12 GEMEENTERAAD TE LEEUWAllDEN. Bijlage tot het verslag der zitting van Donderdag den 2S April 1870, Wij hebben op grond van het aangevoerde de eer Uwe ver gadering voor te stellen, dat het tarief van begrafenisregten en de verordening op de invordering, zooals die zijn vastgesteld bij besluit van 18 December 1869 en herzien bij besluit van 10 Februarij jl., naar aanleiding van de gemaakte op merkingen zullen worden gewijzigd, in voege als is omschreven in de hierbij sub litt. A en B overgelegde ontwerp-besluiten, die wij bij deze aan Uwe beoordeeling onderwerpen. Aldus voorgesteld ter Raadsvergadering van 28 April 1870, door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. J. J. BRUINSMA, L. B. De Secretaris DE SWAKT Ontwerp A. De Raad der gemeente Leeuwarden. Gezien de missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnen- landsehe Zaken, dd. 7 Maart 1870, no. 240, 2e afdeeling, inhou dende bedenkingen omtrent het dezerzijds vastgestelde tarief tot heffing van begrafenisregten, en waarvan afschritt aan den Raad is toegezonden bij resolutie van hecren Gedeputeerde Staten, dd. 11 Maart 1870 no. 1, met uitnoodiging gedacht tarief nader in overweging te nemen en den uitslag daarvan aan Gedeputeerde Staten kennelijk te maken Gelet op het hieromtrent ter vergadering van 28 April 11. door Burgemeester en Wethouders uitgebragt schriftelijk rapport; Herziende de besluiten van 18 December 1869 en 10 Fc- bruarij 1870 houdende vaststelling van een tarief van begrafe nisregten in deze gemeente. Besluit. lo. Gezegd tarief te wijzigen als volgt: Art. 2 te doen vervallen en daarvoor te lezen "Voor het inschrijven of overboeken van graven in het daartoe bestemd register, alsmede voor een uittreksel uit dat register, is verschuldigd een regt van ƒ0.80, wegens elk graf, het zegel geld van het uittreksel daaronder niet begrepen. Art. 4 te doen vervallen en daarvoor te lezen Voor de vergunning tot het stellen van gedenkteekenen, krui zen af andere verhevenheden is verschuldigd a. bij eene grondvlakte van 70 vierkante decimeters of daar boven ƒ20.00. b. Bij cene grondvlakte beneden 70 vierkante decimeters 12.00. c. Voor het stellen van een verplaatsbaar hek rondom het graf 12.00. Art. 5 te doen vervallen en daarvoor te lezen Voor het onderhoud van elk eigen graf is jaarlijks aan de gemeente verschuldigd j 0.20. Wegens graven die nog niet geopend zijn ƒ0.10. Wegens graven die met zerken gedekt zijn f 0.30. Wegens graven met een opstaand gedenklecken of een kruis gedekt of met een hek omgeven f 0.50. Art. 7 te doen vervallen en daarvoor te lezen Voor het plaatsen, ligten en weder leggen van zerken is bo vendien verschuldigd van eene dubbele zerk f 10.00. enkele zerk 4.00. halve zerk 2.00. Art. 13 te doen vervallen en daarvoor te lezen: Voor het gebruik van de lijkbaar en verdere gereedschappen is, wanneer de overbrenging van het lijk niet met het personeel en de vervoermiddelen van de gemeente geschiedt, voor elke begraving verschuldigd Wanneer gebezigd worden 2 of 4 dragers ƒ2.00. Voor elk paar dragers bovendien 1.00. Art. 20 voorlaatste alinea te doen vervallen en in de laatste alinea van dat art. te doen vervallen de woorden „feu behoeve dier bedienden." 2o. Aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, onder mededeeling van de in hun rapport te dezer zake van 28 April jl. vervatte motieven, het tarief voor de hfeffitig van begrafenis regten zooals het nader gewijzigd door den Raad is vastgesteld, aan heeren Gedeputeerde Staten van Friesland in te zenden. Vastgesteld enz. Behoort bij 't voorstel van Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, «ld. 28 April 1870. Mij bekend De Secretaris van 't Gemeentebestuur De SWART. Ontwerp B. De Raad der gemeente Leeuwarden. Gezien de missive van Z. Excellentie den Minister van Binncn- landschc Zaken, dd. 7 Maart 1370, no. 240, 2e afd., inhoudende bedenkingen omtrent de dezerzijds vastgestelde verordening op de invordering van begrafenisregten, en waarvan afschrift aan den Raad is toegezonden bij resolutie van heeren Gedeputeerde Sta ten, dd. 11 Maart jl. no. 1, met uiinoodiging gedacht tarief nader in overweging te nemen en den uitslag daarvan aan Ge deputeerde Staten mede te deelen. Gelet op het te dier zake ter vergadering van 28 