MEMORIE VAN BEANTWOORDING
61
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het Terslag der Zitting van 11 November 1869.
ONTVANGSTEN.
lloofdd. II, Afd. IV, Art. 1.
Indien het waar is, dat in den hoofdelijken omslag het zwaar
tepunt der gemeente-financien is gelegen, dan is het niet te ver
wonderen, dat al de sectien daaraan hare bijzondere aandacht
gewijd hebben. Vooral nu al weder verhooging daarvan, 3.65
ten honderd in plaats van ƒ3.55 ten honderd, (gelijk in het
loopend jaar) wordt voorgedragen, is algemeen in de seetiën de
wersch uitgesproken om, zoo mogelijk, deze heffing althans tot
3,55 ten honderd terug te brengeu.
In de tweede sectie is zelfs eene berekening gemaakt, tenge
volge waarvan men nog een stap verder op den weg van ver
mindering zou kunnen gaan.
De commississie van rapporteurs geeft hiernevens hare bereke
ning, en zal daarop haar voorstel gronden.
Volgens de begrooting beloopt de uitgaaf 397,819.54-.
Voorstel tot verhooging wordt gedaan
op hoofdst. VI, afd. II, nieuw art. 200.00
III, art. 1 - 600.00
VII I, 1 - 1625.20
VIII I, 3b - 5000.00
ƒ7425.20
Daarentegen worden voorgedragen de
volgende verminderingen, als
Hoofdst. II, afd. VIII, art. 1 en 2 150.00
III, VI, 2 - 2500.00
VII, II, 10i - 200.00
2850.00
4,575.20.
Zoodat volgens dit rapport te voorzien is in f 402,394.74.
Daarin wordt, met inachtneming der bij dit
rapport in de Inkomsten voorgestelde wijzigingen,
voorzien door
Hoofdst, I met8,171.75
II zonder inbegrip van den
hoofdelijken omslag - 156,170.76
III met- 36,819.35s
IV - 73,508.27s
V - 31,720.36s
/"306,390.50s.
zoodat de hoofdelijke omslag nog moet leveren f 96,004.235.
Indien nu J 3.50 ten honderd wordt geheven over het belast
baar inkomen van 2,830.000, gelijk Burgemeester en Wethou
ders het opgeven, zal dit opleveren een bedrag van 99050.00
waar af voor oninbare posten- 1,981.00
geeft het zuiver bedrag van ƒ97,069.00
De commissie durft niet af te dalen tot ƒ3.45 ten honderd,
vermits er dan geen voldoende zekerheid bestaat, dat dit middel
hoog genoeg wordt geraamd.
De commissie stelt op grond van het vorenstaande voor
de plaatselijke directe belasting voor 1870 te heffen naar f 3.50
ten honderd, gevende, na aftrek der oninbare posten, eene ver
moedelijke bate van ƒ97.069.
Hoofdstuk IIIArtlw.
Onder dit artikel wordt voor memorie uitgetrokken de huur van
het stuk wcidland, ten oosten van het kalverdijkjo sectie D no. 453.
Dc bedoeling daarvan schijnt te zijn, dat dit stuk land wel
licht in 1870 zal worden verkocht en het dus onzeker is, of er,
en zoo ja, hoeveel huur er van zal worden genoten. De com
missie van rapporteurs merkt echter op, dat van den verkoop
van dit stuk land geen sprake kan zijn. Immers op staat B,
behoover.de bij het rapport en voorstel van Burgemeester en Wet
houders dd. 22 October 1868, welke staat vermeldt de aan
de gemeente toebchoorcnde eigendommen, welke, naar bet oor
deel van het dagelijksch bestuur, niet verkocht dienen te wor
den, komt dit perceel voor onder nummer 18. AU reden van
hun gevoelen gaven Burg. en Weth. op, dat „dit weidland moet
worden geacht, afkomstig te zijn van de kerke- of geestelijke goe
deren en daarom, niet vervreemdbaar," onder verwijzing verder
naar de toelichting van no. 1 van dienzelfden staat.
