66 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der Zitting van 11 November 1869. knocht. Dit toch zon de eenige weg zijn om op afdoende wijze aan 't geopperd bezwaar te gemoet te komen. Hoofdstuk III, Afd. 1, Art. 2 b. Ook de aandacht van de ondergeteekenden was reeds sints eenigen tijd gevestigd geworden op den minder voldoenden, vol- gens sommigen zelfs gevaarlijken, toestand van de Boorasbrug. Gelijk te denken is noopte dit hen, om aan den architect onmiddellijk een naauwkeurig onderzoek daaromtrent op te dragen. Daaruit resulteerde, dat, ja, eenige buitengewone herstellingen, in 1870 aar: te brengen, niet overbodig kunnen worden geacht, maar dat de toestand hoegenaamd niet gevaarlijk is. In verband daarmede is dan ook overwogen, of reeds nu eene algeheele vernieuwing van de brug, waartoe toch binnen weinige jaren zal moeten worden overgegaan, zou worden voorgesteld, dan of men zich, immers voor 't dienstjaar IS70, zou bepalen tot het aanbrengen der bedoelde buitengewone herstellingen. De ondergeteekenden hebben gemeend tot 't laatste te moe ten besluiten. Volstrekte noodzakelijkheid voor vernieuwing be staat er, zoo als reeds werd opgemerkt op dit oogenblik nog niet en zij meenden dus de begrooting voor 't dienstjaar 1870, niet met eene uitgaaf van circa J 6000 te moeten bezwaren. Ook nu nog zijn zij die meening toegedaan. De gemeente architect is nogmaals over deze brug gehoord en bij zijne reeds vroeger gedane verklaring verbleven, dat de toestand daarvan, wanneer de beoogde herstellingen zijn gedaan, voldoende moet worden geacht. Hoofdstuk UI, AJd. VIAArt. 1. De ondergeteekenden verraecnen na de omstandige mededee- ling der motieven, op grond waarvan de meerderheid der com missie zich niet kan vereeuigen met de door de 3e sectie noo- dig geachte verplaatsing van dezen post naar rubriek B dezer afdeeling, zich ontslagen te kunnen rekenen 't ongeradene daar van nog nader aan te toonen. Zij deelen geheel 't gevoelen van die meerderheid. Hoofdstuk III, Afd. VIA, Art. 2. De ondergeteekenden betreuren, dat de door hen voorgestelde verbetering van den weg tusschen de Vrouwenpoorts- en Ver- laatsbruggen geen beter onthaal heeft gevonden. De toestand, immers van 't gedeelte tusschen de eerstgemelde brug en den molen ,,'t Lam", is zonder overdrijving slecht te noemen. In 't gewoon onderhoud is daarin geene beduidende verbete ring aan te brengen. Bovendien zijn vele der nevensstaande boomen gestorven en zullen deze dus in ioder geval behooren geroeid te worden. Zij meenden derhalve, dat eene afdoende verbetering niet al leen wenschelijk, maar zelfs noodig was te achten. Eene partieële uitvoering kwam hun daarom wenschelijk voor, omdat 't kostenbedrag nog al aanzienlijk is en de begrooting van één dienstjaar daarmee onnoodig te zwaar zou worden belast. Voor 'teerste gedeelte eigende zich, huns oordeels, de onder- werpelijke begrooting in 't bijzonder, omdat daarop, in verge lijking met andere dienstjaren, overigens eene betrekkelijk geringe som voor de uitvoering van openbare werken behoefde te worden aangevraagd. De ondergeteekenden vinden ook nu nog geen reden om op dat gevoelen terug te komen en kunnen zich dus met 't door de commissie voorgesteld roijement van dezen post niet vereenigen. Hoojdstuk III, Afd. VIB, Art. 5. De in de sectiën tegen dit artikel geopperde bedenkingen echten de ondergeteekenden in 