Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. zoowel als het sub 40. genoemde huisde last van onderhoud naar gelang van tijdsverloop in klimmende mate zich zal doen gevoelen en die van algeheele vernieuwing zal naderen terwijl hetzelfde van de werken tot uitbreiding der gemeente geldt gezwegen nog daarvandat het tegenwoordig geslacht het meest door die werken gebaat wordtin zoover zij er toe bijdragen dat de verkoop van bouwterrein niet onaanzienlijke sommen in de gemeentekas doet vloeijendie tot delging van schuld aan gewend in de eerste plaats ten bate van dit geslacht komen. Ditzelfde bezwaar zal wel in de meeste gevallenwaar het de bestrijding van buitengewone werken door leening geldt, te gen het aangaan eener dergelijke verbindtenis bij liet gemeente- crediet met grond kunnen worden aangevoerd. Een ander bezwaar is hetdat de gemeente door zoodanige verbindtenis voor een zóó ruim getal jaren aan te gaan, de ge legenheid uitsluit, om bij eventuele verlaging van den rentestand, door eene tegen lagere rente aantegane leening hare schuld te converteren en zoodoende haren rente-last te verminderen. Vrij zeker mag men aannemendat de gestelde termijn van 68 jaren voor den duur der leeningaan den eenen kant velen terug gehouden heeft zich voor hunne behoefte tot de maat schappij te wenden en aan den anderen kant aan de hoogere autoriteit in sommige gevallen aanleiding heeft gegevenhare goedkeuring aan plannen van leening bij die maatschappij te onthouden. De maatschappij heeft dit zelve ingezien en vond daarin blij kens hare circulaire van 15 Junij 11. beweegredenen om eenige verandering te brengen in hare voorwaarden van leening voor die corporatiën welke leeningen op korteren termijn wenschen te sluiten. Hiervoor zijn natuurlijk gansch andere termen gesteld, dan voor de annuiteiteleeoingen volgens het eerste project. Één ding staat daarbij echter op den voorgronddat in de voorwaarden wegens verpligte deelneming in het maatschappelijk kapitaal serie B (5 pet. van het bedrag der leening) geene wij ziging wordt gebragtzoodat ook in dit geval de leenende ge meente, waar zij 60,000 leent, slechts 57 mille ontvangt en voor de resterende 3 mille aandeelhouderes wordt. Dat die voorwaarden zich regelen naar den duur, dien men daarbij voor rentebetaling en aflossing aanneemtligt in de rede. Voor kortere lecningon zal de verschuldigde annuiteit natuurlijk hoogervoor langere leeningen lager zijn, alles, zoo zegt de circulairein eene zuivere verhouding berekend. Het bestuur verklaart zich bereid op aanvrage met vermelding van den gewenschten aflossingstcrmijnde berekening tc maken en de annuiteit te noemen. Als uitgangspunt voor de te berekenen annuiteit heeft het be stuur aangenomen, den termijn van aflossing van 40 jaren, in welk geval zij 6 3/jg pet. 's jaars zal bedragen. Waar de gemeente dus J 60,000 leent en f 57,000 in geld be schikbaar krijgt, zal zij gedurende 40 jaren jaarlijks voor rente en aflossing van laatstgenoemde som te betalen hebben 3,526 875 en wel in halfjaarlijksche termijnen. Immers op dit punt wordt bij de circulaire van Junij 1872 van geene wijziging gesproken. Naar 5 pet. beloopt de rente van 57,000 gulden 2,850't geen een verschil maakt van ƒ676.876, waarbij nog de rente over een halfjaar van de eerste helft der annuiteit in rekening zou kunnen worden gebragt, ter somma van 44.07", alzoo te za- men f 720.95 welke gerekend kan worden bij de maatschappij tot aflossing te strekken. De vraag is nuin hoeverre is deze wijze van leenen in hef voor- of nadeel der gemeente Om tot de beantwoording dier vraag te geraken heeft men