Gevolgelijk komt dit perceel dan ook niet voor op den staat
van de eigendommen tot wier verkoop werd besloten bij besluit
van den Raad van 10 December 1868.
De commissie heeft de eer, hierop de aandacht van Burgemeester
en Wethouders te vestigen en eenige inlichtingen te verzoeken.
Hoofdstuk III, Art. Vb.
De vraag rijst of deze post niet te hoog is geraamd, indien
in aanmerking wordt genomen, dat in al de drie sectiën be
sloten en bij gevolg in dit rapport voorgesteld is, de verbetering
van den weg van de Vrouwenpoortsbrug naar de Harlingcrvaarts-
brug en de daarmee zamenhangende velling van hoornen in 1870
niet te doen plaats hebben, Worden deze boomen niet geveld,
gelijk te denken is, dan zal men wel niet tot een opbrengst uit
dezen hoofde van ƒ200 kunnen geraken.
Dc commissie stelt voor, den post uittetrekken voor memorie,
Hoofdstuk V, Afd. II, Art. 1,
Na het opmaken der ontwerp-begrooting zijn nog verkocht
de bouwterreinen nos. 17, 18, 32 en 33, voor de gezamenlijke
som van ƒ9803.833.
Deze som zal hier in ontvang behooren te worden gesteld,
vermits die koopsommen in 1870 zullen inkomen.
Dit artikel kan alzoo worden verhoogd met voorschreven bedrag.
De commissie stelt daarom voor, dit artikel uit te trekken
met het cijfer van /26595.75s.
Een natuurlijk gevolg dezer verhooging is, dat ook evenredig
meer schuld moet worden gedelgd.
Van daar het voorstel, gedaan bij hoofdstuk VIII, afd. I, art.
3b der uitgaven, om de som voor buitengewone aflossing, primi
tief gesteld op f 14000, met J 5000 te verhoogen en te brengen
op ƒ19000.
De commissie gelooft niet, dat de gemeente verpligt is, de
de gebeele som van den verkoop van bouwterreinen verkregen,
voor amortisatie te bezigen.
In tegendeel, daarvan schijnt eigenaardig besterad te mogen
worden tot voortzetting der werken tot uitbreiding der gemeente,
waardoor juist gelegenheid wordt gegeven om bouwterreinen be
schikbaar te stellen of in allen gevalle den verkoop daarvan
krachtdadig te bevorderen.
De commissie wil alzoo van de som vail /"26,595.75s
bestemmen tot buitengewone aflossing - 19,000.00,
zoodat daarvan resteert een bedrag van 7,596,75s,
met welk bedrag kan worden bestreden de uitgaaf, voorkomende
ouder art. 4 van afd. VI van hoofdstuk III der uitgaven, ge
vorderd voor het derde gedeelte der werken tot uitbreiding van
bet bebouwd gedeelte der gemeente.
Daarvan toch moeten dc kosten worden gevonden uit buiten
gewone middelen, van hoedanige hier de rede is.
Hoofdstuk VAfd. 11.
De commissie stelt voor, aan deze afdeeling toe te voegen een
nieuw artikel, luidende
„Verkoop van bouwterreinen, waarvan de koopsom wordt be
taald in jaarlijkscbe grondrente f 124.61."
In dien vorm toch is door L. Knicpstra aangekocht het bouw
terrein no. 43 en het is eigenaardig, dit ter dezer plaatse on
der eene afzonderlijke omschrijving in dc bcgrooting op te nemen.
Naar luid der voorstellen van de commissie zal dc balans der
begrooting zijn Ontvangsten403,459.50s,
Uitgaven 402,394.74,
Vermoedelijk batig slot 1,064.763;
Aldus opgemaakt den 30 October 1869.
EATTEMA, rapporteur.
J. L. van SLOTERDIJCK
J. DIRKS.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der Zitting van 11 November 1 869.
65
van 't verslag der commissie van rapporteurs,
benoemd door de sectiën van den Raad der
Gemeente Leeuwarden, bij 't onderzoek \an
de cor.cept-begrooting van dc inkomsten en
uitgaven dier gemeente, voor 't dienstjaar 1870.
