38
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872.
werd op eene diepte van ongeveer 5 M. onder de kleilaag met
zand en schelpeneene nieuwe laag soortgelijke veengrond of
Derry gevonden maar in meer verganen toestand.
In de proefput op het land aan den singel werd tot de diepte
waarop deze is gegravennog geene zoodanige veenlaag aange
troffen het valt echter niet te betwijfelen dat men iets dieper
gravende ze ook zoude aantreffendewijl de ondervinding heeft
geleerd dat men dan verder gravende onder die veenlaag spoe
dig tot eene zandlaag geraakt en daarin eene wel aantreft.
Wat deze laatste veenlaag aangaat, deze is in opzigt tot den
te maken vijver van geen belangomdat laatstgenoemde niet
zoo diep behoeft te worden uitgegraven. Van meer beteekenis
is de nooger gelegen veenlaagdie in de eene proefput 4 1/2
en in de andere 6 decimeter dikte innam. Bij het vroeger inge
steld onderzoek op het land aan den Marssumer straatweg werd
de laag veengrond bevonden eene dikte van 2 1/2 d. M. in te ne
men dus ongeveer de helft minder. Wij kunnen hierin echter
niet het bewijs vinden dat werkelijk in de beide nu onderzochte
perceelen de veenlaag over het geheel eene zooveel meerdere
dikte zoude hebbenmaar zijn van oordeel dat bij het vroeger
onderzoek in de opgegeven dikte der Derrylaag nog begrepen
moet worden een gedeelte van de daaraanvolgende kleilaag
waarvan gezegd wordt dat zij nog eenige overblijfselen van half
vergane wortels inhield. Ook houde men wel in het oog dat de
dikte eener veenlaag niet over de geheele uitgestrektheid dezelfde
ismaar zooals de ervaring leert afwisselend op onderscheidene
punten eenigermate kan verschillen.
In ieder geval is het verschilzoo het mogt bestaanniet zóó
groot dat het de thans onderzochte terreinen minder geschikt
voor den aanleg van een vijver dan het vroeger onderzochte
moet doen achten te minder omdat de hoogte waarop de veenlaag
is aangetroffen zoodanig is dat, bij de aan den vijver te geven
dieptedie veenlaag in elk geval daaruit zal worden gegraven.
Wel is waar zal dan nog aan de wanden van den vijver die
veenlaag bloot geraken doch hiertegen zullenblijkens bekomen
inlichtingen van den architectmaatregelen kunnen worden ge
nomen b. v. door het aldaar aanbrengen van een klei- of leem-
laag om de zijdelingsche toevloeijing van het water uit die veenlaag
genoegzaam tegen te gaan.
Bovendien is die veenstof, blijkens daaromtrent ingesteld on
derzoek niet van dien aarddat daarvan een schadelijken in
vloed op de'hoedanigheid van het water te vreezen is.
Immers ook op het terrein van den bestaanden vijver is op
nagenoeg dezelfde diepte veenstof in den bodem aanwezigter
wijl het niet blijkt dat deze nadeelig op de hoedanigheid van
het vijverwater inwerkt.
Wat de overige grondsoorten in den bodem der onderzochte
perceelen aangaat, deze stemmengelijk reeds is opgemerkt
grootendeels overeen met het vroeger onderzocht terrein en le
verden ook bij scheikundig onderzoek geen blijk van aanwezen
van zoodanige stoffenwaarvan zich een nadeelige invloed op
de geaardheid van het water laat verwachten.
Onderzoek van het water uit de proefputten.
Het onderzoek ten aanzien van de geaardheid van het water
dat de te maken vijver zal kunnen opleverengaf ook bevre
digende uitkomsten. Zooals bereids is opgemerkt werd dit on
derzoek ingesteld met het water dat zich in de tot onderzoek
der gesteldheid van den bodem gegraven proefputten had verzameld.
Al spoedig na het uitgraven dier putten tot eeöe diepte van
ougereer 5 M. liepen deze tot eene hoogte van ongeveer 8 4 4
M. volen nadat het water was uitgepompt bereikte het wel
dra nagenoeg eene gelijke hoogte. Van het dus daarin verza
melde water werden proeven aan een scheikundig onderzoek
onderworpenin vergelijk met water uit den stadsvijver. Het
uit de proefputten genomen watervoor zooverre dit door bij
gemengde kleideelen zich troebel voordeedwerd vooraf door
bezinking of filtratie daarvan ontdaan.