April jl. door Burgemeester en Wethouders uitgebragt schriftelijk rapport. Herziende zijne besluiten van 18 Dcc. 1869 cn 10 Febr. 1870. Besluit: lo. Gezegde verordening te wijzigen ais volgt: In art. 6 te doen vervallen de woorden„Bij nalatigheid om die grafgelden vóór den 1 Mei van het jaar waarop zij invorder baar zijn te voldoen, zal ieder jaar verzuim eene verhooging van een tiende van het oorspronkelijk verschuldigd bedrag tengevolge hebben;" 2o. aan Burgemeester en Wethouders op te dragen om de aldus gewijzigde en nader vastgestelde verordening aan hccren Gedeputeerde Staten van Friesland in te zenden. Vastgesteld enz. Behoort bij 't voorstel van Burgemeester cn Wethouders van Leeuwarden, dd. 28 April 1870. Mij bekend De Secretaris van yt Gemeentebestuur De SWAllT. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Bijlage tot het verslag der zitting van 23 Junij 1870. 13 VOORSTEL van Burgemeester en Wet houders, betrekkelijk het heffen van bruggeld bij de nieuwe Verwersbrug. Mijne Heeren l Toen Uwe vergadering, naar aanleiding van de vele kl&gten der bewoners van Oldegalileën ter zake de afgebroken gemeen schap bij het Blaauwhuis, - in 1868 besloot om ter plaatse waar vroeger de Verwersbrug had gelegen op nieuw eene voetbrug aan te brengen, werd de vraag, of ter bestrijding van de kosten van aanleg en onderhoud bruggeld zou worden geheven, onbe slist gelaten. In Uwe zitting van 23 September jl. evenwel werd bij de magtiging tot het aanstellen van een brugwachter tevens aan ons collegie de opdragt verstrekt", om te onderzoeken of het wenschelijk moet worden geacht voor het draaijen van do Ver wersbrug, van de doorvarende schepen bruggeld te heffen en van dat onderzoek aan den Raad verslag te doen cam quo onder aanbieding der tot die heffing betrekkelijke voorstellen. Wij kunnen ons aan die opdragt voldoende, ontslagen achten van ecnig onderzoek tot welke hoogte eene eventueele tolheffing ten bate van de gemeente zou kunuen worden opgedreven, overtuigd dat de bedoeling des llaads geene andere is geweest dan na te gaan in hoeverre dc billijkheid eene matige heffing toelaat ten dienste van het onderhoud der Verwersbrug, even als bij andere bruggen in deze gemeente wordt geheven. Eene korte histori sche terugblik is tot juiste beoordeeling der vraag noodzakelijk. Hoezeer 't on3 niet gelukt is iets op te sporen aangaande de aanleiding tot het heffen van wipgehl aan de voormalige Ver wersbrug, zoo blijkt toch dat die heffing reeds in 1793 geschiedde. Groot bezwaar schijnt zij niet voor de scheepvaart te hebben opgeleverd, althans in het uitvoerig rapport der llaads-commissie, betreffende de heffing van tol-, sluis-, brug- en veergelden in deze gemeente van 10 Januarij 1856 wordt de continuatie der be staande heffing op denzelfden voet voorgesteld. De Raad zoowel als de hooge regering vcrccnigdcn zich zonder eenige bedenking met dit voorstel blijkens het besluit van 21 Febr. 1856, goed gekeurd bij kon. besluit van 18 Aug. daaraanvolgende. Sedert dat tijdstip is geregeld tol geheven tot dat in verband met de veranderingen, die een gevolg waren van de verbetering van bet Dokkumer Grootdiep, de brug in 1865 werd gearaoveerd en aan de doorvaart eene aanmerkelijk meerdere breedte van 6,80 meter gegeven. Dc kosten dezer amotie en verwijding met de daaruit voort vloeiende werken beliepen p. m. 18,500 welke uitgaaf geheel in het belang van de scheepvaart, door de gemeente werd gedragen. Eeno heffing van bruggeld schijnt dus thans op geene minder deugdzame gronden dan in 1856 te kunnen worden aanbevolen. Bij de bedenking toch dat de thans bestaande brug inzonderheid ten behoeve van de voetgangers is aangelegd, mag niet worden voorbijgezien dat de vroegere Verwersbrug zoo voor de bewoners van Oldegalileën als voor de verbinding van het oostelijk ge deelte van de stad met den Groninger straatweg aanmerkelijk meer gerief aanbood, zoodat hier werkelijk ten behoeve van de scheep vaart eene belemmering is ontstaan ten nadeele van de com municatie te land. Bovendien raag naar onze raccning niet uit het oog worden ver loren, dat bij het niet heffen van bruggeld, gelijk thans, de evenbe- doelde communicatie die daar ter plaatse vooral zeer druk mag worden genoemd, dikwijls noodeloos wordt belemmerd, doordat