XVIII
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Toelichting der Gemeente-begrooting 1863.
<le overige geldlecningen in 1867 geene aflossing zal kunnen
plaats vinden. Dientengevolge zijn de over 1868 verschuldigde
renten als volgt:
Wegens tie leening aangegaan in
a. 1853 tot een bedrag van 147,000, naar eene rente van 4
pet., per resto groot ƒ123,000 4920.00.
b. 1856, ad ƒ110,000, rentende 4'/3 pet, per
resto groot ƒ94,000 - 4230.00.
c. 1859, ad ƒ78,000, rentende 5 pet., na aflossing
in 1867 van 3 obligatieu, per resto groot 39,000 - 1950.00.
Van de volgende leeningen nog geene aflossing
liebbcnde plaats gehad, is deswege het volle bedrag
der rente verschuldigd.
d. 1862, ad ƒ84,000, rentende 4'/a pet. - 3780.00.
e. 1863, ad ƒ64,000, rentende 4'/, pet, - 2880.00.
1S64, ad f 25,000, rentende 5 pet- 1250.00.
Voorts wegens de leening aangegaan ingevolge
raadsbesluit van 13 Julij 1865, waarvan de le serie,
ad 60,000, in 1865 en de 2 serie ad J 57,000
in 1866 is opgenomen, beide tegen eene rente van
5 pet- 5850.00,
Eindelijk wordt op dit art. aangebragt de rente a
5 pet., berekend over 3 maanden, van de op deze
begrooting in ontvang gestelde geldleening voor
buitengewone werken, ad 118,000, ten bedrage van - 1475.00.
Totaal /"26,335.00.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst.VIU,Afd.I,Art.2^8000.IIoof(lst.VlIl,Afd,I,Art.2,ƒ12500.
De bij Raadsbesluit van 10 Aug. 1865 tot een bedrag van
160.000 vastgestelde geldleening voor de overname en exploi
tatie der Gasfabriek is tot dus verre nog niet ten volle genego-
tieerd, doch het daarvan resterend bedrag ad 6000 zal onge
twijfeld in den loop dezes jaars worden opgenomen, zoodat de
rente a 5% wegens het geheele bedrag der leening on
der de op dit art. in uitgaaf gestelde som is begrepen. Boven
dien is daarbij in uitgaaf aangebragt de rente berekend naar b°/0:
a. van de in 1867 voov de vergrooting der Gasfabriek aan te
gane geldleening groot 80,000, en b. van de ten zelfden einde
op deze begrooting in ontvang gestelde leening, ad 20.000, over
een tijdvak van 6 maanden.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst VIII,Afd I,Art.3ƒ3000.Iloofdst.VIII,Afd.I,Art.3,11,000.
Ten laste van de dienst van 1868 zal komen de eerste vcr-
pligtc aflossing op de leening groot 117,000, aangegaan inge-
gevolge Raadsbesluit van 13 Julij 1865 ten bedrage van min
stens 1,000.00.
Op de leening groot 84.000, vastgesteld den 27
Maart 1862, van minstens
Voorts eene verpligte aflossing van de in 1859
aangegane leening ad 78,000, van minstens
Behalve deze verpligte aflossingen wordt ter aflos
sing van schuld nog
in uitgaaf aangebragt, waaromtrent te zijner tijd door den Raad
zal moeten worden bepaald Van welke der overige aangegane
geldleeningen aflossing zal plaats vinden.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. VIII, Afd.I, Art. 4, 3000.
Onder dit art. is uitgetrokken een bedrag van 3000 wegens
de eerste verpligte aflossing van de ten behoeve der overname
en exploitatie van de Gasfabriek aangegane geldleening, groot
ƒ160,000..
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. VIIIAfd.II,Art. 1,memorie.
Het onder deze afd. in 1867 voor memorie uitgetrokken art.
is thans niet op de begrooting aangebragt. Zoo ver bekend
- 2,000.00.
3,000.00.
