9 2 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot de zitting van Donderdag den 12 November 1868. Hoofdst. Ill, Afd. VI. Art. 5. Sinls de onderwerpelijke begrooting werd ingediend, ontvingen ,de ondergeteekenden de mededeeling, dat de commissie, aan welke door den Raad een onderzoek is opgedragen naar de middelen tot verbetering van de opzameling, afvoer en behandeling van meststoffen en straatvuilnis in deze gemeente, met hare werkzaam heden zóó ver is gevorderd, dat het verslag daarvan in den loop van 1869 aan 's Raads oordeel zal kunnen worden onderworpen. Vermits nu de voorstellen door de commissie te doen, naar men meer.t te weten, ook betrekking hebben op de inrigting der bij dit artikel bedoelde objecten, achten de ondergeteekenden 't verkieslijker en stellen zij daarom voor, het artikel voor memorie uit te trekken. Hoofdst. m, Atd. VI, Art. 8. Wanneer de ondergeteekenden er op Jetten hoe menigmaal en op welke breedvoerige wijze de gronden zijn ontwikkeld, die vóór de stichting van een voor den handel voldoend beursgebouw in deze gemeente pleiten, gelooven zij zich ontslagen tc kunnen re kenen om hier ter plaatse nader aan te toonen, waarom zij zich met het voorstel der commissie van rapporteurs, om het onder- werpelijk artikel van de concept-begrooting te roijeren, niet kun nen vereenigen. Zij vermeenen evenwel de opmerking niet te mogen terughouden dat 't, met het oog op de exploitatie der voor de uitbreiding van 't bebouwde gedeelte der gemeente bestemde terreinen niet alleen wenschelijk maar zelfs dringend noodig is, dat de Raad zich definitief verklare of op de door hem geno men besluiten ter zake betrekkelijk, waarvan de uitvoering wordt voorbereid, aldan niet zal worden terug gekomen in stede van, zooals wordt voorgesteld, de kwestie hangende te laten. Hoofdst. Ill, Afd. VI, Art. 12. Ofschoon de ondergeteekenden zich nog steeds vleijen dat, gelijk ook in de memorie van toelichting is opgemerkt, de schor sing der onderhandelingen met heeren kerkvoogden der Neder» duitsche Hervormde gemeente over den aanmaak der hierbedoelde regenbakken, niet tengevolge zal behoeven te hebben, dat die aanmaak tot later moet worden verschoven, zien zij er echter geen bezwaar in dat 'thier besproken artikel voor memorie worde uitgetrokken, mits in dat geval het voor de geldleening gesteld cijfer minstens met een gelijk bedrag verminderd worde. Hoofdst. IV, Art. 1. Een onderzoek naar de wenschelijkheid dat door de gemeente, ten behoeve van hare gebouwen extincteurs, worden aangeschaft was reeds bij dc ondergeteekenden aanhangig. Voor eenige maanden wendden zij zich om inlichtingen dienaangaande tot hee ren brandmeesters. De aanschaffing is echter door dat collc- gie vooralsnog niet wenschelijk geoordeeld, Vermits het er echter prijs op stelt, dat met de bedoelde bluschmiddeleu in deze gemeente, onder inachtneming der vereischte voorzorgmaatrcgelen, proeven worden genomen, ten einde de overtuiging te erlangen niet alleen dat de toestel het blusschend vermogen heeft 't welk daaraan wordt toegekend, maar ook dat de persoon die ze aan wendt, bij brand in besloten ruimten, door de uitwerking van het middel voor verstikking gevrijwaard zij is omtrent de wijze waarop zulks kan geschieden een onderzoek ingesteld. Die proefneming zal naar men zich voorstelt eerlang kunnen plaats hebben. In afwachting echter of 't resultaat daarvan de aanschaffing van meerdere wenschelijk zal kunnen doen achten, zien de onderge teekenden er geen bezwaar in dat al dadelijk twee dier voorwer pen worden aangekocht. Hoofdst. VI, Afd. IV, Art. 3. Blijft, gelijk door de commissie van rapporteurs wordt voor gesteld, het getal der opcenteD op de hoofdsom der Rijks per sonele belasting op 25 bepaald, omtrent welk voorstel dc onder geteekenden hierna bij 't betrekkelijk artikel hunne zienswijze zullen kenbaar maken, dan zal ook 't voor de perceptie-kosten voorgedragen cijfer vermindering kunnen ondergaan en wel met een bedrag van ƒ175.00. Hoofdst, VII, Afd. II, Art. 10. Wat de aanschaffing van glasgordijnen in de le tusschenschool 2e klasse (hoofdonderwijzer F. de Vries) betreft, vermeenen dc ondergeteekenden te moeten opmerken, dat daarvoor onder't voor dit artikel uitgetrokken cijfer reeds eene som van ƒ285.00 is voorgedragen. Voor het geval de Raad raogt besluiten de door de commissie van rappotteurs voorgestelde opdragt aan de ondergeteekenden te doen, meencn zij, zonder vooruit te willen loopen op 't resultaat van het