Bijlage no. 25.
ƒ100, tengevolge van het verleenen van ƒ666 rijks pensioen aan
den oud-onderwijzer S. Vlietstrawaarvan insgelijks V3 door de ge
meente aan het rijk moet worden terug betaald.
In het personeel der met vaste gratificatiën van gemeentewege
begiftigden is geene verandering voorgevallen.
Het overlijden van den gewezen directeur der brandspuit no. 4
heeft het uittrekken eener som voor aan hem te verleenen schade
loosstellingoverbodig gemaakt.
Ten behoeve van de muziekschool is bij raadsbesluit van 28 Julij
1870 toegestaan eene subsidie van 400 per jaarte rekenen van
1 September 1870 tot uit. December 1872.
Tot gelijk bedrag uitgetrokken als over 1871, ingevolge 's raads
besluit van 25 Maart 1869 no. 19.
Voor deze artikelen zijn gelijke sommen in uitgaaf gesteld als
over 1871.
Even als ten vorigen jare is ook voor 1872 op het fonds voor
onvoorziene uitgaven eene betrekkelijk aanzienlijke som uitgetrok
ken ten einde zoowel de in den loop des jaars voorkomende on
voorziene uitgaven daaruit tc kunnen bestrijden of de op andere
begrootingsartikelen noodzakelijke versterking aan te brengen als
ook om voor de uitvoering der werken onder hoofdstuk IIIafd.
voorkomendewaarvoor thans geene sommen zijn uitgetrok-
dës vereischt eenig fonds disponibel te hebben.
Opgemaakt door Burgemeester en Wethou
ders van Leeuwarden
J. J. BRUINSMA l. B.
De SecretarisP. A. BE ROS MA.
Bijlagen tot het Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1371
115
RAPPORT van do raadscommissie tot onder
zoek van de gemeente-rekening over het
dienstjaar 1870.
De bij raadsbesluit van den 10 Augustus jl. benoemde com
missie, tot onderzoek der gemeente-rekening over 1870, heeft de
eer het volgende te rapporteren
Uwe commissie wenscht al dadelijk te constateren, dat het on
derzoek veel vroeger dan ten vorigen jare heeft kunnen plaats
hebben. Toen werd de commissie van onderzoek benoemd bij
besluit van 8 September en waren de stukkeu eerst den 4 Octo
ber afgedrukt. Bij eene benoeming ditmaal op den 10 Augustus
waren de stukken reeds den 19 Augustus in druk uitgegeven.
Uwe commissie heeft gemeend dit punt niet onopgemerkt te mo
gen laten voorbijgaan.
Het onderzoek zelf heeft geleid tot de volgende op- en aan
merkingen.
Voor de ten vorigen jare gedane klagt over het ontbreken der
dagteekening in de kwitantie van vele mandaten bestaat thans
schier geen grond. Voor zoover uwe commissie i3 gebleken
werd slechts in twee kwitantiën de dagteekening gemist. Met
het oog op deze verbetering vertrouwt uwe commissie dat voort
aan alle grond tot aanmerking omtrent dit punt zal wegvallen.
Ofschoon in het gedrukt verslag van 's raads handelingen ge
durende 1870 (zie bl. 165) wordt melding gemaakt van eene
memorie van beantwoording op de in dat jaar door de commissie
gemaakte op- en aanmerkingenis zoodanig stuk niet ter secre
tarie aanwezig bevonden. De notulen maken er trouwens ook
geen melding van. Uwe commissie was daardoor niet in de
mogelijkheid de wederlegging van die op- en aanmerkingen 11a
te gaan en zal dientengevolge welligt in eene herhaling verval
len ten aanzien van sommige punten.
ONTVANGSTEN.
Volgno. 11a. Vlietster- en Boomsbruggen. Deze bruggen waren
tot 12 Mei 1870 verpacht voor ƒ251 's jaars. In 1870 zijn zij
op nieuw verpacht voor den tijd van één jaar, loopendé van
12 Mei 1870/71 voor ƒ225. Volgens art. 4 der pachtvoorwaar-
den moesten de pachtpenningen gelijk vroeger worden betaald
na afloop van iedere maand. In 1870 is "dus ontvangen vijf
maanden naar 251 (ƒ104.60), zeven maanden naar ƒ225
(ƒ131.25), te zamen 235.85. De rekening vermeldt echter voor
het volle jaar ƒ225, hetgeen ƒ10.85 minder is dan, met het
oog op de voorwaardenwerkelijk is ontvangen.
Volgno. 11c. IJzeren brug bij de Potmarge. Deze brug was tot
12 Mei 1870 verpacht voor ƒ681 in het jaarvan dat tijdstip
af voor 527. Art. 13 der pachtvoorwaarden schrijft betaling
voor mede na afloop van iedere maand. In 1S70 is dus werkelijk
ontvangen vijf maanden naar ƒ681 of 283.75 en zeven maanden
naar 527 of 307.40®, te zamen 591.15s. Inde rekening wordt
intussehen over het volle jaar dc laatst bij verpachting bedongen
som van 527 uitgetrokken, hetgeen een verschil in minder
geeft van ƒ64.156.
Uwe commissie merkt hierbij op dat in de verantwoording
van burgemeester en wethouders bij laatstgemeld volgnummer
(bl. 56) ƒ180 staat, in plaats van ƒ527.
