96
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het
verslag der Zitting van Doudcrdag den 24 November 1870.
cn zullen trachten eene steensoort aan te schaffen die voor eene
deugdelijke bestrating dienstbaar kan zijn, ten einde daarna de
door de commissie gestelde vraag te overwegen of het wensche-
lijk en uitvoerbaar is eene algeheele verbetering der bestrating
le bevorderen.
no. 90h. De opmerking der commissie, dat aan een raads
besluit zoo weinig aandacht is geschonken als zij schijnt te rnce-
nen, is niet geheel juist. Overeenkomstig de tot. hen gerigte
uitnoodiging is door ondergeteekenden wel degelijk een onderzoek
ingesteldof eene bedekking van het kalverdijkje met sintels
dienstbaar zou kunnen zijn om dien weg voortdurend bruikbaar
te maken, doch zulks is ongeraden geoordeeld, dewijl daarmede
het beoogde doel niet zou worden bereikt.
Werd ten vorigen jare door ondergeteekenden, bij de memorie
van beantwoording ter zake de begrooting over 1870, het denk
beeld geopperd dat opbooging van dezen weg een afdoend mid
del zou zijn, ook dienaangaande heeft een nader onderzoek aan
getoond dat het niet aan de eischen kan beantwoorden.
Wil de Raad echter eene deugdelijke verbetering van het kal
verdijkje tot stand brengen, dan zal hij dienen te besluiten daar
langs een kunstweg aan te leggen, waarvan de kosten door den
architect zijn begroot op ƒ2585.
Ingeval zoodanig besluit door de commissie mogt worden ge
provoceerd en door den Raad worden genomen dan geven on
dergeteekenden in overweging evengenoemde som op de onder
ver pel ijke begrooting aan te brengen op hoofdstuk III, afd. VII .<4
der uitgaven onder de volgende omschrijving„voor het aanleggen
„van een kustweg langs het kalverdijkje 2585."
no. 915. Tegen de voorgestelde verplaatsing van de kosten
der versterking van de Prins Hendrikbrug bestaan bij onderge
teekenden geen bedenkingen. Omtrent het plaatsen van afslui
tingen bij de draaibruggen wenschen zij 's Ilaads beslissing af
te wachten, doch merken dienaangaande op dat door deskundigen
evenzeer is aangedrongen op de inning der bruggelden bij gaar-
dering in plaats van bij verpachting. Het zou daarom overweging
verdienen beide maatregelen tegelijk in toepassing te brengen.
no. 91c. Overeenkomstig de gemaakte opmerking stellen on
dergeteekenden zich voor te zijner tijd een speciaal voorstel
aan den Raad ledoen tot arnotie van de waagsbrug.
no. 95a. De gemeente-architect, herhaaldelijk gevraagd
of de stand van den nieuwetoren met grond aanleiding
kan geven tot bezorgdheid voor de omwonende ingezetenen,
heeft steeds op de meest geruststellende wijze die vragen be
antwoord en heeft in den loop der vorige week nog verklaard
dat er te dier zake Diet het minste gevaar voor de omwonenden bestaat.
Ten einde evenwel de meest mogelijke zekerheid te erlangen
dat de zienswijze vau den architect juist is, hebben ondergeteekenden
hem reeds cenigen tijd geleden opgedragen een speciaal onderzoek
in te stellen naar het al of niet gevaarlijke van den stand der
nieuwetoren, waaromtrent zij binnen kort een rapport van be
vinding tc gemoet zien.
Zij zullen intusschen gaarne vernemen waarop de meening,
dat de stand van den nieuwetoren gaandeweg voor de omwonen
den gevaarlijker wordt, gegrond is ten einde den architect daar
mede in kennis te stellen en hij bij het door hem in tc stellen
onderzoek van die gegevens gebruik zal kunnen maken.
no. 99. De commissie voor de gemeentelijke gasfabriek, gehoord
over de vragen en aanmerkingen, ten aanzien der gemeentelijke
gasverlichting in het verslag opgenomen, heeft ondergeteekenden
in de gelegenheid gesteld den Raad de volgende inlichtingen te ver
schaffen.
lo. Het langzaam opsteken der straatlantaarns.
l)e gegrondheid der aanmerking moet, wat de laatste tijden
betreft, allezins worden erkend. De zaak was le wijten aan een
bij de fabriek plaats gehad hebhend abuis in de aanwijzing van
den tijd voor het opsteken der lantaarns, waarvan vóór den aan
vang van iedere maand een staat wordt opgemaakt. Er is thans
echter de noodige voorziening genomen, om het opsteken zóó
tijdig te doen plaats hebben en afloopen, dat voortaan klagtcn
deswege zullen worden vermeden.
