
Dit artikel is voorshands op de begrooting voor memorie aan
gebragt, dewijl men zich voorstelt aanvankelijk de school met de
beschikbare lokaliteit in werking te brengen met het oog op de
onzekerheid omtrent de deelneming. Mogt evenwel de ervaring
doen zien, dat die localiteit ongenoegzaam is en de stichting van
een nieuw gebouw wordt vereischt dan zal te zijner tijd op dit
art. de daarvoor benoodigde som kunnen worden uitgetrokken.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst.HI, Afd.VI, Art. 8 ƒ12,000.
Ter uitvoering van het Raadsbesluit dd. 3 Mei 1867 no. '°/75
tot oprigting van eene schooi voor uitgebreid lager onderwijs, zal
de \oor die school benoodigde localiteit moeten worden verschaft.
Het bestaande gebouw der Eranschc dag- en kostschool voor
jonge heeren met het daarbij behoorend erf biedt geschikte ge
legenheid aan om daar ter plaatse een voor zoodanige school
doelmatig gebouw te stichten. Met het oog hierop is dan ook
reeds een plan voor die stichting in behandeling, 't welk zoo
spoedig doenlijk den Raad ter goedkeuring zal worden aangeboden.
Intusschen heeft men gemeend op de begrooting eene som te
moeten aanbrengen voor de uitgaven die van de bedoelde stich
ting het gevolg zullen zijn. In verband met het voorloopig ont
worpen plan zijn deze uitgaven door den Gemeente-architect
aproximatief begroot op ƒ12,000, welk bedrag op dit artikel
is uitgetrokken.
Begr. 186S.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 9,
ƒ20,000.
Ier bestrijding der uitgaven vereischt voor dc, ten dienste der
bereids in uitvoering zijnde uitbreiding van de gasfabriek, verder
op te rigten gebouwen aan de buitengracht en daarmede in ver
band staande werken, wordt de op dit art. uitgetrokken som be-
noodigd geacht. Voor de op te rigten gebouwen zal volgens
raming van den architect moeten worden besteed eene som van
ƒ14,000. Nevens die gebouwen zal bijlangs de buitengracht
een nieuwe walmuur dienen te worden daargesteld, zoowel om
den welstand als en voornamelijk in het belang dier gebouwen,
waarvan de kosten zijn geraamd op ƒ1400. Voorts is het wen
schelijk geoordeeld, dat langs den straatweg van den noord
westhoek van het tegenwoordig gebouw der gasfabriek af en bij-
langs dc zuidzijde van de brugwachterswoning tot op den wal
aan de buitengracht, een ijzeren afsluithek worde daargesteld.
De kosten hiervan zijn over een lengte van 105 el begroot op
ƒ2000. Eindelijk is onder de geraamde som begrepen een be
drag van ƒ100 voor de, ten gevolge der uitbreiding van de gas
fabriek, noodzakelijk geworden verplaatsing van het brandspuit
huisje no. 1, benevens eene som van ƒ2500 voor onvoorziene
uitgaven, die bij de uitvoering van een werk als het onderhavige
ulligt kunnen blijken noodzakelijk te zijn.
Begr. 1868.
Hoofdst.Ill, Afd. VI,Art.10, ƒ2600.
Bij de raming der uitgaven vereischt voor de stichting van
een gebouw bestemd voor rijks hoogere burgerschool is daaronder
niet begrepen geworden de som, die benoodigd is ter bestrijding
der kosten van aan dit gebouw te verrigten verf- en behangers-
werk. Aangezien evenbedoeld gebouw thans nagenoeg voltooid
is en het wel van zelf spreekt, dat de kosten van verwen en
behangen van hetzelve komen ten laste van deze gemeente, die de
stichting op zich heeft genomen, zoo wordt op dit artikel de ten
bedoelden einde volgens raming benoodigde som in uitgaaf gesteld.
Hiertoe geeft nog te meer aanleiding de bepaling, opgenomen
in art. 4 van het contract, waarbij meergemeld schoolgebouw
aan het Rijk in gebruik is afgestaan, volgens welke het Rijk
alleen vtrpligt is het perceel zoolang het bij het Rijk in gebruik
is in voldoenden staat te onderhouden, waaronder echter het ver
wen en behangen van een nieuw gesticht gebouw wel niet zal
kunnen worden begrepen.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 11, 300.