't verslag der commissie voldoende weerlegd, weshalve zij de vrijheid nemen zich daaraan te gedragen. Hoofdstuk III, afd. VI. De ondergeteekenden hadden zich gevleid, dat de aanhangige plannen tot onteigening of aankoop van gebouwen of gronden, ten behoeve der uitbreiding van 't bebouwd gedeelte der ge meente, waarvoor op de begrooting van 1869 een memorie-post is gebragt, in dat dienstjaar uitvoering zouden kunnen erlangen en lietenin die veronderstelling, van de onderwerpelijke be grooting een' zoodanigen post achterwege. Nu t evenwel meer dan waarschijnlijk moet worden geacht, dat de algeheele vcrwezentlijking van die plannen zich nog wel eenigen tijd zal docu wachten, nemen zij de vrijheid voortestellen om aan de bovenvermelde afdeeling sub B r.og toe te voegen een nieuw artikel „Kosten van aankoop of onteigening van gebouwen of gronden, „ten behoeve der uitbreiding van het bebouwd gedeelte der ge- „meente, memorie." Hoofdstuk V, art. 1 d. legen de verlangde splitsing van dit artikel hebben de onder geteekenden, bij nadere overweging, in. beginsel geen bezwaar. Zij zijn 't echter met de commissie eens, dat 't voor hoofdstuk UI, afd. VI te besteramen gedeelte aldaar onder rubriek A en niet onder rubriek B behoort te worden aangebragt. Hoofdstuk VI, afd. III. lenf aanzien van de hierbedoelde disschen en uitstallingen dier.t te worden onderscheiden, of ze tot dc week- dan wel tot de c?fl^markt behooren. \oor de eersten, die hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, be staan in overdekte disschen met touw- en zadelmakerswerk, is bij artikel 4-7 der verordening op de marktpolitie, van 16 October 1860, onder anderen de tegenwoordige standplaats aangewezen, terwijl de aanwijzing van standplaats voor de laatsten, ingevolge artikel 63 van die verordening, door den Burgemeester of zijnent wege geschiedt. De verwijdering der eersten zou dus met eene wijziging der verordening moeten gepaard gaan. Bestaan nu voor die wijziging genoegzaam overwegende mo tieven De ondergeteekenden zijn hiervan nog niet overtuigd, 't Komt hun voor, dat de aanwezigheid der hierbedoelde uitstallingen in de onmiddelijke nabijheid van de veemarkt, voor de bezoekers dier markt ongetwijfeld haar nut heeft, terwijl de aard der uit gestalde voorwerpen zoowel, als de inrigting der uitstallingen zeiven, huns oordeels, ook niet in die mate aan den welstand hinderlijk zijn, dat eene intrekking der vergunning noodig zou kunnen worden geacht. Wat de dagelijksche uitstallingen van fruit, geringe eet- en drinkwaren en dergelijke ter hierbedoelde plaatse aangaat, waar voor, gelijk reeds werd opgemerkt, door den Burgemeester con cessie wordt verleend, ook de ondergeteekenden achten met de commissie, dat 't welstandsoog daarop niet met volle bevredi ging kan rusten, maar zij besetien tevens 't bezwaar aan de in trekking der daarvoor verleende vergunningen verbonden. Meer dan één huisgezin toch, zou daardoor van een middel van be staan worden beroofd. Intusschen heeft de heer Burgemeester zich bereid verklaard deze zaak nader te overwegen. Hoofdstuk VIIAfd. II, Art. 2e. De ondergeteekenden hebben niets te voegen bij de inlichtin gen door de commissie ten aanzien van dezen post gegeven. Zij achten de in de 3e sectie gedane vraag daardoor voldoende beantwoord. Hoofdstuk VII, Afd. II, Art. 10#. Deze post is abusief op de begrooting gebragt. 