68
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der Zitting van 11 November 1869.
waarmede de' gewone uitgaven de gewone ontvangsten zouden te
boven gaan, niettegenstaande onder deze laatsten nog eene som
van f 4000 wordt begrepen, die uit de dienst van 1868 is voort
gesproten en onder de eersten niet meer dan f 2050 zou vervat
zijn voor buitengewone werken uit gewone middelen te bestrijden.
Bovendien wordt dan nog j 1064.763 uit de buitengewone mid
delen als vermoedelijk batig slot dezer begrooting aangebragt.
De ondergeteckenden zijn van oordeel die regeling der begroo
ting te moeten ontraden en achten 't wenschelijk, dat buitengewone
middelen ook gene buitengewone strekking erlangen. Een ver
laging van den hoofdelijken omslag tot beneden 't procentisch
bedrag van 't loopend jaar komt hun in elk geval onaanne
melijk voor. Oordeelt tie Raad dit laatste niet te moeten te
boven gaan 't zal des noods en met behoud van het vooruit
gezet beginsel kunnen opgaanimmerswanneer de onder
hoofdst. Ill, afd. VI, art. 2 voorgedragen uitgaaf van ƒ2500
overeenkomstig het voorstel der commissie wordt geroijcerd, mits
dan 't cijfer der gewone uitgaven nog mot pl. m. ƒ2300 of
zooveel meer of minder als blijken zal noodig te wezen, worde
verminderd, waarvoor des vereischt hoofdst. XI, onvoorziene uit
gaven, in aanmerking kan komen en dit te meer omdat onder
hoofdst. IV, art. 14 der ontvangsten een post voor memorie
is gesteld, die, wanneer later daarvoor een cijfer kan wor
den aangebragt, gelegenheid zal kunnen geven bij wijziging
der begrooting cvengcmeld hoofdstuk met een gelijk bedrag
te verhoogen. Acht echter de Raad met de ondergeteekenden 't
wenschelijk dat de bovenbedoelde uitgaaf ad ƒ2500 behouden
blijve, dan zal naar hun inzigt de omslag op 3.65 ten hon
derd dienen behouden te blijven. In tegenovergesteld geval geven
zij in overweging dien op 3.55 ten honderd te stellen, ma
kende alzoo eene som van 100,465.00
Waaraf voor oninbare kosten 2,009 30
geeft het zuiver bedrag van 98,455.70.
Hoofdstuk II, AfdVUL, Art. 10b.
Dit artikel is op de begrooting uitgetrokken met f 150.00.
Tengevolge van de jongste toelatings-examens is 'tgetal dei-
leerlingen aan de betrokken schoolinrigtingen echter aanmerke
lijk geklommen en kan dat cijfer met f 200 verhoogd en alzoo
op 350 gebragt worden.
Qoofdstuk III, Art. 1 u.
Deze post is abusief met die onder letters ry s en t voor viemo-
rie gesteld en behoort met f 200 te worden uitgetrokken. Tercgt
wordt or door de commissie aan herinnerd, dat de ondergeteeken
den indertijd 't hier bedoeld weiland beschouwd hebben afkom
stig te zijn van de kerke- of geestelijke goederen en daarom niet
vervreemdbaar,
Zij zijn ten dien opzigte nog niet van gevoelen veranderd.
Hoofdstuk IJl, Art. 54.
Nr.ar de meening van de ondergeteekenden, bestaat er vol
strekt geen reden oin dezen post voor memorie uit te trekken.
Wel is op de raming eertigzins van invloed geweest de voor
gestelde verbetering van 't eerste gedeelte van den wreg tussehen
de Vrouwenpoorts- en Harlingervaartsbruggen en de daarmee in
verhand staande veiling van boomen, maar ze was toch hoofdza
kelijk gegrond op de uitkomsten van de jaren 1867 en 1S68,
gelijk uit de memorie van toelichting kan blijken.
Bekent men *t nu noodig, wanneer besloten wordt *tvoren
bedoeld werk i,n 18-70 niet te doen uitvoeren, om't geraamd cij
fer te verminderen, 't zij zoo, maar dan zal die vermindering
toch nooit veel kunnen bedragen, wanneer men in aanmerking
neemt ('rat, zoo als ook reeds hieromtrent bij art. 2 der Vlé afd.
van hoofdstuk III der uitgaven werd herinnerd, sommige van de
bedoelde boomen gestorven zijn en. dus in ieder geval bchaoren
te worden, geveld*
Hoofdstuk III, Art. 12.