2o. Het ontoereikend getal lantaarns op het Vliet en dm sta
tionsweg.
Met betrekking tot het Vliet is de klagt te weinig geprcciceerd,
om daarop te kunnen antwoorden. Men weet niet beter, of de
bevolkte wijken zijn overal voor zooveel de openbare straat aan
gaat voldoende verlicht.
Ofschoon de verlichting van den stationsweg niet bepaald slecht
is te noemen, moet worden toegegeven, dat zij te verbeteren valt,
niet echter, omdat het getal lantaarns, in vergelijking met andere
gedeelten der stad te gering zou zijn, maar dewijl het drukke
verkeer op dezen weg daar eene ruimere verlichting dan op
andere plaatsen wenschelijk maakt.
Men dient nogtans in 't oog te houden, dat de klagt over
de verlichting, welke, naar men meent te weten, meer bijzonder
geldt het punt in de nabijheid van het station, veel minder
grond zou hebben, indien van wege bet bestuur der spoorweg
dienst werde gezorgd voor althans eenige verlichting van het
stationsplein. In hoever art. 6 van het algemeen reglement voor
de spoorwegdiensten (Staatsblad no. 58 van 1863) dat bestuur
in dit opzigt verpligtingcn oplegt, ligt niet op onzen weg te
beslissen. Dit is echter waar, dat het gemeente-bestuur in der-
tijd slechts op zich heeft genomen, deu stationsweg te verlichten,
cn dat, toen hieraan uitvoering was gegeven, de, hoezeer dan
ook geringe, verlichting van het plein kort daarna ophield.
Intusschen hadden Burgemeester en Wethouders zieh reeds
voorgenomen om wijziging in de verlichting van den weg te
brengen; doch wachtte dit tot hiertoe naar het in gereedheid
komen van den nieuwen toegang van de zijde der Prins Hen
drikbrug, om zoodoende een gewcnscht verband in die verlich
ting tc brengen. Zij geven echter gaarne de verzekering, dat
ten spoedigste aan den wensch tot verbetering zal worden voldaan.
3o. Lichtsterkte van het gas.
Men veronderstelt, dat gebreken in de toestellen achter den
meter aanleiding hebben gegeven tot de klagt over de licht
sterkte, nl. dat de gasverbruikers voor gebrek aan lichtsterkte
aanzien wat niet anders is dan het gevolg van een of ander ge
brek of van onzuiverheid in de buizenleiding enz. binnenshuis.
De lichtsterkte toch wordt meermalen en in elk geval elke week
aan de fabriek ten naauwkeurigste onderzocht, en slechts bij uit
zondering blijkt, dat zij niet geheel aan de eischen der weten
schap voldoet.
Nu moet niet worden vergeten, dat door de fabriek wel in de
fitterij wordt voorzien, maar dat de gasverbruikers geheel vrij
zijn, zich in dit opzigt van de particuliere industrie te bedienen.
Intusschen heeft de commissie de overtuiging dat ten aanzien van het
werk der fitters in den regel niet met grond valt te klagen. Is zij goed
ingelicht dan ligt de schuld niet zelden bij den gnsverbruiker
zeiven in zooverre als deze, wanneer het licht ten zijnect minder
voldoende is, daarvan of in 't geheel niet of niet tijdig aan de
fabriek kennis geeft. Ook komen de gevallen voor dat de
gasleiding primitief voor een of twee lichten aangelegd, piet
meer berekend is voor de meerdere later daaraan toegevoegde
lichten en dan wel eens wordt opgezien tegen de kosten eener
algeheele vernieuwing der leiding.
4o. Het ontsteken der lantaarnszoo noodig, ook bij „lichlemnaan"
Men wil geenszins ontkennen, dat de gevallen, waarop de
commissie van rapporteurs doelt zich somwijlen voor doen. Veel
tijds echter zijn zij het gevolg van inmiddels opkomende duis
ternis. Zoo spoedig mogelijk wordt dan steeds voor het ontste
ken gezorgd, doch het ligt in de rede, dat niet alle gedeelten
der stad dan dadelijk kunnen worden verlicht. Wil men niet
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het
verslag der Zitting van Donderdag den 24 November 1870. 97
onbillijk zijn, dan zal dit laatste punt niet uit het oog mogen
woïden verloren.
