VI BIJLAGE tot het verslag der Zitting van 14 November 1867. behoudens noodzakelijk geachte wijzigingen, intcrigtcn in den trant van dat, 't wolk in Groningen bestaat, op ongeveer der grootte. Dat gebouw hetft ingevolge bekomen inlichtingen circa/'70,000 gekost en van daar het geraamde cijfer. De vrees, dat het toe staan van dit cijfer de indiening van een daaraan gcüvenredigd plan tengevolge zal hebben schijnt overigens niet genoegzaam ge motiveerd. In eene zoo belangrijke zaak als de ondervvcrpelijke stichting zal toch ongetwijfeld geen besluit worden genomen dan nadat vóóraf zoowel de belangen van den handel, waarvoor ze geschiedt, als die der gemeente, in onderling verband, aan een naauwgezet onderzoek zijn onderworpen. Het denkbeeld overigens om daarbij meer op doelmatigheid dan op sierlijkheid te letten zijn ook de ondergeteekenden toegedaan. Hoof dit. III, Ajd. VI, Art. 11. Royement van dit art. ach ten de ondergeteekenden niet wenschelijk. In zekeren zin moge 't waar zijn, dat in den hierbedoelden omtrek een voldoend aantal publieke pompen wordt gevonden en voor vermeerdering daarvan in gewone omstandigheden geene noodzakelijkheid zou bestaan, 't geldt hier een buitengewoon geval. De gevonden welput toch levert uitmuntend drinkwater op, t geen met de vorenbedoelde pompen niet het geval is. En wan neer men nu in aanmerking neemt, dat de pogingen om zooda nige wellen te vinden veelal niet met het gewenseht resultaat worden bekroond, dan zal het wel niemand bevreemden, dat de ondergeteekenden, het toeval ten algemeenen nutte dienstbaar wenschende te maken, eene betrekkelijk geringe uitgaaf als de onderhavige hebben voorgesteld. Hoofdst. V, Art. 1 h. Hoewel de ondergeteekenden mede van oordeel zijn, dat 't wenschelijk is eerlang tot de arnotie van het hierbedoelde pand over te gaan, ten einde de daardoor te ver krijgen ruimte tc benuttigen voor het doel, waarmede 't inder tijd is aangekocht; zal dit toch niet vóór den 12 Mei 1869 kun- geschieden, omdat de huizinge, ingevolge 's Raads besluit van 11 April 1867 no. 3/ioo> mct ^en daaraanvolgende voor den tijd van drie jaren is verhuurd, onder voorbehoud om de huur met den aanvang van het tweede of derde huurjaar te kunnen doen eindigen, mits daarvan aan den huurder één jaar te voren schriftelijk kennis worde gegeven. In verband hiermede zal dan ook eene vermindering van de voor het onderwerpelijk art. geraamde som met het voorgestelde cijfer van 200 niet kunnen geschieden. De toestand van den zolder van het vorenbedoeld pand toch eischt dringend voorziening en daarvoor was eene som van 135 uit getrokken. Deze herstelling zou echter, met het oog op de bedoelde amo- tie, op kleiner schaal, uit het voor gewoon onderhoud geraamd cijfer van ƒ45 kunnen worden bekostigd, maar in ieder geval zullen de reparation aan de pomp, waarvoor bovendien eene som van 20 uitgetrokken is, uitgevoerd moeten worden. Het bedrijf toch thans in het pand uitgeoefend, dat van koe- melkerij maakt zc volstrekt noodzakelijk. Wordt dus het art., in stede van geroijeerd, verminderd met een bedrag van f 135, dan zien de ondergeteekenden daarin geen bezwaar. Hoofdst. VI, Afd. III. Ofschoon moeijelijk kan worden aan genomen, fiat de ongestrafte overtreding van het aangehaalde verordenings-arlikcl hoofdzakelijk het gevolg is van pligtverzuira dergencn, die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast, uit welke oorzaak dan ook ontstaan, zoolang daaromtrent geene bapaalde feiten kunnen worden aangewezen, achten de onderge teekenden 't desniettemin billijk, dat de agenten van politie 