't Hier geraamd cijfer der renten van onbetaalde koopsommen
wegens verkochte gemeente-eigendommen, zal dienen verhoogd te
worden in verband met dc provisionele toewijzing van de bouw
terreinen nummers 17, 18, 32, 33 en 41, welke inmiddels heeft
plaats gehad.
t Juist bedrag dier verhooging is echter niet op tc geven,
zoolang de aclen van overdragt niet zijn opgemaakt en de ter
mijn niet is verstreken, binnen welken de koopers hun verlangen
kunnen te kennen geven om den geheelen koopschat op 12 Mei
1870 in eens te voldoen. De ondergeteekenden vermeenen dus
in overweging te moeten geven, 't onderwcrpelijk artikel bij be
nadering uit te trekken met een rond cijfer van 700,
Hoofdstuk V, Afd. II, Art. 1
Do ondergeteckenden zien er in 't algemeen geen bezwaar in,
om 't voor dezen post geraamd cijfer te verhoogen met 't geza
menlijk bedrag der koopprijzen van de inmiddels verkochte bouw
terreinen. Mogien toch een of meer der provisionele koopers
den bij dc voorwaarden voor de aanbieding van de tcckening
bepaalden termijn laten verloopen zonder die teekening in te
zenden, tengevolge waarvan de koop zou vervallen, of ook de
hun voorioopig toegewezen perceelen op grondrente wenschen te
ontvangen, dan zou daarin door wijziging van dc begrooting kun
nen worden voorzien.
De door de oomraissie voorgestelde verhooging zal echter in
zoover verandering dienen te ondergaan, dat daaraan nog worde
toegevoegd 't bedrag van den koopprijs voor 'l bouwterrein no.
41 ad 2239.343.
Dientengevolge zal 't artikel behooren te worden uitgetrokken
met 't cijfer van 28,835.10.
Hoofdstuk V, afd. II.
Tegen 't voorstel der commissie om aan deze afdeeling een
nieuw artikel toe te voegen, luidende: „verkoop van bouwter
reinen, waarvan de koopsom wordt betaald in jaarlijksche grond
rente 124.61", bestaat bij de ondergeteekenden alleen beden
king voor zooveel de plaatsing betreft.
't Geldt hier toch niet eene buitengewone ontvangst, gelijk alleen
onder hoofdstuk V worden gevonden, maar eene telken jare
regelmatig terugkeerende inkomst even als dc grondpachten en
eeuwige renten, die in de begrooting onder artikel 9 van hoofd
stuk III zijn opgenomen.
De ondergeteekenden geven hierom in overweging, aan dat
artikel toetevoegen een nieuw onderdeel
c. grondrenten ter zake afgestane bouwterreinen 121.61.
Aldus vastgesteld den 6 November 1869 door
Burgemeester en Wethouders van Leeuw qt den y
DIRK ZEPER.
l)e Secretaris,
DE SWAUT.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der Zitting van Donderdag 11 November 1869.
69
RAPPORT en VOORSTEL van dc Raads-Commi9sie,
in welker handen, ten fine van onderzoek
en advies, is gesteld een ingekomen be
zwaarschrift tegen aanslagen op het kohier
van omslag van de kosten van slatting
der Jelsumervaart, in 1869.
l)e commissie in wier handen tot onderzoek en advies is ge
steld een adres aan het gemeentebestuur van Leeuwarden, ten
Mevrouw E. C. Peters, weduwe van den heer P. C. Simon te
Leeuwarden en den heer rar. A. W. Wichers, president der arrondisse-
raents regtbank te Utrecht, houdende bezwaar tegen hunne aanslagen
op het kohier van omslag der kosten vau de slatting der Jelsu-
mer vaart in 1869, heeft de eer tc rapportccren
dat de Jelsumcr gioote vaart of Haskcrmeer, blijkens de daar
van in het gemeente-archief voorhanden stukken, sedert meer
dan 250 jaren steeds is onderhouden door de eigenaren der lan
den, welke aan die vaart liggen en van de landen welke daarin
hunne uitwatering hebben
dat de eerstgenoemde landen, naar gelang van strekkende lengte,
boven de andere bezwaard waren voor dierschutting met een derde
gedeelte der kosten van onderhoud, slatting of uitdieping, zoodat
twee derde gedeelten dier kosten door alle dc onderhoudpligtige
landen te zaraen, naar evenredigheid van de oppervlakte werden
gedragen
dat uit niets is gebleken, dat aan die onderhoudpligtigheid
een' bijzonderen rcgtstitcl ten grondslag zou liggen en dat zij der
halve moet worden gehouden voor eene algemeene verpligting
uit het gemeentelijk staatsregt van vroegeren tijd, die met de
woorden „onderhoudpligtigheid als van oudspleegt te worden
aangeduid
dut dergelijke verpligtingen, naast de bepaling van art. 231
der gemeentewet, niet bestaanbaar schijnen en er uit dien hoofde
in den laatsten tijd dan ook meermalen tegen hare uitvoering
verzet is gerezen, hetwelk bij herhaling door den regter gegrond
is verklaard
dat men hiervoor slechts behoeft te wijzen op het arrest van
«len hoogen raad van 29 Nov. 1864 (v. d. Honert, gem. zaken.