In 't algemeen moet voorts nog worden opgemerkt, dat hoe
zeer eene allezins voldoende straatverlichting tot de zorgen van
het gemeentebestuur behoort, ook daarbij evenwel niet met te
groote kwistigheid dient te worden te werk gegaan" Wilde men
in dit opzigt aan de wenschen en verlangens maar steeds gevolg
geven, eene aanzienlijke verhooging van kosten zou niet uitblijven.
Na deze bijzondere punten komen wij tot het in de eerste
sectie geopperde denkbeeld „om de zaak der gasverlichting in
deze gemeente door deskundigen van elders te doen onderzoeken."
De door ons gehoorde Raadscommissie heeft het niet willen
verhelen, dat het opperen van dit denkbeeld haar cenigzins pijn
lijk heeft aangedaan.
Waar zij onafgebroken baar meeste aandacht wijdt aan dezen
belangrijken tak der gemeentelijke huishouding, waar zij dage
lijks met alle hulpmiddelen der wetenschap de fabriek in haren
geheelen omvang aan een onderzoek onderwerpt, had zij niet
kunnen verwachten, dat nog de wensch naar een onderzoek door
deskundigen van elders zou worden uitgesproken. Niet dat de
commissie het inroepen van hulp van anderen, zoo die noodig
mogt zijn, zou schroomcn, bij den aanvang der exploitatie
van de nieuwe fabriek heeft zij meermalen, in overleg met den
directeur, hulp en voorlichting van eenen deskundige ingeroe
pen. Maar thans acht zij dit ten eenenmale overbodig on ner
gens toe dienende. Wat zouden voorts de bedoelde deskundi
gen moeten onderzoeken? De klagtcn sub lo, 2o en 4o zou
den daarvoor wel niet in aanmerking kunnen komen. Blijft dus
slechts over de klagt over te geringe lichtsterkte of de hoeda
nigheid van het gas. Met al den-eerbied echter voor de kennis,
die ook bij anderen zetelt, acht de commissie zich sterk genoeg,
deze beide zaken zelve te kunnen nagaan en de hulp van ande
ren daartoe geheel te kunnen ontberen.
Niet onvermeld mag hierbij nog blijven dat, wat de kanalisa
tie aangaat, daarin schier onophoudelijk verbeteringen worden
aangebragt en daarin dus moeilijk grond tot klagt of aanmer
king kan zijn gelegen.
Men verlieze bij de beoordeeling slechts niet uit het oog dat
de fabriek eerst 3edert eenige maanden na hare vernieuwing in
werking is, dat telkens het getal verbruikers toeneemt, en naar
gelang dier toename ook gedurig weer veranderingen in de bui-
zcnleiding moet plaats vinden. Voegt men hierbij de verstorin
gen die van tijd tot tijd tengevolge der plaats gehad hebbende
demping en riolering hier en daar in de straatleiding werd le
weeg gebragt dan zal het duidelijk zijn, dat men in dezen ook
niet op eens tot de volmaaktheid kan geraken.
no. 123. Ter beantwoording van dc vraag over den juistcn
stand van de tusscheu den Staat en de gemeente aangegane rui
ling van terreinen, ten gevolge waarvan de gemeente den eigen
dom erlangt van de plek, waarover de nieuwe toegangsweg naar
het stationsgebouw moet worden gelegd, deelen wij mede, dat
den 29 October jl. het contract door den lieer Burgemeester,
in qualiteit voor de gemeente en den heer ontvanger der regis-
ratie voor het rijk agerende, is geteekend, weshalve men binnen
kort het indienen van een wetsvoorstel omtrent die ruiling door
de regering aan de Tweedo Kamer der Statcn-Gcneraal kan te
gemoet zien.
De directeur der registratie en domeinen alhier heeft, bij mis
sive dd. 19 October jl., namens den Minister van Finanticn
toestemming verleend, om in afwachting van de wettelijke be
krachtiging van de aangegane ruiling, den aan de gemeente af
te stanen rijksgrond, dadelijk na de ondertcekening der acte in
bezit tc nemen, onder voorwaarde dat, wanneer de bedoelde be
krachtiging r.iet mogt worden verleend, het terrein door dc ge
meente in vorigen toestand moet worden teruggebragt.