de brug voor een betrekkelijk groot aantal schepen wordt afge draaid die tijdens het doorvaren blijken aan het afdraaijen dei- brug gccne behoefte tc hebben, terwijl door de betrokken schip pers zulks zeker niet zal worden gevorderd, wanneer ze voor dat Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. afdraaijen eene, zij het ook geringe, retributie moeten voldoen. Zoo er du3 op gronden van billijkheid geene afdoende be zwaren tegen dc beffing van bruggeld op den vroeger aange nomen voet, kunnen worden aangevoerd, en die heffing zich in het belang der goede orde gunstig aanbeveelt, zijn er echter bij ons nog twee bedenkingen gerezen doch die wij niet geheel onoplosbaar achten. In de eerste plaats hebben wij het oog op de bedenking of het raadzaam zij ter plaatse waar sedert vijf jaren geen tol werd geheven thans cene tolheffing te vernieuwen. Gold het hier de vraag of dc Raad op den duur tolheffing als een middel van plaatselijke inkomsten wenschte te bestendigen, wij zouden in een uitvoerig betoog kunnen treden over de gronden die daar voor of daar tegen worden aangevoerd. Dergelijk betoog ware echter misplaatst nadat het gemeentebestuur bij de algc- tneene regeling in 1856 en ook later, steeds tolheffing als een middel ter bestrijding van uitgaven ten algemecnen nutte heeft toegepast en het ons uit 's Raads opdragt zelf ook niet is ge bleken dat men te dezen opzigtc een ander beginsel wenscht to volgen. In die veronderstelling dan vermccncn wij de wederinvoering van een tol, zij het ook tot lager bedrag dau den vroegcrcn, tc kunnen aanbevelen zonder dat daartegen in het belang der schipperij ecnig redelijk bezwaar kan worden aangevoerd. Nage noeg alle schepen immers die van dc doorvaart bij het Blaauwhuis gebruik maken, inzonderheid die welke uit het noor den tn noord-oosten der provincie naar de stad en van daar teru"- komen, hebben voor zoover de reis zich niet verder uitstrekt, in deze gemeente geen enkele tol te betalen, behalve welligt sommigen het bruggeld van 5 cents aan de Vlietsterbrug. Stelt men daartegenover hoe de schepen uit de overige deelen der provincie bij bet in- of doorvaren van de stad aan cene of meer heffingen van bruggeld zijn onderworpen, gewoonlijk ten bedrage van 15 of 20 cents, clan schijnt eene heffing van 5 cents bij dag of 10 cents minder dan vroeger aan de Verwersbrug werd be taald, in geencn deelo onbillijk. Natuurlijk zal eene zoo matige heffing die volgens cene globale berekening niet meer dan 500 ti 550 'sjaars afwerpt, op verre na niet in verhouding staan tot dc belangrijke onkosten welke aan dc verbetering van de door vaart bij het Blaauwhuis verbonden waren. Die heffing is daaren tegen geheel in overeenstemming met het juiste beginsel dooi den Raad in 1860 aangenomen dat de voordeelen uit werken ten openbaren nutte zich inzonderheid tot de vermeerdering van o-cmak cn welvaart voor dc ingezetenen moeten bepalen en dat slechts bij wijze van tegemoetkoming voor blijvende uitgaven eene retributie als de hier bedoelde mag worden geheven. Ook zij opgemerkt dat door den tol tot een bedrag van 5 cents to heffen, tevens de meest gewigtige bedenking wordt opgelost die uaar ons oordeel tegen het belasten van de scheepvaart aan de Verwersbrug kon worden gemaakt, cn wel op grond, dat dc vroegere brug wegens hare hoogte van 2.45 meter boven zomerpeil ge makkelijker voor schepen met liggende masten te passoren was dan de thans daar aanwezige voetbrug die, ter gemiddelde hoogte van 1.S25 meter, voor schepen met ecuige bovcnlading in de meeste geval len zal moeten worden afgedraaid. De tolheffing tot het vroeger bedrag van 15 cents zou derhalve eene niet onbelangrijk zwaar dere belasting voor de scheepvaart uitmaken, inzonderheid voor dc trek- en veerschepen die herhaaldelijk de brug moeten passe ren. Uit dien hoofde mccnen wij het bedrag van het bruggeld gelijk te moeten stellen aan dat van do Vlietster- en Wittcbrug- gen, die nagenoeg terzelfder hoogte zijn gelegcu en waar de tol heffing tot geen bezwaren aanleiding geeft. Wij hebben alzoo de eer, op grond van het aangevoerde, Uwe vergadering voor te stellen om te besluiten a. tc beginnen met 1 Januarij 1871 zal wegens het afdraai- G

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1870 | | pagina 7