128 Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1871. eenigen zich daarom met het bovenvermelde oordeel van de derde sectiedoch zien bezwaar ook den wensch dier afdeeling over te nemenzoolang niet blijktdat de weinig bevredigende gang van zaken betreffende de openbare werken alleen aan de visieuse inrigting der gemeentelijke architectuur te wijten is. Volgn. 61. Hoofdstuk I. Afd. IIart. 1. Een voorstel tot wederinvoering van het presentiegeld voor de leden van den raad werd in de 3e sectie met 4 tegen 3 stem men verworpen. De meerderheid van rapporteurs stemt met het besluit van ge noemde sectie in. De commissie stelt alsnu voor het totaal der le afd. en van het le hoofdstuk op ƒ18,475 vast te stellen. Volgn. 65. Hoofdstuk II. Afd. Iart. 4c. In de eerste sectie werdop bekomen inlichting van den voor zitter tot verhooging van deze post met, 20 voor het stuk slaan van cokes besloten. In overeenstemming hiermede stellen rapporteurs voor, dit onderdeel van art. 4 te brengen op 50, het totaal van art. 4 op j 500 en dat van de le afdeeling op ƒ1950. Volgn. 70. Hoofdstuk II. Afd. H, art. 5. De hier voorgestelde maatregel vond algemeen goedkeuring. De 2e sectie achtte de overbrenging van de registratie der no tulen van den archivaris op den secretaris en hiermede de wij ziging van de instructien dier ambtenarenwenschelijkterwijl de derde sectieop grond der instructie van den archivarishet aanhouden van dat register voor het vervolg door dezen ambte naar het meest verkiesselijk vond. De meerderheid van rappor teurs is de zienswijze der 3e sectie toegedaan. Rapporteurs stel len alsnu met het oog op de verhooging van no. 65 voor, het totaal van het 2e hoofdstuk vast te stellen op ƒ11,805. Volgn. 93. Hoofdstuk III. Afd. 1 art. 16. Over den toestand en de ligging van den straatweg naar de Bontekoe werd ernstig geklaagd en de meening geuitdat door verlaging der bermen welligt. eene meer afdoende verbetering zou worden bereikt dan door het verstraten. Volgn. 93. Hoofdstuk III. Afd. 1, art. ltf. Naar aanleiding van besluiten in twee sectiën genomenne men rapporteurs de vrijheid burgemeester en wethouders uit te noodigen bepaalde opgave te doen van de redenen waarom tot. dusverre geene uitvoering is gegeven aan 's raads besluit van 20 November 1870 tot het aanbrengen van sluitboomen voor alle beweegbare bruggen. Volgn. 93. Hoofdstuk III. Afd. Iart. le. Bij de behandeling van deze post werd de meening uitgespro ken dat het gebrekkige wiedenzoowel van straten door par ticulieren als van pleinen en kaden van wege de gemeente voor een deel de oorzaak van den slechten toestand der bestra ting op vele plaatsen zou zijn en het verlangen te kennen ge- fevendat hierin beter zou worden voorzien. Bovendien bragt eze post de klagten over de bestrating in 't algemeen op nieuw te berde en gaf zij aanleiding tot den wensch dat er een alge meen plan van bestrating voor de gemeente zou worden vast gesteld en telken jare bij gedeelten uitgevoerd. Rapporteurs stellen oj) grond hiervan voorburgemeester en wethouders uit te noodigen met gepasten spoed den raad te dienen van rapport en advies omtrent de vaststeling van een algemeen plan van bestrating voor de gemeente. Volgn. 93. Hoofdstuk III. Afd. I art. If. Deze post lokte in twee sectiën tal van opmerkingen uit over den onvoldoenden toestand van vele nieuw aangelegde riolen en kolken bijzonder in de St. Anthonijstraat en in het terrein tus- sehen het Zaailand en de Zuidergracht. Zoowel de constructie dier voorwerpen als het gebruik van oude steenen daartoe ga ven meende mengeene waarborgen voor hunne digtheidtoch zoo noodzakelijk voor de openbare gezondheidterwijl een naauwkeurig onderzoek en opzigt wenschelijk werd geacht en de twijfel geuit, of de uitgetrokken som van f700 voldoende zou wezen. Volgn. 