3e klasse schadeloos worden gesteld wegens tijdverzuim bij het af leggen van getuigenis bij het kantongcregt, in zaken vervolgd wor dende tengevolge der door hen opgemaakte processen verbaai. Men kent toch geen enkele afdoende reden, waarom aan dezen zou moeten worden onthouden, wat aan particulieren, die tot dergelijke functien worden geroepen, steeds wordt toegekend. Met het denkbeeld echter om die schadeloosstelling te ver strekken bij wijze van verhooging der vaste bezoldiging kunnen de ondergeteekenden zich niet vereenigen. Daardoor toch zou nog geenszins de billijkheid worden betracht. Immers de beambte, die b. v. tien of meermalen in een jaar getuigenis moest afleggen zou daarvoor gelijke schadeloosstelling erlangen als hij, die slechts eenmaal gedurende dien tijd daartoe geroepen wierd. 't Wordt dan ook beter geacht onderdeel c van art. 1 der onderwerpelijke afd, met eene som van 100 te ver- hoogen, ten einde daaruit bij voorkomende gelegmhcden aan de genoemde beambten eene vergoeding tc verstrekken, waarop zij, ook met het oog op art. 21 der instructie voor den inspecteur en de dienaren van politie in deze gemeente dd. 30 Dec. 1856, in billijkheid aanspraak schijnen te hebben. De ondergeteekenden doen mitsdien bij deze daartoe het voorstel. Hoojdst. VI, Ajd. IV, Art. 4. In het midden latende of het verkieslijk zou zijn om aan den ontvanger fier gemeente van ha rentwege een lokaal met vuur en licht te verstrekken, waarvan de ondergeteekenden nog geenzins overtuigd zijn, mecncn zij toch tc moeten opmerken, dat op dit oogenblik daarvoor de vereischte lokaliteit niet zou kunnen worden aangewezen. Werd toch tot eene verplaatsing van het bureau van dien amb tenaar besloten dau zou dit, althans volgens hunne mccning, naar het Gemeentehuis moeten worden overgebragt. Dat gebouw ech ter biedt thans daarvoor geene gelegenheid aan. lloojdst. VIII, Aid. 1, Artt. 1 en 2. Wordt overeenkomstig het gevoelen van de Commissie van Rapporteurs tot eene ver mindering van het op tie ontwerp-begrooting voor de geldleening ter besnijding der uitgaven voor buitengewone weiken uitgetrok ken cijfer besloten, dan zal artikel 1 dezer afdcclitig insgelijks vermindering moeten ondergaan en wel met een bedrag van 400. Bijaldien daarentegen te dien opzigte de zienswijze van de ondergeteekenden, neergelegd in deze memorie, gedeeld wordt, dan zal de laatstbedoelde vermindering ƒ600 moeten bedragen. V\at de voorgestelde vermindering onder artikel 2 betreft, deze zal, als gevolg van het aangehaald raadsbesluit, 't welk na de aanbieding van de ontwerp-begrooting is genomen, werkelijk dienen te geschieden. Hoofdst. VIII, Afd. IllArt. 5. Tot in het jaar 1862 werd van wegc de gemeente ten behoeve van de weduwen- en weezen- beurs voor schoolonderwijzers in Friesland eene toelage verleend. Van de begrooting voor dat dienstjaar werd die toelage echter door den Raad geroijeerd, en kwam ze ook op volgende begroo tingen niet meer voor. Dat roijement geschiedde hoofdzakelijk met het oog op de aanzienlijke verhooging, welke de jaarwedden der schoolonder wijzers ook in deze gemeente in het jaar 1861 hadden onder gaan. De ondergeteekenden zijn van oordeel dat deze reden ook thans nog het verstrekken der bedoelde toelage noch noodig noch wenschelijk maakt. INKOMSTEN. Hoofdst. II, Afd. II, Art. 1. De ondergeteekenden vermeenen zich er van te mogen en te moeten onthouden om hier hun oordeel uit te spreken betreffende de vraag, of in de heffing van opcen ten op de Rijks personele belastisg verandering dient te worden gebragt ja dan neen, aangezien die vraag