Tijdens het ingereedheid brengen van het terrein bestemd voor
dc Rijks hoogere burgerschool is gebleken, dat aldaar vóór het
nu gestichte gebouw eene welput aanwezig is die uitmuntend water
bevat, waarom het hoogst doelmatig is voorgekomen die put ten
dienste van het algemeen te benuttigen en tot dat einde op
dezelve eene pomp te plaatsen gelijk aau die, welke reeds van
gemeentewege in het Zaailand en elders binnen de gemeente zijn
daargesteld. Uitdienhoofde is op dit art. eene som van 300
uitgetrokken.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Toelichting der Gemecntc-begrooting 1868.
XV
Alvorens de oelichting op de Vie Afd. van Hoofdst. III dezer
begrooting te eindigen, wordt hier nog opgemerkt, dat voor 1868
alsnog geene som in uitgaaf is geraamd voor het aplaneren van
het terrein vóór den Kavallcriestal, uithoofde het is gebleken,
dat dit terrein nog steeds aan bezakking onderhevig en voors
hands ongeschikt te achten is om zoodanig te worden ingerigt
als met de wenschelijkheid overeenkomt. De bedoelde verzak
king moet, naar men meent, daaraan worden toegeschreven, dat
de in dit terrein gedempte gracht, niet gelijk die op de Nieuwe-
buren met vaste aarde, maar met natte specie is aangevuld, waar
door natuurlijk een langer tijdsbestek wordt vereischt om het ge
dempte gedeelte de noodige vastheid te doen erlangen.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. IV, Art. la, ƒ1425. Hoofdst. IV, Art. la, ƒ1425.
14, - 200. 14, - 200.
1 c, - 885. lc, - 885.
In overeenstemming met de door het collcgie brandmeesters
ingezonden begrooting, overgelegd als bijlage no. 6, tot een gelijk
bedrag in uitgaaf gesteld als voor 1867.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. IV, Art. ld, 2811. Hoofdst. IV, Art. ld, f 2561.
Overeenkomstig de voordragt van het collegie brandmeesters
is onder lett. d ƒ250 minder dan ten vorigen jare in uitgaaf
geraamd, wordende de gestelde som ten bestemden einde vol
doende geacht.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. IV, Art. Ie, ƒ200. Hoofdst. IV, Art. Ie, ƒ200.
Even als in voorgaande jaren, wordt ook voor 1868 ƒ200 in
uitgaaf gesteld, ten einde de perspomp van eene der brand
spuiten naar vcreisch te kunnen verbeteren.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. IV, Art. 1/ƒ2500.
Iff, - 500.
IA, memorie.
Het is niet noodig geacht voor de onderwerpen, sub lett.
en g op de begrooting voor 1867 aangebragt, op de dienst 1868
sommen in uitgaaf te stellen, terwijl ook lett. h thans van de
bcgrooting is weggelaten.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. V, Art. 1, ƒ2162. Hoofdst. V, Art. 1, ƒ2305.
Voor vertimmering en onderhoud van huizen wordt voor het
geheel een hooger cijfer in uitgaaf aangebragt, 't welk een ge-
vol" is van dc buitengewone herstellingen, die aan de huizen
sub° c h, i, m en o vermeld moeten worden bewerkstelligd en het
in uitgaaf stellen van eene som voor onderhoud van het aange
kochte0 huis in de Zuiderwalsteeg. Daarentegen is een minder
bedrag uitgetrokken voor onderhoud der gebouwen bedoeld bij
lett. a, b, d, ff, k en l als zijnde de deswege aangebragte sommen
voldoende geacht. Betrekkelijk «lie bij lett. d aangewezen wordt op
gemerkt, dat de turfschuren zijn gcamovccrd ten gevolge van de uit
breiding der gasfabriek, terwijl onderdeel n van dit art. voor me
morie is uitgetrokken in afwachting welke bestemming aan het huis
„Btllcvuc" in verband met de uitbreiding van het bebouwde ge
deelte der gemeente zal worden gegeven. Eindelijk is onder
lett. q eene som in uitgaaf gesteld voor 't onderhoud der woning
boven de tusschenschooï le klasse, welk onderhoud vroeger werd
bestreden uit hoofdstuk VII, Afd. II, art. 9, doch nu, even als
van andere verhuurde bezittingen, onder dit hoofdstuk dient te
worden verantwoord, en onder lett. r eene som van 50 ge
raamd voor onderhoud van het gedeelte van den ka vallei iestal,
dat weder aan de gemeente zal worden overgedragen.