Algemeene opmerkingen.
De ondergeteekenden zullen gaarne voldoen aan 't te kennen
gegeven verlangen, om de begrooliugsartikelcn voortaan van
een doorloopend volgnummer te voorzien. Overwegende bezwaren
bestaan daartegen, voor zoover zij kunnen nagaan, niet en t nut
met dien maatregel beoogd is niet twijfelachtig.
Ten aanzien van 't aanbrengen cencr kolom, aanwijzende bij
elk artikel 't juist cijfer van uilgaaf van een voorvorig dienstjaar,
deelen zij geheel 't daartegen door de commissie geopperd bezwaar.
Bovendien kan ook niet worden toegegeven, dat de memorie
van toelichting, met betrekking tot de aanwijzing daarin van 't
werkelijk cijfer van uitgaaf, minder volledig zou zijn, tenzij men
van raecning mogt wezen, dat in die memorie bij elk artikel 't
bedrag dier uitgaaf behoort te worden opgegeven, 't geen, huns
inziens, niet noodig is.
UITGAVEN.
Hoofdstuk I, Afd. I, Art. 4.
Na 't door den Raad op 28 October jl. genomen besluit,
waarbij aan den tegenwoordigen Ontvanger der gemeente, met
1 Januarij 1870, als zoodanig een eervol ontslag werd verleend,
bestaat er geen gegrond vooruitzigt, dat dit artikel aanvulling
zal behoeven, 't Voorgedragen cijfer toch stemt overeen met 't
bedrag der door heeren Gedeputeerde Staten voor de hierbedoelde
betrekking vastgestelde jaarwedde.
De ondergeteekenden ra een en dan ook te mogen aannemen,
dat de door de commissie noodig geachte reserve niet zou zijn
voorgesteld geworden, wanneer gedacht besluit reeds tijdens hare
beraadslagingen bekend ware geweest.
Hoofdstuk II, Afd. VII. Art. 3.
De afgifte door Heeren wijkmeesters van bewijzen van armoede
ten dienste der aanvragen ora onderstand in de onderscheidene
vormen, maakte reeds 't onderwerp uit van de circulaires der
ondergeteekenden, dd. 28 Augustus 1854 no. 120/1195, 6 Junij
1856 no. 75/483 en 11 Maart 1858 no. 120/263a.
Ofschoon hun voor 't oogenblik geene feiten bekend zijn, die
't noodig of wenschelijk zouden kunnen doen achten Heeren wijk
meesters aan die circulaires te herinneren, zullen zij echter gaarne,
omtrent 't bestaan daarvan, een naauwgezet onderzoek instellen
en, zoo noodig, aan den door de commissie gegeven wenk vol
doen.
Hoofdstuk II, Afd. VIII, Artt1 en 2.
Tegen de door de commissie op 't bedrag dezer artikelen voor
gestelde vermindering bestaat geen overwegend bezwaar.
Hoofdstuk 111, Afd. 1, Art. la.
De wenschelijkhcid eener verbetering van den rijdweg achter
het Paleis van Justitie kan niet worden ontkend en dit te min
der, nu 't te voorzien is dat daarvan, in verband met de open
stelling van den nieuwen toegangsweg naar het spoorweg-station
langs de Prins Hendriksbrug, een ruimer gebruik dan tot dus
ver zal worden gemaakt.
De eenige reden, welke de ondergeteekenden dan ook heeft
weerhouden om nu reeds die verbetering voor te stellen, was
't betrekkelijk aanzienlijk kostenbedrag.
De weg toch ligt buitengewoon laag en zal moeten worden
bwtraat om de verbetering afdoende te doen zijn.
Bovendien zal deze niet slechts kunnen worlen beperkt tot
Bijvoegsel tot de Provinciale Fbiesche Courant.
't door de commissie aangewezen gedeeltemaar zich nood
wendig, zij 't dan ook in een volgend dienstjaar, moeten uit
strekken tot de Schaveneksbrug en van daar naar dc straat bij
de voormalige Vrouwenpoort.