93. Hoofdstuk III. Afd. I, art. 16. Overeenkomstig het eenstemmige besluit der le sectie stellen rapporteurs voor, de woorden /,Lekkumerweg en" van deze om schrijving weg te nemen. Aan het onderhoud van dien weg zon der belang behoeft niets te worden besteed. De toestand van het Kalverdijkje gaf al weder aanleiding tot opmerkingen en tot de vraag, waarom, ondanks den zoo dik wijls door den raad uitgesproken wenschtot nu niets is gedaan aan de verbetering van dien weg. Inmiddels is in de raadsvergadering van 26 October 1871 een voorstel aangebragt tot het aanleggen eener klinkertbestrating langs het Kalverdijkje van den Groninger straatweg tot den toe gang naar de te maken schietbaanmet een zijtak tot het Cam- buursterpad. Rapporteurs meenen alsnu met die enkele mede- deeling te kunnen volstaan en wenschenalvorens verder te gaan, het lot van dat voorstel af te wachten. Volgn. 94. Hoofdstuk III. Afd. I, art. 2 Een besluit van de le sectie hieromtrent geeft rapporteurs aan leidingaan burgemeester en wethouders inlichting te vragen, omtrent ckm toestand der steenen wal muren aan de zuider gracht en het collegie uit te noodigen de oorzaak op te geven van de herhaalde afschuivingen dier muren en de redenenwaarom ze niet alsnog door ankers worden gesteundwaartoe de voorbe reidende werkzaamheden reeds voor lang zijn verrigt. Volgn. 95. Hoofdstuk III. Afd. Iart. 3. In twee sectien gaf de toestand van het plantsoenin het bij zonder van de opgaande boomen in de gemeente stof tot ver schillende aanmerkingen. Zoo kon men zich niet vereenigen met, den aanplant steeds van iepen boomen terwijl het bekend is dat deze soort in de laatste jaren zoowel hier als elders veelvul dig wordt aangetast door eene doodelijke ziektewaartegen geen middel bekend schijnt. Voorts werd betwijfeld of er wel be hoorlijke zorg wordt gedragen voor het aanbinden van jonge boomen en voor het belettendat ze worden gebruikt om sche pen of beesten vast te leggen. Al verder werd de opmerking ge maakt,dat de in 1871 geplante boomen aan de zuider gracht zijn geplaatst in zoo dadelijke aanraking met de gazleiding dat er op hun behoud weinig kans bestaat en het gebrek aan zamenvverking of aan één regelend toezigt in dezen betreurd. Ein delijk werd nog herinnerd hoe de beplantingen bij de kavalle- riestal en op het Oldehoofdster Kerkhof de goedkeuring ook van het publiek schijnen weg te dragen en gevraagd of het geene aanbeveling zou verdienen die aanleggen, althans de eerste, met bloemen te verfraaijen. Rapporteurs deelen deze opmerkingen omtrent het plantsoen en nemen de vrijheid dit punt aan de bijzondere zorg van bur gemeester en wethouders aan te bevelen. Volgn. 97. Hoofdstuk III. Afd. I, art. 5. In twee sectien werdnaar aanleiding van deze postde wenschelijkheid der aanschaffing van eene sproeimachiene voor deze gemeente besproken. Ook dit punt wordt door de com missie onder de aandacht van burgemeester en wethouders gesteld. Volgu. 98. Hoofdstuk III. Afd. I, art. 6 Het onderzoek naar den stand van den Nieuwetorenwaartoe de raad bij de behandeling der begrooting voor 1871 besloot, werd in twee sectien ter sprake gebragt. Nu in de raadsvergade ring van 12 October 1871 een rapport daaromtrent is ingekomen, meenen rapporteurs met de enkele vermelding te kunnen volstaan. Volgno. 99. Hoofdstuk III. Afd. Iart. 7. In de tweede sectie werd de vraag gedaan of er ook voornemen bestaat tot uitbreiding van het voor veemarkt bestemde terrein over te gaan. Rapporteurs vinden hieruit aanleiding tot de op merking dat het Meijerserf werkelijk met het oog op uitbrei ding van dat terrein is aangekocht en dat het zeker van belang mag worden geachtde daarvoor besteede som zoo spoedig moge lijk rente te aoen afwerpenzij meenen evenwel bij de 7de af deeling van dit hoofdstuk daaromtrent een voorstel te moeten doen. Volgno. 102Hoofdstuk IIIAfd. IArt. 10. Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden. In twee sectiën werd de opmerking gemaakt, dat de straatverlich ting, ondanks de aangebragte vermeerdering van lantaarns steeds te wenschen overlaat, zoowel dewijl sommige plaatsen gebrekkig ver licht zijn als omdat de lantaarns gewoonlijk te laat worden ontstoken. Er werd gevraagd naar het getal der in 1871 nieuw aangebragte lantaarns en of het raadsbesluit, daaromtrent bij de behandeling der begrooting voor 1871 genomen, kon worden geacht volledig te zijn uitgevoerd terwijl het denkbeeld om deze post op het voor 1871 vastgestelde cijfer te behouden, ten einde de verlaging van den gazprijs te doen strekken enkel tot verbetering der straatver lichting in de 2e sectie niet voldoende ondersteunddoch in de le sectie door de meerderheid gedeeld werd. Eindelijk werd in die sectiën de wenschelijkheid van het verlichten van ruime plaatsen en pleinen door ariearmige lantaarns voorgestaan. Rapporteurs onderwerpen de voormelde vragen aan het oord(*d van burgemeester en wethouders doch zijnofschoon zij erken nen dat de verbetering der straatverlichting haar einde nog niet heeft bereiktniet overtuigddat het voortzetten van de maat regelen daartoe eene verhooging van het voorgestelde cijfer tot dat der begrooting voor 1871 noodzakelijk zoude maken, immers, op laatstbedoeld cijfer, waarin reeds ƒ2300 voor verbetering der straatverlichting begrepen wasis de reductie met het oog op den verminderden gazprijs toegepast en alzoo een cijfer voor verbe tering der straatverlichting daarin behouden. De besproken verlichting met driearmige lantaarns moge hier en daar tot sieraad strekken betere straatverlichting wordt eroor- deelen rapporteursniet door bereikt. Zij hebben op deze post alzoo geen voorstel te doen. Volgno. 103. Hoofdstuk III, Afd. I, Art. 11. Bij deze post werd gevraagd of er niet eene provinciale ver ordening op dit stuk bestaat. Rapporteurs hebben haar niet kun nen vinden. Voorts werd met het oog op de onbescheidenheid van sommige baanvegers in deze gemeente het als zeer wensche lijk voorgedragen dat van gemeentewege door bezoldigde per sonen banen worden aangelegd en onderhoudenbijzonder op die plaatsenwelke voor het lrandels verkeer van belang zijn. Rapporteurs bevelen deze punten in de aandacht van burgemees ter en wethouders aan. Volgno. 112. Hoofdstuk IIIAfd. V Art. 2. Naar aanleiding van deze post werd in twee sectiën over de fitterij der gemeentelijke gazfabriek geklaagd en deze als zeer gebrekkig voorgesteld. Als oorzaken hiervan werden opgegeven in de eerste plaats het monopolie der lab riekhetwelk de fitterij door particulieren niet zou toelaten en voorts de karige bezoldi ging der gemeentelijke fitters welke voor hunne bekwaamheid weinig waarborg zou geven. Tweeledig was ook het middel tot betering aangegeven nl. afschaffing der gemeentelijke fitterij of betere bezoldiging der fitters van de fabriek. Daartegenover werd het bestaan van een monopolie op dit stuk bepaald ont kend en beweerd dat het werken van particuliere fitters geheel vrij staat niet alleen maar door het bestuur der fabriek met wel gevallen zou worden begroet. Rapporteurs vinden geene reden om dit laatste te betwijfelen en trekken daaruit het gevolg, dat in het gegeven geval de concurrentie met de gemeentelijke fitterij, aangenomen dat deze te wenschen overlaat,waarlijk niet zwaar kan worden genoemd. Volgno. 118122. Hoofdstuk III Af'd. VI. In de derde sectie werd geklaagd over het misbruik dat van sommige opslagplaatsen in 't bijzonder van die aan den Eewal nabij ae Wortelhavenwordt gemaakt zelfs door het personeel van de stadsreinigingen gewezen op den overlast daarvan voor de omwonenden. Rapporteurs bevelen dit punt aan de ernstige overweging van het collegie aan en nemen de vrijheid te herin neren aan de opmerking door burgemeester en wethouders op bladz. 7 van bijlage A tot het gemeenteverslag over 1870 ge maakt omtrent de beperking van het getal der opslagen in de gemeente. Volgno. 123. Hoofdstuk IIIAfd. VIIArt. 1. 129 In de eerste en in de tweede sectiën werden de rapporteurs uitgenoodigd aan burgemeester en wethouders inlichting te vra gen waarom dit werkwaartoe bij het vaststellen der begroo ting over 1871 was besloten, in het Joopend jaar niet is uitge voerd. De commissie van rapporteurs verzoekt diensvolgens bur gemeester en wethouders op die vraag inlichting te willen geven. Volgn. 126. Hoofdstuk III. Afd. VII art. 4. In twee sectiën werd gevraagd naar de vordering der plannen tot exploitatie van het ten zuiden der zuidergracht gelegen ter rein en teleurstelling uitgesprokendat daarvoor in deze begroo- fcing geene som voorkomt. Daarbij werd de meening voorge staan dat bij gebreke van de vaststelling dier plannen in het loopende jaardie exploitatiewaaraan bij de vordering der be bouwing aan de binnenzijde der gracht bepaaldè behoefte zou bestaan ook in 1872 achterwege zou moeten blijven en ten slotte de wensch uitgesproken, dat nog in 1871 de bedoelde plannen den raad zouden worden voorgelegd. Rapporteurs zijn van de wenschelijkheid eener spoedige exploitatie van dat ter rein overtuigd doch vindenzoowel in het zwijgen van burge meester en wethouders daarover bij deze post, als in het onder de inkomsten uittrekken der huur van de déar gelegen landen het bewijs, dat bij het collegie geen plan tot exploitatie in 1872 bestaat. Zij vinden echter in de besprekingen der sectien vol doende aanleidingom burgemeester en wethouders inlichting te vragen naar den stand dezer zaak en doen zulks bij dezen. Volgn. 127. Hoofdstuk III. Afd VIIart. 5. Op de ontwerp-begrooting voor 1870 kwam deze post ook voor, doch werd, op grond van het niet noodzakelijke van het werkverworpen. Een gelijk lot trof de post der ontwerp-be grooting voor 1871welke de verbetering van een gedeelte van den onderwerpelijken weg betrof. Nu was het onthaal over 't geheel minder ongunstig dan vroeger -, de eerste sectie besloot met 3 tegen 2 stemmen de post te schrappen op grond dat dit werk niet noodzakelijk zou zijn en met het oog op de vele an dere buitengewone werken ten laste dezer begrootingin de tweede sectie kwam men met 4 tegen 1 stem tot gelijk besluit, terwijl de derde sectie een voorstel tot roijement van dit artikel met 6 tegen eene stem verwierp. Rapporteurs zijn eenstemmig vóór het behoud van de post zij zijn van meeningdat daar waar de gelegenheid bestaat moet worden voldaan aan eene meer en meer zich ontwikke lende behoefte aan een behoorlijken rijweg aan de buitenzijde der stadsgracht alhierter vermijding van het ongerief hetwelk de beweegbare bruggen aan hel openbare verkeer in den weg stellen. Wel is de vroeger gestelde voorwaarde, het bebouwd zijn van het terrein tusschen de zuidergracht en het stationniet vervuld toch schijnt men de eventueële exploitatie van dat ter rein voor eene besliste zaak te mogen houden en schijnt de aan leg van een noodzakelijken toegangsweg derwaarts reeds nu ter vermijding van belangrijk onderhoudraadzaamterwijl men eindelijk dient in het oog te houden dat die wegbehalve voor rijtuigenook voor het vervoer van vee naar het station veel belang heeft. Rapporteurs meenen evenwel aan bnrgemeester en wethouders in herinnering te moeten brengen de opmerking in het centraal rapport over de begrooting voor 1871 gemaakt of nl. de uitgetrokken som van 8000 voor het bedoelde werk wel toereikend zal zijn. Volgn. 129. Hoofdstuk III. Afd. VIIart. 7. In de 2e sectie werden naar aanleiding van deze post de in rigting de doelmatigheid en het voorkomen der daarin begre pen voorwerpen besproken en opgemerkt, dat de tijdige lediging- der privaten en vuilnisbakken hier en daar te wenschen over laat ietshetwelk bij het groote getal dier voorwerpendoor wijziging van hunne inrigting welligt zou kunnen worden ver holpen, terwijl ten laste der urinois haar onbehagelijk uiterlijk, constructie van hout en bestemming voor twee personen wor den vermeld en de enkele ijzeren beter werden geacht. Volgn. Ï32. Hoofdstuk III. Afd., VII, art. 10. w •>*r K.'

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1871 | | pagina 64