't Door de commissie voorgesteld roijement daarvan is derhalve noodig. Hoojdstuk VIIAfd. II, Art. 12 Tot aanvulling van 't ge*:n door de commissie is aangevoerd ten aanzien van 't bedrag der kosten van de plaatselijke school commissie ad 4-00, vermeencn de ondergeteekenden, voor zoover GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der Zitting van 11 November 1869. 67 noodig, nog in herinnering te moeten brengen, dat de toelage aan de commissie ter bestrijding der kosten „a voor de schrijfbehoeften en schrijfloonen b voor het ontvangen, het stempelen, het uitgeven enz,, der leermiddelen c voor schadeloosstelling voor tijdverzuim van het lid der commissie, met het secretariaat belast, en d voor het houden der vergaderingen enz." vroeger bij de betrekkelijke verordening was bepaald op/250. Dat bedrag is bij Raadsbesluit van den 22 Januarij 1863 tot op /350 verhoogd. Uit 't restant van 't begrootingscijfer ad ƒ50 wordt de belooning van den bode der commissie gehoed. Hoofdstuk VII, Afd. II, Art. 13. Eene verplaatsing van dit artikel („kosten der muziekschool") naar hoofdstuk VIII, Afd. III, pensioenen, gratificatiën en toelagen komt den ondergeteekenden niet wenschelijk voor. 't Onderrigt aan de muziekschool gegeven blijft toch altijd on derwijs, al wordt 't niet van gemeentewege verstrekt en behoort huns inziens eigenaardig onder de afdeeling „Onderwijs" en niet onder de door de commissie voorgestelde te huis. Zou bovendien aan 't bezwaar, 't welk tot 't denkbeeld dier verplaatsing aanleiding schijnt gegeven te hebben, niet even goed en op meer eenvoudige wijze te gemoet zijn te komen, door voor het woord „kosten der" te lezen „Toelage aan de" De ondergeteekenden vermeenen dit in overweging te moeten geven. Hoofdstuk Vil, Afd. II, Art. 14. Tegen de door de commissie verlangde splitsing van dit arti kel, in eene volgende begrooting, bestaan bij de ondergeteekenden geene bedenkingen. Hoofdstuk VIII, Afd. I, Art. 3b. Op gronden hierna bij de ontvangsten en wel speciaal bij hoofdstuk II, afd. IV, art. 1, directe belasting, zoomede bij hoofdstuk V afd. II art. 1 opbrengst van den verkoop van eigendommen, te ontwikkelen, kunnen de ondergeteekenden niet instemmen met 't voorstel der commissie, om de aflossing zooveel lager te stellen dan 't uit dien verkoop voortspruitend bedrag. Tegenover de geraamde kosten van uitbreiding staat reeds eene buitengewone ontvangst, in het beschikbaar batig slot van 1863 begrepen, ten bedrage van ƒ4171.15. Er behoeft dus niet meer dan ruim f 3300.00 daaraan te worden toegevoegd om die kosten te bestrijden, zoodat met behoud der verdere hiertoe betrekkelijke cijfers, zooals die door dc com missie zijn aangenomen, minstens f 23,000.00 tot buitengewone aflossing zou behooren te worden bestemd. Zoo als echter hierna bij hoofdstuk V, afd. II, art. 1 der ontvangsten zal worden opgemerkt, kan 't bedrag van dat artikel, wegens later nog plaats gehad hebbenden verkoopnog met ƒ2239.345, alzoo tot ƒ28,835.10 worden verhoogd, tengevolge waarvan ook de buitengewone aflossing met een geëvenredigd bedrag zou dienen te worden vermeerderd. Intusschen zal door de ondergeteekenden, naar aanleiding van de daartoe, in's Raads zitting van den 12 Augustus 1869 ontvangen opdragt, nog voor de behandeling der onderwerpelijke begrooting, in volle vergadering een voorstel worden gedaan tot verbetering van 't voor de hout