5,000.00,
is de naamlooze maatschappij tot daarstelling van den Noord-
Hollandschen-Eriescken spoorweg nog niet tot stand gekomen,
waarom aan het betrekkelijk comité eene missive is gerigt, ten
einde aangaande den stand der zaak eenige inlichting te ontvan
gen. Mogt het daarop te ontvangen antwoord van dien aard zijn
dat het dienstig is te achten het weggelaten artikel wederom op
de begrooting aan te brengen, dan zal zulks, bij de behandeling
der begrooting door den Raad, alsnog kunnen worden bevorderd.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. VIII, Afd. Ill, Art. 1 Hoofdst. VIII, Afd. Ill, Art. 1
ƒ3478.50. ƒ3467.
Blijkens den als bijlage no. 13, overgelegden staat bedragen
de aan eervol ontslagen ambtenaren toegekende pensioenen de
op dit artikel in uitgaaf gestelde som. Door het overlijden
van den heer H. van Noord, oud-commies ter secretarie, en van
H. Harts, oud nachtwacht, is het bedrag der penioenen in 1867
verminderd met ƒ652, terwijl bovendien is komen te vervallen
de toelage voor eene der meerderjarig geworden kinderen van
de wed. J. v. d. Horst, wegens welke zij in 1867 nog ƒ9.50
heeft genoten, doch daarentegen vermeerderd met ƒ650 door het
toekennen van pensioen aan de oud-commicsen der le kl. voor
de plaatselijke belastingen G. Rosema en J. Eaber en eene toe
lage aan dc wed. J, v. d. Horst voor eene harcr minderjarige
kinderen, die tot 12 Mei 1867 in het old burger weeshuis werd
verpleegd.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst.VIII,Afd.III.Art.2300. Hoofdst.VIII,Afd.III,Art.2300.
Voor dit art. is eene gelijke som als over 1867 aangebragt.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst.VlII, Afd.III, Art^550. Hoofdst.VIII,Afd.lIIArt.3/550.
Dewijl de beide met eene vaste gratiticatie begiftigde personen,
vermeld op den staat bijlage no. 14, nog in leven zijn, wordt
deswege gelijk bedrag als voor 1867 uitgetrokken.
Begr. 1867. Begr. 1868.
IIoofdst.VIII,Afd.III,Art.4156. Hoofdst.VllI.Afd.III.Art. 4ƒ156.
Vaste uitgaaf.
Begr. 1867. Begr. 1868-
Hoofdst.IX, Afd. I, Art.l mem. Hoofdst.IX, Afd. I, Art. 1 ƒ100.
Met het oog op de ervaring, in den laatsten tijd opgedaan, is
het wen6chelijk geoordeeld op dit art., in voorgaande jaren voor
memorie aangebragt, ecr.e som van ƒ100 in uitgaaf te stellen.
Begr. 1867. Begr. 1868.
Hoofdst. IX, Afd.II, Art. 1. ƒ25. Hoofdst.IX, Afd.II, Art.l ƒ25.
Gelijk geraamd ris voor 1867.
Hoofdst.IX, Afd.III, Art.l 1400. Hoofdst.IX,Afd.III,Art.l ƒ1520.
Uithoofde het noodzakelijk is in 1868 voor de gemeente vijf
nieuwe vlaggen aan te schaffen, is voor dit art. 120 meer in uit
gaaf gesteld, zijnde de overige onderdeden onveranderd aangebragt.
Begr. 1867. Begr. 1
Hoofdst.IX,Afd.III,Art.2/2200. Hoofdst.IX,Afd.III,Art.2 ƒ2200.
De subsidie voor het stedelijk muzijkkorps is wederom tot
gelijk bedrag in uitgaaf gesteld.
Begr. 1867. Begr. 1
Hoofdst. XI, Art. 1 ƒ5500. Hoofdst. XI, Art. 1 ƒ8600.
Voor onvoorziene uitgaven is een hooger bedrag uitgetrokken
dan ten vorigen jare, dewijl de stand der begrooting zulks toelaat
en het hoogst rooeijelijk is deswege met eenige juistheid de be-
noodigde som te ramen, zoowel voor onvoorziene uitgaven als ter
aanvulling van voor memorie uitgetrokken artikelen en ter ver
sterking van posten waarvoor de toegestane sommen ontoereikend
zullen worden bevonden.