De gemiddelde uitkomsten van het scheikundig onderzoek ten
aanzien van op verschillende tijden uit de putten genomen wa
ter zijn zamen gevat in onderstaande tabelwaaraan tevens
zijn toegevoegd die omtrent het water op het vroeger onder
zochte terrein aan den Marssumer straatweg, zoover aan het
daaromtrent in der tijd uitgebragte rapportkwantitatieve gege
vens konden worden ontleend.
Gemiddelde uitkomsten van liet water-onderzoekaanwijzende de hoeveelheid daarin gevonden bestand-
deelenin grammen berekend op 1 liter van het onderzochte water.
WATER
U I T D E
SOORT VAN BESTANDDEELEN.
proefput op liet
landsectie
D 449.
proefput op
'tbouwterreinK.
Stadsvijver.
put op het land
a./d. Marssumer
straatweg.
Vaste stof bij 90° gedroogd.
1.031
1,185
1,190
0,500
Alsboven 120°
0,977
1,108
1,148
Alsboven na gloeijing.
0,770
0,880
0,995
Gloeiverlies.
0,207
0,228
0,153
Chloor-natrium.
0,154
0,205
0,405
0,100
Vaste overige bestanddeelenna gloeijing terug
gebleven.
0,016
0,075
0,530
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872.
39
Ten aanzien van de uitkomsten van het kwalitatieve onder
zoek der verschillende wateren zij nog het volgende vermeld
1. Al de watersoorten, met inbegrip van dat uit den stads
vijver waren goed kleur-, reuk- en smaakloosdat uit de
beide proefputten eenigzins doch zeer weinig troebel.
2. Bij het staan in de luchtzetteden zij slechts sporen van
een meest wit bezinksel afterwijl dat uit de proefput op bouw
terrein K na 48 uren met een zeer dun laagje afgescheiden
koolzure kalk bedekt was.
3. Allen bevatteden slechts uiterst weinig gebonden en vrije
ammoniaop een paar datums werden daarin sporen van nitri-
ten aangetroffen.
4. De beide watersoorten uit de proefputten hielden een wei
nig kalk zwavelzuur en chloorin gebonden toestand opgelost
echter in minder hoeveelheid dan dit bij het vijverwater het ge
val was.
Bij allen was de kalk niet alleen als koolzure maar voor een
deel als zwavelzure en chloorverbinding aanwezig.
5. Overmangaanzure kali gaf bij die beide wateren eene duidelijke
^reactie op het aanwezen van organische stoffendie echter naar
mate het water na langer tijdsverloopsedert het graven dei-
putten was opgepompt, afnam en vooral in het laatst nagenoeg gelijk
stond met diewelke het water uit den bestaanden vijver op
leverde.
Naar het oordeel der deskundigen, die wij hieromtrent raad
pleegden zijn deze uitkomsten allezins bevredigend te noemen.
Wel is waar is de hoeveelheid vaste stof in de onderzochte wa
teren voorhanden niet gering, doch hieromtrent geldt hetzelfde
wat ook in het rapport der raadscommissie ten jare 1855 uitge-
bragtwerd opgemerktdat nl. in het oog moet worden gehou
den dat het water in een enge put verzameld waswaar het
veelzijdige aanraking had met de wanden en den bodem dei-
put en dientengevolge ruime gelegenheid aantrof tot oplossing
van daarin voorhanden oplosbare deelen. Naar hun oordeel mag
men veilig verwachten dat wanneer aan de waterkom eene ge
noegzame uitgebreidheid wordt gegeven tengevolge waarvan de
aanraking des waters met de omgevende wanden in verhouding
tot de watermassa geringer zal zijn het water hetwelk de vijver
zal opleverenmet opzigt tot zijn gehalte aan vaste stoffen een
gunstiger verhouding zal geven gunstig genoeg om op genoegzame
zuiverheid als drink- en wasch-water aanspraak te kunnen maken.
Hiertegen zou kunnen worden aangevoerd dat zulks niet be
vestigd wordt door het gehalte aan vaste stof, in het water uit
den bestaanden vijver aangetroffen, 't welk, in weerwil der groote
oppervlakte van dezen dat van het water uit de proefputten
nog te boven gaatdoch bij deze vergelijking dient in het oog
te worden gehoudendat het water uit den vijver in het najaar
werd verzameldnadat het gedurende den zomer eene aanzien
lijke verdamping had ondergaan tengevolge waarvan het procen-
tisch gehalte aan vaste stof, chloor-natrium vooral evenredig
moest toenemen. Trouwens dat zelfs dit gehalte het water nog
geenszins ongeschikt voor het gebruik doet zijn blijkt voldoende
uit de veelvuldige aanwending die er steeds van gemaakt wordt.