XXI 214) cn op dat van het Prov. Geregtshof in Friesland, in
zake de Lemster Rien van 8 April 1868, Weekblad van het regt
no. 2994), bevestigd bij arrest van den hoogen Raad van 5
Fcbruarij 1869, 'JVeelcblno. 3088)
dat de overwegingen dier arresten, voor zooveel ze op de be-
teekenis der bepaling van art. 231 betrekking hebben, ongetwij
feld juist zijn en ten volle den invloed verdienen welke ze op
dc provinciale en gemeentelijke huishoudingen, vooral in Fries
land, zeker zullen hebben
dat dc inhoud van het onderwerpelijk adres, althans wat de
overwegingen betreft, als met de leer dier arresten overeenstem
mende, der commissie dan ook zeer juist voorkomt
dat nu wel de vorm en de conclusie met die overwegingen
niet in allen deele overeenstemmen, doch dat de reclame kenne
lijk de strekking heeft, om een einde te maken aan eene ver
pligting tot onderhond, welke met dc gemeentewet in strijd is;
dat de commissie met de adressanten overtuigd is, dat voor
de verpligting tot onderhoud van de Jelsumervaart door naast
en bijgelegene eigenaren, onder vigueur der gemeente-wet en bij
gebreke van een' bijzonderen regtstitel, inderdaad geen grond
kan worden bijgebragt
dat alzoo het opgemaakt kohier van omslag een' wettigen
grondslag mist, en zij het daarom billijk en raadzaam acht, dat
de Raad uit eigen beweging aan die onwettige belasting een
einde make;
dat wel het provinciale reglement van 23 Julij 1835, goed
gekeurd bij koninklijk besluit van 16 Junij 1836 (prov. blad
1836 r.o. 81), hetwelk, ofschoon door den regter gewraakt, tot nu
door de bevoegde magt niet is ingetrokken, de wijze van omslag
der onderhoudskosten en hunne inning regelt en in art. 16 den
Raad opdraagt, om dc ingekomen bezwaren met zijne considera
tion en advies aan Gedeputeerde Staten te zenden, doch dat dit
reglemeut moet worden beschouwd als een maatregel van uitvoe
ring en toepassing der onderhoud pligtigheid, welke daarbij als
vaststaande wordt aangenomen, terwijl in dezen juist tegen die
onderhoudpligtigheid zelve is gereclameerd en naar het oor
deel der commissie zeer gegronde bedenkingen bestaan
dat hierom de opheffing dier belasting door den Raad ook
in dat reglement geen hinderpaal ontmoet
dat de eenvoudigste weg om tot die opheffing te komen, naar
het oordeel der commissie gelegen is hierin, dat het door com
missarissen en gecommiteerden opgemaakt en door B. en W.
goedgekeurd kohier van omslag niet aan Gedeputeerde Staten
ter goedkeuring en vaststelling worde toegezonden en niet wor
de ton uityoer gelegd
dat zij onder dezen maatregel het geheele kohier zou willen
begrijpen, d. i. alle de aanslagen en ook die voor dierschutting
welke zeker slechts als eene zwaardere onderhoudpligtigheid kan
worden aangemerkt;
dat zij op bovenstaande gronden den raad adviseert
lo. te besluiten, dat de kosten van slatting der Jelsumer
vaart in 1869, voor zooverre die bij het daarvan opgemaakt ko
hier van omslag als van ouds zijn gebragt ten laste van de on
derhoudpligtige perceelen onder het behoor der gemeente Leeu
warden gelegen, door deze gemeente zullen worden gedragen.
2o. Burgemeester en Wethouders te magtigen, het door hen
goedgekeurd kohier van omslag dier slattingskosten over de on
derhoudpligtige perceelen, niet te doen invorderen.
3o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, van de sub
lo en 2o vermelde besluiten aan dc adressanten, als antwoord
op hunne reclame, mededeeling te doen en daarvan door alge
meene bekendmaking te doen blijken.
4o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, den llaad
de vereischte voorstellen -te doen tot aanwijzing der fondsen waaruit
de sub lo bedoelde kosten kunnen worden bestreden.
Aldus gerapporteerd ter raadsvergadering van den 11 No
vember 1809.
J. DIRKS.
C. W. A. BUMA.
J. L. v. SLOTERDIJCK.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
20