Bijvoegsel tot de Brovinciale Fuiesciie Courant.
Begr. 1867.
Iloofdst. V, Art.
IA,
2,
3,
4,
5,
r 100.
- 2600.
- 100.
- 400.
Begr. 1868.
Hoofdst. V, Art. IA,
100.
2, - 2600.
3, - 100.
4, - 400.
5, -
Gelijk geraamd als voor 1867.
Iloofdst. V, Art. 6, ƒ50. 6, - 75.
Met het oog op de uitgaaf in 1S66 wegens kosten van ver
pachtingen, wordt voor dit art. een hooger cijfer in uitgaaf ge
steld dewijl eene som van 50 ontoereikend is, wanneer, zoo als
in 1866, verschillende herverpachtingen moeten plaats vinden.
Begr. 1867. Regr. 1868.
Hoofdst. V, Art. 7, ƒ40. Hoofdst. V, Art. 7, 45.
Blijkens de rekening over 1866 moet voor de ontvangst der
renten ten behoeve van de gemeente, wegens inschrijvingen op
het grootboek der Nat- werk. schuld iets meer worden besteed
dan daarvoor over 1866 en 1867 is toegestaan. Dientengevolge
wordt op dit art. een hooger bedrag in uitgaaf gesteld.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. VI, Afd. I, Art. 1^300. Hoofdst. VI, Afd. I, Art. 1, nOO.
Uitgetrokken tot het bedrag vastgesteld bij raadsbesluit dd. 10
April 1862, no, %0.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. VI, Afd. II, Art. 1, 500 Hoofdst. VI, Afd. II,Art. 1, ƒ600.
De jaarwedden van de beide keurmeesters van vleesch en visch
bij raadsbesluit dd. 27 Dec. 1866 no. 6, verhoogd zijnde tot
ƒ300 voor ieder, wordt op dit art. thans 600 in uitgaaf gesteld.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Iloofdst. VI, Afd. II, Art. 2,ƒ100, Iloofdst. VI, Afd.II. Art. 2, ƒ100.
3.- 20. 3,- 20.
Tot hetzelfde bedrag uitgetrokken als voor 1867.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst.VI,Afd.lII,Art. 1/T2700. noofdst.VI,Afd.III,Art.l/13435.
De voor dit artikel in uitgaaf gestelde som is gespecificeerd
op den staat bijlage no. 7. Met uitzondering van de onder
deden sub a en b, is de tegenwoordige raming gelijk aan die
over het voorgaande jaar. De verhoogde uitgaaf voor jaarwed
den is een gevolg van het raadsbesluit dd. 27 Dec. 1866, no. 12,
waarbij de bezoldigingen van de politiedienaars der 3e klasse zijn
vastgesteld op ƒ135, terwijl voor klecding thans 660 is aan
gebragt overeenkomstig de betrekkelijke bepaling der verordening
regelende dc inrigting der politieuithoofde is gebleken, dat
dit bedrag ten bedoelden einde wordt vereischt.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Iloofdst.VI,Afd.lII,Art.2ƒ40.00. Hoofdst.VI,Afd.III,Art.240.00.
Art.3-16.64. Art. 3-16.64.
Afd.IV.Art.l -60.00. Afd.IV,Art. 1 - 60.00.
l)ezc raming is gelijk aan die over het voorgaande jaar.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Iloofdst.VI, Afd. IV, Art.2 ƒ300. Iloofdst. VI, Afd. IV, Art.2 250.
Voor dit artikel is ƒ50 minder geraamd, dewijl de aanslag-
billetten voor de plaatselijke directe belasting op het inkomen,
wegens aanslagen van ƒ20 en daar beneden, ongezegeld kunnen
worden afgegeven.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Iloofdst.VI, Afd.IV,Art.3,ƒ1000. Iloofdst.VI, Afd.IV, Art.3 1400.
Ten einde het aan 's Rijks schatkist verschuldigd ontvangloon,
voor de inning der ten behoeve van de gemeente geheven op
centen op de Rijks grond- en personele belasting (ad 2'/2 pCt.
van pl. ƒ55,400), te kunnen bestrijden, is het noodzakelijk de
raming voor dit artikel te verhoogen en daarop 1400 in uiU
gaaf te stellen.