daarbij bedoeld onderzoek, nu reeds er op te moeten wijzen, dat tegen het aanbrengen van uitslaande buiten-zonne blinden aan 't bovengemeld schoollocaal groote bezwaren bestaan in verband met den vorm der vensterkozijnen, terwijl, gesteld dat deze voldoende kunnen worden opgelost, die kozijnen zóó hoog zijn aangebragt, dat het openen en sluiten der blinden zeer raoci- jelijk zal wezen. Hoofdst. VIII, Afd. I, Art. 1. Wordt bij roijement van 't voor den aanmaak van regenbakken bij de Groote Kerk uitgetrokken cijfer, overeenkomstig de ziens wijze van de ondergeteekenden, het bedrag der geldleening met /"8000.00 verminderd, dan zal ook 't onderwerpclijk artikel „ver schuldigde renten wegens geldleeningen en tijdelijk opgenomen kapitalen" met eene som van ƒ165.00 kunnen worden ontlast, Hoofdst. VIII, Afd. I, Art. 3. Om de redenen hierna bij de behandeling van artikel 1 der 4e afdeeling van hoofdstuk II der inkomsten te ontwikkelen, meenen de ondergeteekenden bij aldien hunne daar vermelde zienswijze door den Raad wordt gedeeld, in overweging te moeten geven om het door hen voor aflossing van schuld voorgedragen cijfer van 13,000.00 te verminderen met f 3,000.00. Tegen die vermindering bestaat huns inziens tc minder bezwaar omdat de eventueel te ontvangen gelden uit den verkoop van gemeente-eigendommen waartoe een voorstel bij den Raad aan hangig is, althans gedeeltelijk, zullen kunnen en, naar der onderge teekenden raeening, ook moeten worden aangewend lot schulddelging. Hoofdst. XI, Art. 1. In verband met het meerder oedrag der beoogde vermindering van de inkomsten boven die der uitgaven, dient dit artikel met f 400,00 te worden verminderd. Verzameling. Ten einde daarop bij de vaststelling der onderwerpelijke be grooting kunne worden gelet, wordt opgemerkt, dat het totaal van het IXe hoofdstuk der uitgaven onder de verzameling ver keerdelijk is overgebragt. Dat totaal bedraagt ƒ3925,00 en niet 4050,00 zooals daar is aangegeven. Het geraamd totaal der uitgaven zal dus met 125.00 moeten worden verminderd, GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage behoorende tot de zitting van Donderdag den 12 November 1868. 93 INKOMSTEN. Hootdst. II, Afd. II, Art. U. De ondergeteekenden kunnen niet instemmen met"het gevoelen der meerderheid van de 3e sectie, waarmede ook de commissie van rapporteurs zich heeft vcreenigd, dat het besluit van 18 November 1867 eene zóó uitgebreide strekking zou hebben, om, ook voor bet vervolg, stabiliteit in het heffen van opcenten te vestigen, in dier voege, dat hun collegie zelfs niet ontvankelijk zou moeten worden geacht in zijn voorstel, om daarin verande ring te brengen. Dat voorstel toch grondde zich op de overweging, dat er nood zakelijkheid bestaat tot vermeerdering van de gewone inkomsten der gemeente, door verhooging van eenige belasting. Er moest dus eene keuze worden gedaan tusschen dc verschillende belas tingen bij de gemeentewet aangewezen, en waar nu dc onderge teekenden eene verhooging der opcenten op dc personele belas ting meest verkieslijk rekenden, lag het in de rede dat zij in dien zin hun voorstel inrigtteri, daaraan de bedoeling verbindende om, te gelijk met de behandeling der begrooliug, een ontwerp besluit tot wijziging van 's Raads besluit van 13 Fcbruarij 1868 aan des Raads beoordeeling te ondeiwerpen. Wat betreft de geopperde meening dat er bezwaar zou bestaan om de onderwerpelijke begrooting vast te stellen met opname daarin onder de inkomsten van een hoogcr cijfer der te heffen opcenten op de personele belasting, zonder alvorens op het be sluit tot die hoogere heffing 's Konings goedkeuring te hebben verkregen, kunnen ondergeteekenden almede dal bezwaar niet dee- len. Wanneer toch de Raad besloot, in plaats van 25, voor het volgend dienstjaar 40 opcenten op de personele belasting te heffen, schijnt er, met het oog op de wettelijke bepalingen, geene reden te bestaan om te verwachten dat aan bedoeld besluit de vereischte goedkeuring zou worden onthouden. Bovendien meenen ondergeteekenden ten dezen te moeten wij zen hierop, dat de goedkeuring der begrootingen wegens de dienstjaren 1866, 1867 en 1868 bij Ged, Staten geen bezwaar heeft ontmoet, niettegenstaande de daarop respectivelijk voorge dragen heffing van opcenten, als hier zijn bedoeld, bij het verlee- nen dier goedkeuring, nog niet door den Koning was bekrachtigd. Intusschen wenschen de ondergeteekenden, bij de gebleken be zwaren in twee sectiën tegen de beoogde verhooging der opeenten op