veilingen bestemd terrein, welke eene uitgaaf zal vorderen van pl. m. ƒ1600. Zij achten die uitgaaf allczins vatbaar om uit buiten gewone middelen te worden bestreden en zal deze dus hare plaats moeten vinden onder hoofdst. Ill, afd. VIB. Vereenigt dc Raad ziph met dat voorstel, dan zou dus de buitengewone aflossing, in verband daarmede, zooveel lager en wel op een rond cijfer van 24,000 gesteld moeten worden. Er wordt dan in 't geheel ruim 4800 van 't uit dien verkoop voortspruitend bedrag tot bckostigiug van buitengewone werken dienstbaar gelaten, 't geen, gevoegd bij het daarvoor be schikbare uit het batig slot van 1868, een totaal oplevert van nagenoeg ƒ9000 tegenover eene uitgaaf voor uitbreiding 7000.00. voor bovenbedoelden post- 1600.00. Te zamen alzoo 8600.00. ONTVANGSTEN. Hoofdstuk II, Afd. IV, Art. 1. 't Heeft de ondergeteekenden geenszins bevreemddat deze post, de plaatselijke directe belasting cn inzonderheid hare ver hooging in alle sectiën de bijzondere aandacht heeft getrokken. Ook bij lien had zij velerlei bespreking uitgelokt en niet dan noode zijn zij, zoo als trouwens bij de behandeling van dit punt in de memorie van toelichting zal gebleken zijn, er toegekomen die verhooging voortestellen. Zij hadden daarbij twee beginsels in het oogvooreerstdat de gewone uitgaven zoo na mogelijk door gewone inkomsten be hooren gedekt te worden ten anderen dat telken jare een zeker bedrag der kosten voor buitengewone werken uit gewone middelen behoort bestreden te worden. Aan dit beginsel vermeenen zij getrouw te zijn gebleven, echter erkennende, dat zij wat het eerste aangaat, zich op de grens hebben geplaatst, om daarvan af te wijken in zoo verre zij een deel van het batig slot der dienst van 1868 tot bestrij ding van gewone uitgaven op die van 1870 dienstbaar wilden hebben gesteld. Wat hen daartoe vrijheid deed vinden is bij de memorie van toelichting uiteengezet. Wanneer de ondergeteekenden nu 't voorstel der commissie tot verlaging van den hoofdelijken omslag, in verhand met hare verdere voorstellen, aan die beginsels toetsen, dan vermeenen zij grond te vinden tot ernstige bedenking daartegen, omdat naar hun bescheiden oordeel 't eerste beginsel niet naar eisch in acht genomen blijft en 't noodig evenwigt tusschen de gewone uitgaven en inkomsten verbroken wordt. Tot staving hiervan veroorloven zij zich de volgende becijfering bij te brengen. 't Totaal der uitgaven wordt door de commissie geraamd te zullen bedragenf 402,394.74. Hieronder is begrepen als buitengewoon lo. 't bedrag van hoofdst. Ill, Afd. Vf B Art. 14f 7,000 2o. 't onder dezelfde Afd. aangebragte voor de gasfabrijk, voor zooveel dit uit buitengewone inkomsten wordt bestreden - 5,000 3o. voor buitengewone aflossing -19,000 f 31,000.00 blijft voor gewone uitgaven371,394.74. Het totaal der geraamde ontvangsten is ƒ403,459.505. Waaronder als buitengewoon lo. nog beschikbaar batig slot der dienst van 1868 f 8171.15 onder aftrek van 't geen, als uit gewone middelen op de dienst van 1868 voort gesproten, ook op (leze dienst tot gewone uitgaaf wordt aangewend - 4000.00 rest f 4171.15 2o. Verkoop van bouwterrein -26,595 755 3o. Leening gasfabriek 5,000.00 35,766.917^ Rest voor gewone middelen 367,692.60. De gewone uitgaven bedragen- 371,394.74. Geeft een verschil van f 3702.14»

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1869 | | pagina 34