Wordt echter 't financieel bezwaar van de ondergeteekenden
door den Raad niet gedeeld, dan stellen zij voor in 1870 den
weg tusschen het westeinde van 't Zaailand en 't Ruiterskwartier,
lang 90 meters en breed 4 meters en 50 centimeters met waal-
klinkert te bestraten, 't geen, volgens raming van den Gemeente
architect, eene uitgaaf zal vorderen van pi. m. 800.
De aanleg toch cener bestrating met veldkeijen, ofschoon daardoor
eene besparing van pl. m./ï-OO zou kunnen worden verkregen, achten
de ondergeteekenden hier ter plaatse minder verkieslijk, met het
oog zoo op de inrigting van 't omliggend terrein, als op 't ge
mak voor de voetgangers.
Bij aanneming casu quo van dat voorstel geven zij tevens in
overweging aan hoofdstuk III afd. VI, onder letter A, een nieuw
artikel toclevoegcn, met de volgende omschrijving
„Verbetering van den weg tusschen 't westeinde van 't Zaai
land en 't Ruiterskwartier ƒ800."
Hoofdstuk III, Afd. I, Art 1 c.
Bij een vódr. slechts weinige weken ingesteld locaal onderzoek
is reeds gebleken dat de Ilarlinger- en Snecker trekwegen
over 't algemeen in voldoenden en op sommige plaatsen zelfs in
zeer gunstigen staat van onderhoud verkeeren.
Hoofdstuk III, Afd. I, Art. 1/5.
De ondergeteekenden zijn, ook na kennisneming van de daar
voor door de commissie aangevoerde motieven, niet overtuigd van
het nut, dat er in gelegen zou wezen om den dusgenaamden
Lekkumerweg te vervreemden.
Zij geven toe, dat 't behoud van dezen kleiweg, nevens den
nieuw aangelegden kunstweg, voor de communicatie met 't dorp
Lekkum niet meer noodzakelijk is.
Ook stemmen zij met de commissie in, dat hij, als rijdweg
uitsluitend voor Snakkerburen, welligt zou kunnen vervallen, of
schoon dan toch altijd voor voer- en rijtuigen daardoor eene kor
tere gemeenschap tusschen die buurt met de gemeente zou wor
den verbroken, maar zij vragen, waartoe de vervreemding
Ecnig beduidend financieel voordeel is daaruit voor dc Ge
meente niet te wachten.
De kosten van onderhoud zijn gering en zou zij dus door de ont
heffing daarvan slechts luttel worden gebaat, terwijl 't ook niet
te voorzien is, dat door den afstand van den weg, gesteld al dat
zich gegadigden zouden opdoen, een noemenswaardige prijs zou
kunnen worden bedongen.
Mogen toch de eigenaren der aan den weg gelegen landerijen
daarop al geen regt van servituut kunnen uitoefenen, zij zouden
toch in ieder geval, bij eventuele vervreemding, van den nieuwen
verkrijger, daarover een' uitweg kunnen vorderen, voor zoover die
landerijen namentlijk door de vervreemding den eenigen toegang
tot den gemeenen weg zouden hebben verloren en dat dit be
zwaar den koopprijs zou drukken, ligt voor de hand.
Was de toestand van den weg nu inderdaad zoo slecht als
de commissie vermeent en hij voor een groot deel van 't jaar
onbegaanbaar, de vervreemding zou door die omstandigheid mis
schien te motiveren zijn, maar na de vóór eenigen tijd aange-
bragte verhooging, mecnen de ondergeteekenden dien toestand
als vrij voldoende te mogen beschouwen.
Wat 't Kaloerdijkje aangaat, valt 't inderdaad niet te ontkennen
dat 't, gelijk iedere kleiweg, bij natte weersgesteldheid, vooral
in het voor- en najaar, voor wandelweg niet bijzonder geschikt
is. Maa rwordt 't, gelijk de commissie dit voorstelt, daarvoor ook
wel veel gebruikt Ware dit 't geval, de ondergeteekenden zou
den niet terugdeinzen voor dc kosten aan eene ophooging ver-
19
jm jËT.émr: :**r