na te gaan, welk bedrag de maatschappij van de gemeentedie eene leening van f 60,000 bij haar heeft aangegaan tegen eene annuiteit van 6 3/16 pet. gedurende 40 jaren in halfjaarlijksche termijnen te voldoen jaarlijks voor de door haar in geld ver strekte 57,000 geniethoeveel daarvan tot vergoeding van rente naar 5 procent (zijnde het rentebedrag, dat de gemeente in den regel voor hare geldleeningen betaalt) over het nog onafgelost kapitaaj; moet dienen hoeveel er telken jare overblijft om tot aflossing der schuld te strekken en wanneer die schuld onder aanwending dier overschotten tot aflossing, geheel gedelgd kan zijn. Eene berekening in dien zin opgemaakt is vervat in den hierbij overgelegden staat A. Daarbij is buiten de becijfering gelaten de f 3000, zijnde 5 pet. der geheele leeningdie op het bedrag van deze worden inge houden en waarvan de leenende gemeente desgelijks 6 3/16 pet. als annuiteit heeft te betalen tot vergoeding van rente en aflos sing. Zij erlangt daarvoor een verpligt aandeel B in de maat schappij waarop een jaarlijksch dividend wordt genoten. Men steltdat dit dividend equivalecrt met de rentedie in de voor dit deel der schuld betaald wordende annuiteit begrepen i6 en dat de waarde van hei te verkrijgen aandeel opweegt tegen het kapitaaldat daarvoor verstrekt is door het meerdere bedrag dier anuuiteit, zoodat dit aandeel geene schade voor de gemeente oplevert. In hoever die stelling op den duur blijken zal gegrond te wezenzal de uitkomst moeten leeren. Wij verwijzen in dit opzigt naar het hierboven daaromtrent reeds aangevoerde. Voor de berekening der som welke de maatschappij jaarlijks voor het in geld aan de gemeente verstrakte bedrag ad 57,000 genietis in aanmerking genomen dat de bedongen annuiteit naar 6 3/16 pet. in halfjaarlijksche termijnen moet worden gestort, weshalve boven het bedrag dier annuiteit nog eene rente naar 5 pet. van de helft daarvan over 6 maanden is aangebragtwelke de maatschappij geacht kan worden telken jare te genieten van den eersten halfjaarlijksehen termijn van storting. Op dien grond is dit bedrag berekend als volgt De annuïteit naar 6 3/lg over 57.000 gulden is 3,526.875 Hierbij een halfjaar rente a 5 pet. over J 1,783.43 is 44.075 maakt te zamen 3,570.95 welke de maatschappij telken jare van dc gemeente geniet. Uit den bedoelden staat nu blijkt, dat, wanneer de som die de maatschappij geniet, boven hetgeen tot dekking der rente naar 5 ten honderd van het onafgeloste kapitaal vercischt wordt, telken jare tot aflossing van het kapitaal wordt aangewend de geheele leening binnen 33 jaren kan zijn afgelostja dat dan zelfs reeds een batig saldo ten voordcele der maatschappij zal bestaan ten bedrage, van 722.07. Rekent men hierbij dat de gemeente nu nog gedurende 7 ja ren moet blijven voortgaan met de betaling der annuiteit in half jaarlijksche termijnen die dus in haar geheel ten bate der maat schappij komt, en stelt men, dat de dus aan haar bekeerende sommen naar 5 proeent met rente op rente worden productief gemaaktdan zal daaruit na afloop van de 40 jaren zijnde de aangenomen leeningstermijneen totaal voordeel voor de maat schappij zijn voortgesproten van ƒ30,090.74, welke de leenende gemeente geacht kan worden boven het door haar geleende ka pitaal plus de rente van dien aan de maatschappij te hebben gekweten. Met dit voorbeeld voor oogen aarselen wij niet in antwoord op de vraag in hoever het aangaan eener leening op dezen voet bij het gemeente crediet in het voor- of nadeel der gemeente isals onze meening uit te sprekendat dit bepaald en in niet geringe mate in haar nadeel is. Immers aangenomen dat de gemeente waar zij behoefte heeft 57,000 gulden te leenen, zich in staat bevindt jaarlijks eene som als de bedoelde annuiteit bij halfjaarlijksche termijnen beschik baar te stellendaar zou zij eene leening tot dat bedrag op den gewonen voet aangaandedie som telken jare voor een ge deelte tot kwijting van rentevoor het overige tot aflossing dienstbaar kunnen maken en zoodoende zelve het voordeel kun nen behalendat zij nu aan de maatschappij gunt. Maar, zal men kunnen aanvoeren, het gaat niet op, dat eene gemeente met zulke gebrokene en onregelmatige sommen hare Bijlagen tot. het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872. schulden aflostnoch ook dat zij de beschikbare gelden zoover ze die niet dadelijk ter aflossing kan aanwendeninmiddels ad 5 pet. productief maakt. Toegestemd wat het eerste betreftmaar waarom zou zij niet de gelegenheid kunnen vinden de gelden die zij niet tot ren tebetaling behoeftop te leggen en zij het ook tegen 4 pet. rentegevend te makenom ze zoodoende bij ronde sommen tot aflossing te doen strekken P De bijgevoegde staat B wijst de uitkomst aan die dergelijke finantiële operatie voor de gemeente zou opleveren en hoe de beschikbaarstelling van gelijke som als de meergenoemde «an nuiteit ad 2526.873 plus de rente naar 4 pet. vau den eersten halfj.aarlijkschen termijn gezamenlijk ter somma van f 3562.14 haar in staat zou stellen cmonder kwijting eener jaarlijksche rente ad 5 pet. van het onafgelostebinnen 34 jaren het geheel der geleende som af te lossen en nog een bedrag van ƒ3165.81 be schikbaar te houden, ja, hoe zij zelfs door nog gedurende de overige 6 jaren op dezelfde wijs de bedoelde annuiteit te beleggen na verloop der 40 jaren zich een kapitaal zou hebben verworven van f 27,633.32. Nog eene andere vergelijkiog moge hier plaats vinden. Wij stellen daarbijdat de gemeente op de tot hiertoe gevolgde wijze eene geidleening a 5 pet. aangaat ter somma van ƒ57,000 en da«arvan na verloop van het eerste jaar ƒ1000 en vervolgens telken jare ƒ2000 aflost. De geheele schuld zal dan na 29 ja ren zijn gekwetengedurende welk tijdperk 43,450 aan rente werd betaald, zoodat, in 'tgeheel zal zijn uitgegeven ƒ100,450. Bij de maatschappij voor gemeente-crcdiet zou zij met inbegrip der rente van den eersten halfjaarlijksehen termijn over gelijk tijd perk hebben te betalen 29 X 3570.95 rr 103,547.55, maar dan nog verder over de volgende 11 jaren daarmee moeten voortgaan waar door het bedrag zou klimmen tot 40 X 3570.95 ƒ142,838. Hierbij dient echter in aanmerking genomen dat zij in het eerste geval om met de rente ook eene genopgzame som voor aflos sing te kunnen aanwenden in de eerste 14 jaren een hooger bedrag d«an dat der annuiteit beschikbaar moet hebbenin de latere jaren daarentegen eene geringere som, voor welk verschil eene renteberekening moet worden toegepast, gelijk ook omge keerd voor de annuiteit die zij na verloop van 29 jaren nog aan de maatschappij zou moeten blijven betalen. De staat C wijst aan tot welke uitkomst eene becijfering in dien zin leidtdeze namelijk dat de eerste wijze van leenen in vergelijk met die bij het gemeente crediet na verloop der 40 jaren een voordeelig saldo ten bate der gemeente zon opleveren van 33,372.46 Daaraan paart zich het voordeel, dat bij de eerste wijze de jaarlijks te besteden som telken jare afneemt en van ƒ4800 tot ƒ2100 daalt, terwijl ze bij de tweede gedurende 40 jaren onverminderd op hetzelfde bedrag van 3570.95 verblijft. Dat de uitkomst der vergelijking evenzeerzij het ook in Ik heb gemeend in deze tabelzoowel als in die onder a en h de provisie welke