Opgemaakt door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
den 11 Sept. 1867.
DIRK ZEPER, Bur ye mees'.er»
De SVVART, Secretaris.
4ÉKLjfe
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Eijlogc
tot het Verslag ilcr Zitting van 26 September 1867.
van de Commissie van Rap
porteurs der sectiën van den Gemeente
raad, omtrent het onderzoek der Ge
meente-rekening over 1866.
De Commissie van rapporteurs der sectiën van den Raad der
gemeente Leeuwarden, omtrent het onderzoek van dc verantwoor
ding van B. en W. dier gemeente wegens de inkomsten en uit
gaven over het dienstjaar 1866, heeft de eer te rapporteren:
dat het onderzoek dier verantwoording en van de daarbij over
gelegde rekening van den Gemeente-Ontvanger, door vergelijking
met de begrooting voor 1866 en de bij die verantwoording over
gelegde stukken, in de sectiën geene aanleiding heeft gegeven
tot aanmerkingen op de verantwoording als zoodanig, aangezien
alle posten zoo van ontvang als van uitgaaf door de daartoe be
trekkelijke bescheiden voldoende zijn geverifieerd en met die der
wettelijk vastgestelde begrooting behoorlijk overeenstemmen;
dat evenwel in de sectiën enkele punten ter sprake zijn ge-
bragt, die, ofschoon ze op de vaststelling van het bedrag der
ontvangsten en uitgaven geen invloed hebben, aan rapporteurs
zijn voorgekomen van genoeg belang te wezen om daarop 's Raads
aandacht te vestigen.
Vooreerst dan, werd in de 2e sectie, ten opzigte van de wijze
van onderzoek der verantwoording door den Raad, de algemeene
opmerking gemaakt, dat het wenschelijk scheen, voortaan dat on
derzoek op te dragen aan eene bijzondere Commissie, b. v. van
drie leden, die, waar het hoofdzakelijk eene controle van cijfers
geldt, meer in staat zou kunnen worden geacht daarin eene
naauwkeurigheid te betrachten, welke van alle de raadsleden tc
zamen raoeïjclijk kan worden verwacht. Rapporteurs kunnen
zich met die opmerking wel vereenigen en achten daarom eene
wijziging, in dien zin, van art. 66 van het reglement van orde
wenschelijk, zoodra eene herziening van dat reglement, welke ook
in andere opzigten welligt eerlang noodig kan zijn, wordt ter
hand genomen.
In de tweede plaats gaf in de le en 2e sectie de in Hoofdst.
II, Afd. VIII, Art. 8 der ontvangsten sub a voorkomende post
van verkoop, verhuur en onderhoud van graven, aanleiding tot
de opmerking, dat de inkomst wegens verkoop van graven eigen
lijk eene ontvangst is wegens vervreemding van onroerend goed,
welke niet zou behooren te versmelten in de gewone inkomsten,
maar veeleer, even als men meende dat met afkoopsommen van
grondpacht en eeuwige renten pleegt tc geschieden, zou dienen
tc worden afgezonderd en opgelegd, ten einde, zoodra eene daar
toe voldoende som zou zijn verzameld, door eene inschrijving op
een der grootboeken van de nationale schuld, of op andere wijze
te worden overgebragt in rentegevend kapitaal, ten einde zooveel
mogelijk op tc wegen tegen het voor die gelden overgedragene,
waarvan, in geval van verhuring, vruchten voor de gemeente had
den kunnen worden genoten; men merkte daarbij op, dat bij
toeneming van den verkoop van' graven de opkomsten van dc
begraafplaats allengs zullen moeten verminderen, terwijl de op
legging der koopsommen hieraan zou kunnen te gemoet komen
niet alleen, maar bovendien ook, in geval te eeniger tijd eene
overbrenging der begraafplaats noodig mogt worden geacht, een
kapitaal zou vormen, hetwelk zou kunnen worden aangewend tot
gedeeltelijke bestrijding der daartoe gevorderde kosten en tevens
zou kunnen opwegen tegen den in dat geval noodzakclijken af
stand van graven aan de eigenaren van onaangeroerde grafruimten
op deze begraafplaats. Rapporteurs deelen die opmerking en
de daarvoor bijgebragte redenen ten volle, en zouden eene afzon
dering van de voormelde koopsommen tot oplegging, vooral voor
het dienstjaar 1866, zeer wenschelijk achten omdat het op dc
rekening van dit jaar voorkomende bedrag vrij aanzienlijk is en
hierdoor de besprokene opmerking van te meer belang wordt;
zij mcenen evenwel een daartoe strekkend voorstel thans niet meer
te kunnen doen, omdat aan zoodanigen maatregel eene wijziging
der begrooting van dat dienstjaar zou dienen vooraf te gaan, en
hiervoor, ingevolge de reglementaire bepaling, na 30 Junij 1867
geene gelegenheid bestaat; rapporteurs achten deze zaak evenwel
van genoeg belang, om bij de behandeling der begooting voor
1868 ter sprake te worden gebragt en hebben daarom gemeend
's Raads aandacht er op te moeten vestigen.
