RAPPORT OMTREKT TIE WIJZIGING VAN HET REGIEMENT VAN ORDE aast 18 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot het Verslag van Donderdag 5 Maart 1S68. taal der Bank aan dezen laat behouden en dus afziet van het voor deel, dat voor haar uit eene beschikking over de overwinst ten bate der Aimenkamer en de daaruit volgende vermindering der aan die instelling te verleenen subsidie, zou voortvloeijen, er aan den anderen kant geene voldoende reden bestaat het kosteloos gebruik der verstrekte gebouwen langer te doen voortduren maar dat billijk eene vergoeding van huur, geëvenredigd aan de waarde der in gebruik gegeven gebouwen, doch onder in achtneming dat de verbouwing ten koste der Bank is geschied, voor de Gemeente kan worden bedongen. Het bedrag dier ver goeding zal naar ons oordeel, volgens ingewonnen narigt van den Architect, op een jaarlijksèhen huurprijs van 500, dienen te worden gesteld. Naar ons inzien is het vorderen van dusda- nigeri huurprijs, niet in strijd met het reglement noch met het Koninklijk besluit. Wel zegt het eerstgenoemde ir. Art. 12. „Het lokaal voor de Bank benoodigd, zal door de stad worden bezorgd en uit het fonds der Bank worden onderhouder.,5' en is dat artikel tot hiertoe steeds in dien zin toegepast, dat voor het gebruik geen huur werd genoten, doch aan den anderen kant is art. 17 van het Koninklijk besluit van 31 October 1826 op dit punt niet gebiedend. Dat artikel luidt„De localen, indien de bank er gecnc bezit, worden geleverd, door de stad of gemeente of door tie instellingen van liefdadigheid, of zij worden aangeschaft uit de fondsen, vermeld bij art. 15 of eindelijk in huur genomen." Het verhindert dus niet dat de Gemeente het kosteloos gebruik kan doen eindigen, echter de gelegenheid latende aan de Bank, om de bedoelde localen tegen betaling van een' billijken huurprijs in gebruik te behouden. Daartegen bestaat onzes inziens te minder bezwaar, nu de Bank in staat is zoodanigen huurprijs te bestrijden uit de rente der overwinst van vroegere jaren en haar toestand van dien aard is, dat zij hare belecningcn aan de pandgevers kan verstrekken en werkelijk verstrekt tegen eene rente, die in vergelijk met andere Banken in ons Rijk geenszins hoog is te noemen, maar integendeel verre beneden die van vele andere dergelijke instel lingen staat. Bij dien toestand, mcencn wij, bestaat er gegronde reden, dat de Gemeente de kostelooze verstrekking der lokalen doet ophouden. Was er grond voor die verstrekking bij de eerste oprigting ten einde de instelling te steunen, er is nu grond ze te doen eindigen nu die steun kan worden gemist. Ook met het oog op dc zelfstandigheid der Banken van Leening, bij het Koninklijk besluit van 1826 gehuldigd, komt het ons niet alleen bestaanbaar maar zelf wcnschelijk voor, dat de Bank, waar zij daartoe in staat blijkt te zijn, zelve het gebruik der lokalen, die zij behoeft, bekostige. Dit zal hare zelfstandigheid te meer doen uitkomen en haar te meer aanspraak geveu, dat de voordeelen die zij verder afwerpt, worden aangewend ter bevestiging en ver betering der instelling zelve, ten meesten nutte van hen die er gebruik van maken. Wordt deze onze zienswijze door Uwe Ver gadering gedeeld, en wenscht Gij Mijne Heeren haar in toepassing te brengen, dan achten wij voor het tegenwoordige het oogenblik nog niet gekomenom tot eene verdere vermindering van den rente-standaard ten laste der pandgevers over te gaan, vermits de jaarlijksehe winst der Bank die dan niet zal gedoogen. Wij durven ons echter vleijen, dat weldra dat standpunt bereikt zal worden, wanneer de Raad, gelijk wij vertrouwen, het beginsel blijft huldigen dat ten aanzien der beschikking over de overwinst der Bank, bij zijn besluit van 23 December 1867 no. bleek door hem te worden voorgestaan. Op groud van het aangevoerde hebben wij de eer voor te stellen, dat Uwe Vergadering besluite: lo. aan heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie in ant woord op hunne resolutie dd. 5 December 1867 no. 11 te kennen te geven, dat de Raad vermeent dat het voor het tegenwoordige nog niet geraden is, tot eene vermindering van den rente-standaard voor de pandgevers bij de Bank van Leening alhier over te gaan, en tot dat einde vast te stellen de hierbij in concept overgelegde missive aan genoemd Collegie. 