Dat overigens de zuiverheid van het water bevorderd zal kun
nen worden door het aanbrengen van eene inrigting waarin het
uit den vijver naar de put vloeijende vóór en allécr het uitge
pompt wordt, eenige zuivering of filtratie kan ondergaan, ten
einde het zooveel mogeliik van daarin zwevende deelen te ont
doen, zal wel niet in het breede behoeven te worden vermeld.
Als slotsom mèenen wij uit het aangevoerde te mogen afleiden
dat zoowel het perceel land aan den singelsectie D no. 449
(broodfabriek)als het bouwterrein letter Kwat de gesteldheid
van den bodem betreftbeide de vereischte geschiktheid hebben
om daarin een verschwatervijver aan te leggen en dat het zich
op goede gronden laat verwachtendat het water hetwelk de
in een dier terreinen eventueel aan te leggen vijver zal opleve
ren van genoegzame zuiverheid zal zijn om als goed drinkwa
ter te kunnen worden aangemerkteven goed zoo niet beter als
dat uit den bestaanden vijver.
Wij zouden met de mededeeling dezer uitkomsten van het
ingesteld onderzoek onze taak als volbragt kunnen beschouwen
en de verdere beoordeeling van de meerdere of mindere geschikt
heid van het eene terrein boven het andere aan de behandeling
van ons rapport dd. 9 Maart 1871 in de sectiën kunnen over
laten. Intusschen veroorloven wij ons nog eenige kleine opmer
kingen te meer omdat wij in dit opzigt welligt niet geheel den
wensch van sommige leden van den raad bij ons vroeger rap
port hebben bevredigd.
Immers werd van ons toenmalig voorstel gezegd dat het in
de weerlegging van het voorstel van wijlen den heer Plantenga
tot het maken van een vijver op het bouwterrein letter K het
zwakste was.
Ook nu nog blijft het onze meening dat, ofschoon beide terrei
nen wat den bodem betrefteven geschikt voor den aanleg
van een verschwatervijver zijnhet perceel sectie D no. 449 aan
den singel de voorkeur verdienten wel
1. uit een finantieel oogpunt, omdat ofschoon de kosten van
aankoop nagenoeg gelijk staan het voor den aanleg van een vij
ver te bestemmen gedeelte van het bouwterrein K voor den
aanbouw van huizen verkocht wordendeeene veel grootere som
aan de gemeente zal kunnen opbrengen dan de kosten van aan
koop van het terrein bij de broodfabriek
2. om de meerdere geschiktheid der ligging van het terrein
aan den singelomdat de vijver aldaar in de achterste helft
van dat terrein gegraven wordendegeheel van den publieken
weg afgescheiden kan blijven door het daarvoor liggende gedeelte,
en hij tevens door eene buizenleiding dwars door de gracht in
verbinding kan worden gebragt met een aldaar aan te brengen
put- en pompwerk, juist aan die zijde der stad waar de grootste
behoefte aan drinkwater zich doet gevoelen door den verren af
stand waarop dit gedeelte van den anderen vijver verwijderd is;
3. om den verderen afstand van het stations-terreinomdat
wij vreezen dat de meerdere nabijheid van bouwterrein K bij
bedoeld terrein alligt van nadeeligen invloed op de geaardheid
van het daar in den vijver te verzamelen water zal kunnen zijn,
tengevolge van het neórslaan van den rookzoo uit de locomo
tieven als uit de werkplaatsen waardoor het water alligt met
verontreinigende bestanddeelen bezwangerd kan geraken.
Wij voegen hier nog bij dat het ons geheel ondoelmatig zou
voorkomenden vijver in bouwterrein K aan te brengenmet
de bedoeling het omgrenzend terrein in hellende rigting naar den
vijver aangelegdtot publieke wandelplaats te bestemmen. Wij
zouden vreezen dat zoodoende de waarborg voor de hoedanig
heid van het water geheel zou te loor gaan doordien het ieder
oogenblik gevaar zou loopen door daarin afvloeijend water met
allerlei onreinheden bezoedeld te worden.
Overigens hebben wij opzettelijk vermeden hier ook de ver
plaatsing der veemarktbij de beoordeeling van de meerdere of
mindere verkieslijkheid der beide terreinen ter sprake te bren
gen omdat wij vermeenden in dezen niet 's raadsbeslissing dier
zoo gewigtige aangelegenheid te moeten vooruitloopen.
Ten slotte hebben wij de eer, onder referte aan de punten
van conclusie vervat in ons rapport van den 9 Maart 1871 uwe
vergadering voor te stellendien overeenkomstig te besluiten.
Aldus gerapporteerd ter raadsvergadering van den 23 Mei
1872 door burgemeester en wethouders van Leeuwarden.