Als derde opmerking vermelden rapporteurs, dat het hooge
cijfer, wegens onkosten, vallende op de verkiezingen, onder Hoofd
stuk II, Afd. VIII, Art. 2 der uitgaven voorkomende, in de derde
sectic een punt van bespreking heeft uitgemaakt, waarbij de daar
voor in de verantwoording aangegeven oorzaken niet uit het oog
zijn verloren, maar daarentegen de mogelijkheid van bezuiniging
in dezen, niet geheel ter zijde is gesteld. Rapporteurs nemen
hieruit aanleiding, den Raad voor te stellen te besluiten, aan
B. cn W. in overweging te geven, alles aan te wenden, wat kan
strekken om de verkiezingen zoo weinig mogelijk bezwarend voor
de gemeentekas te doen zijn.
Eindelijk hebben de posten, voorkomende in Hoofdstuk II, Afd
X, Artt. 5 en 6 der uitgaven, als bureaubehoeften voor den ar-*
chitect cn schrijlloonen voor het bijhouden der boeken en regis
ters op dat bureau, in alle de sectien de aandacht getrokken,
voornamelijk uithoofde van het zeer belangrijk bedrag dier pos
ten, waarvan de eerste zelfs meer dan het dubbel der op de pri
mitieve begrooting daarvoor uitgetrokken som bedraagtten op
zigte van art. 5 was men van oordeel, dat eene begrootingspost,
ofschoon vooral met het oog op een onvoorzien en daarbij gering
verschil voor wijziging vatbaar, geheel illusoir is, waar ze zoover
beneden de gebleken behoefte is geraamd, terwijl bij art. 6 vooral
de aandacht viel op de uitbetaling der schrijfloonen naar het uur
en steeds aan denzclfden persoon, waarvoor men een vast salaris
meer wenschelijk achtte beide posten leidden ten slotte tot de
opmerking, dat het welligt verkieselijk zou zijnden architect
eene vaststaande som voor bureaubehoeften en schrijfloonen toe
te kennen. Ook met deze opmerkingen kan de Commissie van
rapporteurs zich verccnigeu en ze noodigt den Raad uit, bij de
behandeling der begrooting voor het volgend dienstjaar, daarop
zijne aandacht te vestigen.
De Commissie heeft ten slotte de eer den Raad voor te stel
len te besluiten
lo. het hierbij, overeenkomstig art. 220 der gemeentewet,
overgelegd ontwerp-besluit vast te stellen, en
2o. aan B. en W. 's Raads dank te betuigen voor hun ge
trouw en naauwkeurig gevoerd beheer.
Aldus gerapporteerd ter vergadering van den Raad der ge
meente Leeuwarden, gebonden op Donderdag 26 September 1867.
E. ATTEMA, Rapporteur 3® Sectie.
Z. S. de HAAN, 2e
J. L. van SLOTERDIJCK, 1®
Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant.