Bijlage no. ÏO.
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1872.
41
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
tot wijziging der bepalingen voor het stede
lijk gijmnasium.
Mijne Heeren
De toestand van het gijmnasium hier ter stede heeftook bij
den gemeenteraad meermalen tot beschouwingen aanleiding ge
geven waaruit mindere ingenomenheid met de bestaande rege
ling blijkbaar was. Al waren ook sommige dier beschouwingen
niet van eenzijdigheid vrij te pleiten toch deelden burgemeester
en wethouders geheel het gevoelen dat onderscheidene der vige
rende bepalingen voor die inrigting weinig aan de eischen des
tijds beantwoorden. Zoolang men zich echter mogt vleijen met
het eindelijk tot stand komen der gewenschle regeling van het
hooger onderwijsachtten zoowel curatoren als burgemeester en
wethouders het onraadzaam eene, toch altoos onvoldoende reor
ganisatie, uit te lokken. Daar intusschen na herhaalde aanbieding
va» wets-ontwerpen die telkens werden ingetrokkendie rege
ling wel vooreerst onder de vrome wenschen zal blijvenhebben
burgemeester en wethouders geoordeeld eene partiële wijziging
van het reglement te kunnen voorstellen. Gereede aanleiding
vonden zij tot dit voorstelnu de vervanging van den prmceptor
door eenen nieuwen titularis met de beraamde reorganisatie za-
menvalt, terwijl tevens het vroeger ingediend voorstel tot af
schaffing der prijzen met de door hen voorgestelde wijzigingen in
behandeling kon worden genomen.
Voor eene juiste beoordeeling dier wijzigingen schijnt het noo-
dig een oogenblik stil te staan bij de meest gewone grieven te
gen het gijmnasium aangevoerdnamelijk aat deze inrigting
in een kwijnenden toestand verkeertdat zij te zware geldelijke
offers van de gemeente eischt en eindelijk dat zij niet met de
behoeften des tijds in overeenstemming zoude zijn.
Indien de bloei eener dergelijke inrigting uitsluitend naar het
aantal leerlingen moet worden beoordeelddan kan voorzeker
eene vergelijking met den toestand zooals die voor een 20-tal
iaren wasniet gunstig uitvallen. Intusschen is het verminderd
bezoek van de gijmnasia een even algemeen als verklaarbaar
verschijnselterwijl het Leeuwarder gijmnasiumwaar de be
volking in bedoeld tijdvak van circa 40 tot 17 leerlingen daalde,
zelfs in dit opzigt niet ongunstig bij andere gijmnasiën afsteekt.
Te Arnhem b. v. daalde de bevolking van 57 tot 11, te 's Hage
van 128 tot 29 terwijl in het geheele rijk de vermindering van
1772 tot 1070 bedroeg. Gelijk te verwachten was heeft de in
voering van het middelbaar onderwijs een groot deel der leer
lingen, die vroeger het gijmnasium bezochtenminder als voor
bereiding voor hooger- dan als aanvulling van het lager onderwijs,
naar' de burgerscholen verplaatst en is daardoor wel het getal
maar niet het gehalte dier leerlingen verminderd.
De gegrondheid der klagten over het kostbare der inrigting
kunnen wij dan ook geenszins toegeven. Waar toch de noodza
kelijkheid van elementaire scholen voor hooger onderwijs en het
belang eener streng weteaschappelijke vorming niet geheel wordt
miskendzal men de enkele duizend guldens voor het gijmna
sium tegenover de tien duizenden die het lager en middelbaar
onderwijs vorderengeene uitgave van weelde kunnen noemen.
Wij zouden zelfs niet aarzelen, om, ware het noodig, meerdere gel
den te vragen liever dan de gelegenheid tot het erlangen eener klas
sieke opleiding te zien opgeofferd aan de vaak bekrompen ziens
wijze van hen die ook op wetenschappelijk gebied slechts het
dadelijk nut weten te waarderen.
Teregt mag daarentegen geëischt worden dat eene zoodanige
inrigting voldoende gelegenheid tot ontwikkeling aanbiede en
onder de leiding van bekwame en ijverige docenten eene kweek
school worde van uitstekend gevormde jongelieden die niet slechts
Bijvoegsel, behoorande bij de Leeuwarder Courant.
met het oog op een of andere ambtsbetrekking de academische
loopbaan zullen kiezen.