bij de gewone wijze van leenen wordt uitbetaald buiten berekening te kunnen lateneensdeels omdat deze slechts voor dat bedrag der leening wordt gekweten, waarvoor de inschrijving door ge patenteerde kassiers of handelaars in effecten geschiedtanderdeels om dat tegenover die kosten de kans kan worden gesteld op het verkrijgen ▼an inschrijvingen boven pariwaarvan het voordeel tegen die kosten opweegt. gewijzigde mateongunstig voor eene leening bij het gemeente- crcdiet zou zijn wanneer ook deze voor 29 in plaats van voor 40 jaren werd aangegaan valt niet te betwijfelen. Is dan al de termijn, waarover de annuiteit loopt zooveel korter, haar bedrag zalzooals de circulaire zelve zegtdes te hooger zijn. De bijgebragte voorbeeldendie de gunstige uitkomsten aan wijzen welke het leenen van gelden op den voet, zooals bij de circulaire van 15 Junij 1872 is aangegeven, voor de maat schappij zelve kan opleveren maakt het dan ook verklaarb.aar dat zij onder de middelen door haar gekozen om zich de noo- dige fondsen te verschaffen tot verstrekking der verlangde gel den nu laatstelijk ook in toepassing heeft .'gebragt het leenen harerzijds van gelden tegen afgifte van obligatiën rentende 5 pet. in het jaar en aflosbaar binnen 70 jaar, voor hoedanige lee ning ten bedrage van ƒ1,009,000, zijnde eene eerste serie van eene geidleening van 5,000,000 in 5 pet. obligatiën van 1000 en 500, de inschrijving op den 11 Junij 11. werd opengesteld. Moest zij langs dien weg de middelen vinden ter voorziening in de verstrekking van gelden aan leenende corporatiën op den voet bedoeld bij hare eerste circulaire, d. i. voor 68 jaren tegen eene annuiteit van 5 pet.waarin dan tevens de aflossing is begrepen dan zou de vraag niet ten onregte geopperd kunnen worden van waar zal dan de maatschappij hare winstvan waar hare aandeel houders hunne dividenden ontleenen. Trouwens die vraag valt hier minder te bespreken. Zij heeft voor de leenende gemeenten slechts in zoover belang als deze door hare verpligte aandeelen bij het meerder of minder bedrag der dividenden betrokken zijn een belang dat als van onderge schikten aard kan worden beschouwd. Als slotsom van het aangevoerde is de ondergeteekende van oordeel 10. dat het aang«aan eener geidleening bij de maatschappij voor gemeente-crcdiet op den voet bij de circulaire van Maart en Mei 1870 aangegeven dat is voor 68 jaren met het oog op de gemakkelijke wijze van aflossing der schuld niet verwerpelijk is, noch onvoordeelig 2°. dat echter dat voordeel ten deele zamenhangt met het meerder of minder bedrag van het dividend uit het ver pligte aandeel voortvloeijend waaromtrent de kans on zeker is 3°. dat aan zoodanige leening het bezwaar kleeft van eenen on verminderden last, voor de gemeente over een in vele ge vallen te ruim aantal jaren 40. dat dit bezwaar te meer klemt, wanneer die leening wordt aangegaan voor werken, die een klimmenden last van]on- derhoud met zich brengen en binnen een beperkt getal jaren algeheele vernieuwing vorderen 50. dat aan dit beginsel getoetsthet aangaan van zoodanige leening ten bedrage van 60,000 voor de bij de begroo ting aangebragte werken niet aanbevelingswaardig is 60. dat het bepaald ten nadeele der gemeente zou uilloopen indien die leening bij de maatschappij werd aangegaan voor korteren termijn (van 30 of 40 jaren b. v.)op den voet bij de circulaire van Junij 1872 aangegeven 7^. dat het derhalve geraden zal zijn die leening op den ge- bruikelijken voet uit te schrijven met regeling der aflos sing binnen een niet te ruim tijdsbestek.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1872 | | pagina 67