het onderwerp eener opzettelijke behandeling door eene Raads-commissie heeft uitge maakt en floor deze een uitvoerig rapport en praeadvies tc tlier zake is uitgebragt, dat aan 's Raads beraadslagingen zal wor den onderworpen. Waar echter dc Commissie van rapporteurs de meening uit spreekt, dat men met 25 opcenten kun volstaan, zonder dat eene BIJLAGE tot het verslag der Zitting van 14 November 1867. VII verhooging der directe plaatselijke belasting daarvan het gevolg behoeft te zijn, en zij in dien zin het voorstel doet de opbrengst dier opcenten met 17,267.08 te verminderen en dc geldleening met een ongeveer gelijk bedrag te verhoogen, daar meenen de onder geteekenden hunne ernstige bedenkingen tegen zoodanig voorstel niet te moeten terughouden. De Commissie grondt dit op de overweging, dat buitengewone werken, zoo niet geheel, gelijk de minderheid voorstaat, dan toch voor het grootste gedeelte uit buitengewone ontvangsten (geldleeningen) moeten bestreden worden; dat bij de onderhavige begrooting onder hoofdst. Ill, afd. VI, indien men uitzondert de stichting van een beursgebouw, welke post zij voor memorie wil gesteld hebben, nog eene som van ƒ96,254 is uitgetrokken voor werken, die allen als buitengewoon kunnen worden aange merkt; dat hiervan ƒ69,000 door eene leening gedekt en in 1868 alzoo eene som van ƒ27,254 uit de gewone ontvangsten tot buitengewone werken aangewend zoude worden, welk cijfer zij te hoog acht, zijnde de meerderheid met de ondergeteekenden van meening, dat eene bijdrage van 10,000 uit de gewone inkom sten voor fleze gemeente, tot bestrijding der uitgaven voor buiten gewone werken, niet overdreven is te achten; zij oordeelt derhalve dat de resterende f 17,254 floor geldleening dienen gevonden te worden, waarvan het gevolg zou zijn, dat de opcenten tot 25 kunnen verminderd worden, zonder dat de directe belasting verhoogd worde. De ondergeteekenden kunnen met die becijfering niet instem men, omdat daarbij, naar hunne meening, wordt voorbijgezien, dat onfier de inkomsten der gemeente over 1868 ook is opgenomen eene som van 18,039.33, uitmakende het batig slot der ge- raeenterekening over 1866, zoover de Gemeenteraad daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming heeft gegeven. Alvorens flit nader uiteen te zetten, aenschen zij te hebben opgemerkt, dat de som voor buitengewone werken die door leening gedekt wordt, na aftrek der ƒ50,000 voor het beursgebouw, naar de aangebodene begrooting niet f 69,000 maar 68,000 beloopt. Immers het totaal onfier hoofdst. V. afd. I, art. 2 voorge dragen bedraagt niet 119,000 maar ƒ118,000. Wel is later voorgesteld dit laatste cijfer met 1000 te verhoogen, doch hier staat ook tegenover ecue voorgedragene verhooging tier uitgaaf op fleze afd. tot bestrijding der kosten van aankoop van twee huizen. Hieruit volgt, flat de som, die niet door eene leening gedekt maar naar tie voorstelling der Commissie uit de gewone ontvang sten bestreden wordt, 1000 hooger en nlzoo op f 28,254 gesteld moet worden. Trekt men hier echter af het bovengemeld batig slot, ter somma van 18,039.33, dat zeker in geen geval onder fle gewone inkomsten fier gemeente zal kunnen worden gerekend, dan rest er niet meer dan ƒ10.214.67 als bedrag voor buiten gewone werken, dat uit do gewone inkomsten wordt bestreden, eene som, dio ook in tie schatting van fle meerderheid fier Com missie wel niet als overdreven zal kunnen worden beschouwd, zelfs niet, al wil men daar nog de onder art. 9 aangebragte som van ƒ2600 voor het verwen en behangen der hoogere bur gerschool bij gerekend