2o. aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, om met de Commissie van administratie der Stads Bank van Leening de noodige voorbereidende schikkingen te treffen, ten einde de Gemeente voor liet vervolg eene billijke vergoeding van huur erlange voor de ten behoeve der Bank in gebruik verstrekte lokalen, en om voorts te dier zake een nader voorstel tot regeling van dien huurprijs aan 's Raads beoordecling te onderwerpen. Aldus voorgesteld ter Raadsvergadering van den 5 Maart 1868, door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, DIRK ZEPER. De Secretaris De SWART. QyloiOje. )8b8-b VOOK DE De Commissie, aan wie bij Uw besluit van den 24 October 1867, no. c<^/,4is opgedragen, te onderzoeken, of en, zoo ja, welke wijzigingen in het reglement va» orde voor de vergaderingen van den Raad noodig zijn, heeft aan dis taak voldaan. Bij het onderzoek is het haar gebleken, dat onderscheidene bepalingen van dat reglement wijziging vorderen. Eene hierbij gevoegde nota vermeldt de gronden daarvoor. De aangewezen artikelen eischcn tevens verbetering van redactie, hetgeen mede het geval is met de meeste andere arlikelen. Al die verbeteringen hier uileen te zetten, acht de Commissie minder noodig. Zij springen van zelf in het oog bij eene vergelij king van de bestaande bepalingen met de voorgedragen nieuwe. Bij aanneming van de aangegeven wijzigingen zal het reglement van zelf eene belangrijke omwerking moeten ondergaan. Met het oog hierop, komt het der Commissie verkieslijk voor, dat een geheel nieuw reglement worde vastgesteld. De raadpleging daarvan in het vervolg zal, gelijk wel niet behoeft te worden uiteengezet, daardoor zeer worden vergemakkelijkt. Op grond ran het bovenstaande, heeft de Commissie de eer U het hierbij gevoegd ontwerp van een nieuw reglement van orde Ier vaststelling aan te bieden. Zij meent ten slotte nog te moeten vermelden, dat, met uitzondering van die van art. 11, al de wijzigingen met eenparigheid van stemmen worden voorgedragen. Aldus gerapporteerd ter raadsvergadering van den 9 April 1868. De Commissie voornoemd A. DUPARCRapporteur. J. L. van 8LOTERDIJCK. Z. S. de HAAN. Art. 1. Ieder nieuw benoemd lid van den Raad, hetwelk die benoe ming heeft, aangenomen, wordt onverwijld door den Voorzitter uitgenoodigd, om, zoo mogelijk tweemaal vier en twintig uren vóór de eerstvolgende vergadering, aan den Raad de geloofsbrie ven en verdere bescheiden in te zenden. Art. 2. De Voorzitter stelt vervolgens, zoodra mogelijk, dconCvangene, als ook alle andere stukken en bescheiden, ter zake dier verkie zing bij het Bestuur, onder welk adres ook, ingekomen, in han den van ééne of meer, door hem te benoemen Commissionwelke daarover in de eerst volgende vergadering rapport uitbrengen. Art. 4. Bij de kennisgeving van des Raads beslissing aan Gedeputeerde Stalen, worden tevens alle ten dezen betrekkelijke 9tukken en bescheiden ingezonden. NOTA van wijzigingen, aan te brengen in het reglement van orde voor de vergaderingen van den Raad der gemeente Leeuwarden, Het woord „geloofsbrieven" schijnt niet wel gekozen. Er is voor ieder lid van den Raad slechts een geloofsbrief, nl. het afschrift van het proces-verbaal van de opneming der stemmen (zie het laatste lid van art. 12 der gemeentewet). Nog verder komt dit uit in art. 17 dier wet. De andere in dat art. vermelde stukken zijn bijlagen van den geloofsbrief. Bij wijziging van art. 1 zal ook verandering in de redactie van art. 3 noodig zijn. Dit art. is bepaald overbodig. Art. 31 der gemeentewet voorziet geheel in de zaak. Bovendien echter wordt hier meer voorgeschreven, dan art. 31 vordert. Mededeeüng der beslissing meer niet, is noodig. Ten jare 1863 is dit ook door Gedepu teerde Staten ingezien, toen zij, bij het Provinciaal blad no. 89, aan de Voorzitters der Gemeenteraden te kennen gaven, dut alleen die inededeeling voortaan zou worden ingewacht. l)e Commissie meent te weten, dat sedert dien tijd uan art. 4 dan ook gcene verdere uitvoering is gegeven dan in den zin van art. 31 der gemeentewet. Bijlage No. 7.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1868 | | pagina 11