het personeel, daarop niet verder aan te dringen, doch ver meenen zij al dadelijk als hun gevoelen te moeten uitspreken, dat, om de inkomsten naar cisch met de uitgaven te doen stroo- ken, bij verwerping der voorgedragen verhooging noodwendig tot inkrimping der uitgaven of tot verhooging van het bedrag der te heffen directe belasting zal moeten worden overgegaan, waaromtrent bij het betrekkelijk artikel de beweegredenen zullen worden aangevoerd. Hoofdst, II, Afd. IV, Art. 1. Gelijk bij de memorie van toelichting op dit artikel bereids is vermeld zijn ondergeteekenden, bij het opmaken der ontwerp- begrooting uitgegaan van het beginsel dat de uitgaven voor werken van buitengewonen aard niet tot het geheele bedrag door buitengewone middelen behooren te worden gedekt. In verband hiermede zijn onder Hoofdst, III. Afd. VI der uitgaven op de ontwerp-begrooting aangewezen de uit te voeren werken, waarvan dc kosten uit gewone of uit buitengewone mid delen dienen te wordeu bestreden. Vasthoudende aan dat beginsel meent men dan ook dat het niet kan opgaan om voor 't geval niet tot de heffing van 40 opcenten op de personele belasting wordt besloten, in de daar door ontstaande vermindering «Ier geraamde inkomsten te voor zien door het ontlasten der uitgaaf met het bedrag het welk volgens de ontwerp-begrooting zou worden aangewend tot den aanleg van regenbakken op het Jacobijner kerkhof, vermits die ontlasting, naar het oordcel der ondergeteekenden, er niet toe mag leiden om de tot bestrijding dier uitgaaf bestemde buiten gewone middelen tot voorziening in gewone uitgaven aan te wenden, maar wel en alleen tot vermindering der voorgestelde geldleening. Ondergeteekenden zijn daarom van oordeel dat, wordt inge volge het gevoelen van de commissie van rapporteurs het getal der opcenten op de personele belasting tot op 25 teruggebragt, onvermijdelijk, gelijk reeds boven is opgemerkt, of tot verhooging der te heffen directe belasting of tot vermindering der voorge dragen, uit gewone middelen te bestrijden, uitgaven zal moeten worden overgegaan. Dit laatste middel komt hun voor in de gegeven omstandig heden de voorkeur te verdienen. Uit dien hoofde zoomede op de gronden bij de betrekkelijke artikelen van uitgaaf in deze memorie ontwik leid, hebben zij gemeend den Raad te moeten voorstellen om bij de behandeling der ontwerp-begrooting voor 1869 a. voor memorie uit te trekken de artikelen 3 en 5 der lilde afd. van hoofdst. Ill der uitgaven, thans zamen begroot opƒ3490,00. b, te verminderen Hoofdst. VI, Afd. IV, Art. 3 met- 175,00. VIII, I, 1 - 165,00. 3 - 3000,00. gevende eene vermindering van uitgaaf van 6830.00. Hooftfst. II, Afd. VIII, Artt. 2 en 6. Voor eenige dagen heeft plaats gevonden de openbare verpach ting van de opkomsten der Poppebrug en van de marktgelden, waarvan de uitkomst is geweest dat zijn verpacht,: a. de opkomsten der Poppebrug art. 2c voor f 18,00. b. de zoogenaamde voorstaangelden art. 6a - 2900,00. c. de veemnrktgclden art. (Sb - 1410,00. Uithoofde daaruit, met het oog op de in ontvang gestelde som men, eene vermindering van inkomst ad j 138,00 voortvloeit, stellen ondergeteekenden voor, de wegens evengemelde opkomsten op de begrooting aangebragte sommen overeenkomstig de nieuwe verpachting te wijzigen, Hoofdst. III, Art. 2r. Ter voldoening aan het geuit verlangen om inlichting opzig- tens de te geven bestemming aan het huis in 't Hofstraatje, dee- len ondergeteekenden in de eerste plaats mede, dat, zooals te- regt is opgemerkt, dat huis aanvankelijk niet tot eene vergader kamer van curatoren maar tot vergrooting zoover noodig van het daaraan belendend schoolgebouw en ter verbetering van zijn toe gang bestemd was. Intusschen is bij de inrigting van dut school gebouw ten dienste van het stedelijk gymnasium, ter sprake ge- bragt de wenschelijkheid om gezegd huis tot curatorenkaraer te doen inrigten, tengevolge waarvan dienaangaande met heeren cu ratoren eene correspondentie aanhangig is. Ondergeteekenden zijn evenwel van meening, gelijk zij ook reeds aan heeren curatoron hebben te kennen gegeven, dat met het oog op de eerlang te wachten wet op het hoogcr onderwijs en de onzekerheid welke vcrpligtingen daaruit voor de gemeente zullen voortvloeijen, het vooralsnog niet geraden is te achten ten bedoelden einde een nog al aanzienlijk kostenbedrag te besteden, 't welk voor de gewen schte verbouwing zou moeten worden aan gewend,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1868 | | pagina 48