Den architect is opgedragen clen toegangsweg te doen bestra
ten en zal daartoe overgaan zoodra de benoodigde stcenen zul
len zijn aangevoerd.
no. 124. Met de minderheid der commissie van rapporteurs
achten wij het werk urgent, de uitvoering in gedeelten verkies
lijk en het vellen der aldaar aanwezige hoornen, in verband met
de aantebrengen verbetering van den weg, noodzakelijk.
Wij vinden dus geen reden om op onze ook ten vorigen jare
kenbaar gemaakte zienswijze terug te komen en kunnen ons der
halve niet vereenigen met het voorstel der meerderheid Uwer
commissie om dezen post te schrappen.
no. 125. Het collegie deelt de tegen dezen post geopperde
bezwaren niet.
Daar de meerderheid van den Raad blijkens het rapport het
gevoelen van 't Dagelijksch bestuur schijnt te zijn toegedaan kun
nen wij ons ook daarom niet vereenigen met het voorstel van
dc meerderheid der commissie om dezen post le roijeren en daarvoor
in de plaats tc stellen „kosten van het bouwen eener brug
wachterswoning bij de Prins Hendiikbrug. Memorie."
no. 129- Als antwoord op de vragen, betreffende den twee
den verscb-watervijver deelen wij mede dat het onderzoek naar
een geschikte plaats en de mogelijkheid tot daarstelling van dien
vijver zoover gevorderd is dat het Collegie eerstdaags daarom
trent verslag zal uitbrengen.
no. 129 I a en b. Hieromtrent verwijzen wij naar het sub
no. 905 en 915 vermelde.
c. Wij stellen ons voor te onderzoeken op welke wijze het
doelmatigst aan de gemaakte bedenkingen kan worden te gemoet
gekomen en kunnen er ons derhalve mede verecnigen om de
kosten van verbetering voor Memorie uittetrekken.
IIc. Vernieuwing van de Boomsbrug met daaraan te geven
ruimere doorvaartswijdte. Memorie.
De ondergeteekenden erkennen dat de Raad ten opzigte van
dezen po9t ccnigsints gebonden is door het besluit van den 10
Februarij 1870 no. waarbij aan de kamer van koophandel
is te kennen gegeven dat de Raad, in verband met de aan de
Boomsbrug gedane herstellingen van oordeel was dat eene alge
heele vernieuwing der brug vóór 1871 niet volstrekt noodig was
te achten en daarmede dus tot dat tijdstip te moeten wachten,
doch zich overigens voorstelde om, gelijk ook reeds in zijn besluit
van 10 Januarij 1868 no. °/34 opgesloten ligt, die vernieuwing
gepaard tc doen gaan met eene verbetering der doorvaarts
wijdte, gelijk de kamer die beoogt.
Daar volgens het advies vau den Architect, de Boomsbrug ook
wat het onderstel, de leggers enz. betreft nog in zoodanigen
toestand verkeert dat eene vernieuwing in 1871 niet noodzake
lijk is te achten, zoo hebben wij gemeend met het oog op het
belangrijk bedrag dat in 't volgend dienstjaar tot vernieuwing
van bruggen wordt vereischt, de vernieuwing dezer brug tc mogen
uitstelleu tot 1872.
Mogt de Raad zich echter door zijn besluit van 10 Februarij
jl. zoodanig gebonden achteD, dat de vernieuwing der Booms
brug daarom in 1871 moet geschieden, dan bestaan bij 't Col
legie geene bedenkingen tegen cl6 vermelding op de begrooting
van dezen post, zooals die door de commissie wordt voorgesteld
no. 174/. Ondergeteekenden deelen het gevoelen van de
commissie dat het voor deu onderwijzer der bewaarschool een
wezenlijk bezwaar is dat bij niet, even als de onderwijzers bij 't
lager onderwijs, op den bepaalden leeftijd in 't genot van pensioen
zal komen.
De verdiensten van den onderwijzer Hogenhuis worden ook
door 't dagelijksch bestuur op hoogen prijs gesteld.
In hoever het verleenen van eene personele toelage, ter te ge-