Volgno. 22, 24, 25 en 34. Onder deze nummers komt voor
de verantwoording van de volgende posten als
a. door den hovenier, wegens grasgewas en kaphout (nos. 24 en 25)
b. door den architectwegens ingevorderde huishuur en opbrengst
van puin (nos. 22 en 34).
Uwe commissie wil gaarne met de commissie van 1870 erken
nen dat er practische moeijelijkheden zullen bestaan tegen de
invordering van een en ander regtstreeks door den gemeente
ontvanger. Nogtans mag zij niet nalaten bij vernieuwing de
aandacht op de zaak te vestigen en burgemeester en wethouders
aan te bevelenhaar zoo mogelijk in den zin der wet te regelen
Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant.
Dezelfde aanbeveling hadmet het oog op de onderwerpe-
lijke rekening ook weder dienen te geschiedenwat aan
gaat de invordering der schoolgelden aan sommige inrigtin-
en van onderwijs door de onderwijzers. Uwe commissie acht
it echter overbodig1111 in den loop dezes jaars door den raad
bepalingen zijn vastgesteld waardoormet uitzondering alleen
nog van het gymnasiumaan deze wijze van invordering een
einde reeds is of weldra zal worden gemaakt.
Volgno. 28a en b. lrnsumer- en Nesserzijl. De Irnsumerzijl was
tot 12 Mei 1870 verpacht voor 3,305.84 de Nesserzijl voor 500
per jaar. In 1870 geschiedde eene nieuwe verpachting voor den tijd
van 3 jaren (12 Mei 1870/73), onderscheidenlijk voor 2,798 en
ƒ555. Volgens de pachtvoorwaarden moet de pachtsom van de
Irnsumerzijl telken half jare vóóruit en van de Nesserzijl vóór
het einde van ieder kwartaal worden betaald. In 1870 is dus
werkelijk ontvangen wegens de Irnsumerzijl 2,798 als op 12
Mei en 12 November telkens ƒ1,399 en wegens de Nesserzijl 2
kwartalen naar ƒ500 of 250 en twee kwartalen naar 555 of
277.50, te zamen 527.50. Intussehen wordt verantwoord voor
de Irnsumerzijl 1 f2 jaar naar de oude en t/3 jaar naar de nieuwe
pachtsom, te zamen 3,051.92 en voor de Nesserzijl een geheel
jaar naar dc nieuwe pachtsom of 555. Voor de eerstgenoemde
geeft dit ƒ253.92, voor de laatstgemelde 27.50 te veel.
Het komt uwe commissie voordat al deze punten toelichting
vereischen, te meer omdat naar geen vast stelsel te werk is gegaan.
Volgno. 33. Opbrengst van haardasch en vuilnis.
Naar het gevoelen uwer commissie heeft hier eene belangrijke
dienstvermenging plaats gehad. Op de dienst van 1870 toch
wordt blijkens bijlage no. 82 ƒ7,005.026 verantwoord, wegens in
de maanden Januarij tot en met Mei 1871 verkochte haardasch
en vuilnis. Gold het hier eene ontvangst wegens een in 1870
plaals gehad hebbenden verkoopuwe commissie zou, gelijk van
zelf spreekt, geen grond tot aanmerking hebben gevonden. De
verkoop is echter in 1871 geschied, en nu moest de opbrengst
ook niet eerder dan in 1871 zijn verantwoord, zij het ook aat
een deel der verkochte haardasch en vuilnis nog van 1870 daar
was. Het cijfer van 15,339.62 dat onder dit volgnummer is
uitgetrokken is nu eigenlijk slechts eene fictie en de gunstige
voorstelling, die burgemeester en wethouders (bl. 60 van de ver
antwoording) geven van de exploitatie der stadsreiniging reeds
gedurende het eerste jaar, verliest daardoor veel van hare waarde.
De bewuste wijze van handelen moest te meer bevreemding
wekken, omdat ten aanzien der uitgaven voor de verbetering-
van het aschland (volgno. 131) de diensten 1870 en 1871, zoo als
het behoort, uit elkander zijn gehouden èn de rekenino- ook
overigens in tal van posten de blijken draagt, dat burgemeester
en wethouders er op uit zijn dienstvermenging te vermijden.
Uwe commissie oordeelt, dat met dit stelsel, dat geheel strijdt
èn met^ de voorschriften der gemeentewet èn met de regeling
eener góede comptabiliteitworde gebroken. Inlichting omtrent
de reden der bedoelde handeling komt uwe commissie zeer
noodig voor.
Volgno. 44. Bijdrage van het rijk voor te verstrékken onderwijs in
de gymnastiek aan de leerlingen der rijks hoogere burgerschool.
Onder de stukken is slechts aanwezig gevonden de magtiging
van burgemeester en wethouders aan den gemeente-ontvanger
tot verantwoording der bijdrage over het 2e halfjaar. De mag
tiging over 't le halfjaar ontbreekt.
Volgno. 50. Blijkens de verantwoording (bl. 62) is eene som
van ƒ7.50 oninvorderbaar verklaard wegens over 1869 door de
erven Lüwenstamm verschuldigde assurantie-penningen. Uwe
commissie weet zich niet te herinnerendat die oninvorderbaar-
verklaring van den raad is uitgegaan. Indien het besluit daartoe
door burgemeester en wethouders is genomen, ligt de vraag, voor
de handop welke bepaling dat besluit was gegrond.
UITGAVEN.
Volgno. 77. Blijkens de verantwoording (bl. 64) leverde dit
art. een overschot op, doordien de vernieuwing van den vloer in
18