hebben. Werd de leening met het door fle Commissie beoogd bedrag van ruim 17,000 verhoogd en de opbrengst der opcenten met die som verlaagd, dan zou het wer kelijk resultaat daarvan zijn, flat circa 7000 tlier verhooging zou strekken tot voorziening in de gewone uitgaven, hetgeen zeker wel niet in de bedoeling der Commissie van rapporteurs zal lig gen en in elk geval door de ondergeteekenden ten sterkste moet worden ontraden. Zij wenschcn overigens de beslissing omtrent het al of niet verminderen van het getal opcenten aan des Raads oordeel over te laten, doch vermeenen in opzigt tot dit punt nog de opmer king te moeten maken, flat de opbrengst dier opcenten, zooals die in de begrooting voorkomt, betreft de 4 laatste maanden van het Rijksdienstjaar 18G7/68 en de 8 eerste van het dienstjaar 1868/69; dat dit bedrag der opcenten over eerstgenoemd tijdvak reeds is geregeld en alzoo bij eventuele verlaging van het getal opcenten die verlaging eerst toepassing zal kunnen erlangen met het nieuwe Rijksdienstjaar en dat diensvolgens de vermindering der opbrengst van de gcmeente-opcenten niet zal beloopcn f 17,267.08 maar 11,511.40, zullende het in de begrooting aan tc brengen be drag dan moeten gesteld worden voor 4 maanden van het dienst jaar 1867/68 a 50 opcenten11,511.38, voor 8 m aanden van het dienstjaar 1868/69 25 opcenten- 11,511.38, Totaal 23,022.76. liet zal ter naauwernood herinnering behoeven, dat dit alleen zou gelden voor het dienstjaar 1868 en dat in het vervolg dc vermindering werkelijk het door de Commissie aangenomen cijfer zal beloopen. Eindelijk zal in het oog moeten worden gehou den, dat bij eventueel aanbrengen eener verlaging van de opcen ten, ook hoofdst. VI, afd. IV, art. 3 der uitgaven (perceptie kosten) met 287.78 dient verminderd te worden. Hoofdst. Ill, Artt. 1 en 2. Het oogenblik om tc-n aanzien van den verkoop der bedoelde panden een bepaald voorstel tc doen achten de ondergeteekenden r.og niet gekomen. Zij mee nen dat in elk geval de tegenwoordige hulpbeurs als zoodanig beschikbaar dient te blijven totdat een nieuw beursgebouw in dienst gesteld zij. Nieftemin verklaren zij zich gaarne bereid deze zaak onder hunne aandacht te houden, gelijk zij ook nog on langs, naar aanleiding van het voorstel tot verhuring der huizinge letter I no. 35 hebben te kennen gegeven. Hoofdst. III, Art. 2u. Naar aanleiding der bij Tloofdst. V, Art. Ik fier uitgaven gemaakte opmerking zal dit artikel dienen behouden te blijven. Hoofdst. V, Afd. I, Art. 2. In verband met de door de on dergeteekenden bij Hoofdstuk II, Afd. II, Art. 1 geopperde be denking kunnen zij zich niet met de voorgestelde wijziging van het bedrag der leening vereenigen. Oordeelt de Raad de stich ting van een beursgebouw voor memorie te moeten stellen, dan ligt het in de rede, dat de leening met 't daarvoor uitgetrokken bedrag verlaagd worde, doch ze daarentegen met ƒ17,000 te verhoogen, achten zij op deaangevoerde gronden niet aannemelijk. In overeenstemming met hun betrekkelijk voorstel dd. 24 Oct. jl., zijn zij van oordeel, dat tegenover de aftrek der 50 mille wegens het beursgebouw, eene verhooging der leening met minstens ƒ1000 dient gesteld te worden, tot verevening fier koopsom van fle huizen iu het Hofstraatje en de Hauiastccg. Zij geven in bedenking ze op ƒ70,000 te stellen, en met het resterend bedrag Hoofdstuk XI, onvoorziene uitgaven, te verhoogen. Aldus vastgesteld den 11 November 1867. Burgemeester en Wethouders tan Leeuwarden DIRK ZEPER. l)e Secretaris, dk swAiir

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1867 | | pagina 28