De tegenwoordige toestand van het gijmnasium schijnt ons niet
geheel aan dien eisch te beantwoorden. Voor een groot deel
mag dit worden toegeschreven aan de onvoldoende voorbereiding
der leerlingen die op 12-jarigen leeftijd bij het verlaten der la
gere school niet die onmisbare kennis hebben opgedaan, welke
hun veroorlooft zich meer uitsluitend toe te leggen op het be
oefenen der oude talen. Niet zelden wordt dan ook de keuze
gevestigd zonder dat men zich daarvan voldoende rekenschap
geeften het gevolg is dat knapen, geheel ontbloot van aanleg
voor het hooger onderwijs, met moeite voor de academie worden
opgeleid omdat zij eenmaal ter kwader ure die bestemming heb
ben gekozen.
Als hoofdbeginsel van de ontworpen regeling wordt derhalve
gesteld hoogere eischen voor de toelating tot het gijmnasium, zoo
dat de beoelening van de oude talen thans reeds op 12-jarigen leef
tijd aanvangende, tot 14 of 15-jarigen leeftijd wordt verschoven.
De daardoor verkregen tusschenruimte kan niet beter worden
aangevuld dan door het bezoek der hoogere burgerschoolvooral
nu de aansluiting dezer inrigting aan de lagere school op vol
doende wijze tot stand gekomen is. Aan de burgerschool met
meer grondige taalstudie vertrouwd geraakt, zullen de leerlingen,
blijkens de elders verkregen ondervinding, met meer gemak de
oude talen beoefenen en zonder buitengewone inspauning in vier
jaren aan het gijmnasium dezelfde vorderingen maken als thans
in vijf of zes. De eischen voor het admissie-examen zijn der
halve in overeenstemming gebragt met die voor het overgangs
examen van de 2e tot de 3e klasse aan de rijks hoogere burger
school.
Tot de verouderde en minder doeltreffende bepalingen rekenen
wij verder den halfjarigen cursus, telkens gevolgd door examen en
prijsuitdeeling. Ter voorkoming yan de thans zoo hinderlijke
verbrokkeling der leerlingen in kleine klassen alsmede dewijl
geen enkele redelijke grond voor het behoud dier halfjaarlijk-
sche examens kan worden aangevoerdwenscht men den cursus
in overeenstemming te brengen 'met de elders vigerende bepa
lingen.
In verband hiermede is eene vermindering van het bedrag, voor
premiën aangewezendienstig. Eene geheele afschaffing van de
prijzen meenen wij niet te kunnen voorstellenmet curatoren
van oordeel zijnde dat het uitdrukkelijke wettelijke voorschrift
hiertegen een beletsel blijft.
Het voorstel eindelijk van curatoren om het bedrag der miner-
valia (schoolgelden) voor alle klassen gelijk te stellenhebben
wij hoe gegrond de opmerking van dat collegie overigens moge
wezenniet overgenomendewijl de ondervinding meermalen
heeft geleerddat zelfs schijnbaar onbeduidende wijziging in
schoolgeldhefling tot ongedachte bezwaren van de zijde der hoo
gere autoriteiten en vrij stellig tot vertraging aanleiding geeft.
Met het oog overigens op den maatschappelijken stand dergenen
die zich voor het hooger onderwijs willen bekwamen en op de
kosten later aan dat onderwijs verbonden schijnt ook het be
drag der schoolgelden volstrekt niet bezwarend te kunnen wor
den geacht.
De overige wijzigingen staan deels met het voorafgegane in
verbandof zijn van dien aarddat zij geen nadere toelichting
vereischen.
Hoezeer wij ons niet mogen vleijen dat door het invoeren der
voorgestelde wijzigingen het gijmnasium in allen deele naar wensch
georganiseerd zal zijnvooral dewijl een volkomen reorganisatie
afhankelijk blijft van de wettelijke regeling van het hooger on
derwijs zal toch naar het gevoelen van bevoegde beoordeelaars
die wij hieromtrent mogten hoorenonder de leiding van be
kwame en ijverige docenten deze nieuwe regeling even als elders
goede vruchten kunnen opleveren.
Wij hebben alzoo de eer den raad voor te stellen, voorbehou
dens de goedkeuring van den minister van binnenlandsche zaken
8