Bijlage no. 32.
170
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
De juistheid dier stelling ten volle beamende, mogen wij er
tevens op wijzen dat de raad reeds iu het jaar 1867 geheel
van het denkbeeld der voorstellers uitgaandeeene commissie
heeft belast met het onderzoek naar de middelen tot verbetering
van de opzamelingafvoer en behandeling van meststoffen en
straatvuilnis. De beginselen in het rapport dier commissiedd.
11 Maart 1869 nedergelegd en waarmede de raad zich na gron
dig onderzoek eenparig heeft vereenigd strekken in de eerste
en voornaamste plaats tot bevordering der openbare gezondheid
en reinheidterwijl de linanciëele voordeelen van ondergeschikt
belang werden beschouwd (zie pag 42 rapp.). In dien geest is
ook steeds de zorg voor de stads reiniging gedurende de laatste
jaren door het gemeentebestuur behartigd. In datzelfde rapport
heeft het Liernurstelsel een punt van behandeling uitgemaakt
(pag. 1921 rapp.). Ook later is dat veel besproken stelsel en
de mogelijkheid der toepassing in deze gemeente nimmer door
burgemeester en wethouders uit het oog verlorendie nog in
Februarij jl. den directeur der stads reiniging opdroegen om door
persoonlijk onderzoek bij de proefnemingen te Amsterdam en
bespreking met den daar aanwezigen uitvinder en andere des
kundigen zich beter met de werking van dit stelsel vertrouwd
te maken (zie bijl. A). Tot nog toe evenwel zijn de gronden
die voor de invoering in onze gemeente pleiten niet overwegend
genoeg voorgekomen om in dien zin eenig voorstel aan te
bieden.
Reeds aanstonds erkennen wijdat dit stelsel volgens het
oordeel van deskundigen uitvoerbaar kan worden geacht en zich
overigens aanbeveelt met het oog op de volksgezondheid en het
geringe bezwaar der opruiming van de faecale stoffen voor de
bewoners van buizen waar het wordt toegepast.
Tegenover deze niet te miskennen voordeelen staan vooreerst
de belangrijke kosten van aanleg en exploitatie. Reeds in het
meergemelde rapport der raadscommissie werd op dit bezwaar
gewezen waarvan de gegrondheid bij de latere toepassing te
Amsterdam ondervonden is. Werd volgens de bedoeling der
voorstellers op de nieuwe bouwterreinen tot de toepassing van het
stelsel overgegaan, wij houden ons verzekerd dat de uitkomsten
nog ongunstiger zouden zijn dewijl de topografische gesteldheid
van het nieuw aan te leggen gedeelte der stad een zeer uitge
breid buizennet zoude vereischen.
In Amsterdam toch is in de gedempte Looijersloot over eene
leogte van 320 m. het stelsel toegepast op 116 huizen eene be
volking van 1324 personen tellende.
Hier daarentegen zou men in het gunstigste maar ondenkbare
gevaldal alle terreinen terstond werden volgebouwdvoor
hoogstens 102 huizen met eene gemiddelde bevolking van 612
personen, 1420 m. hoofdleiding moeten aanleggen, zoodat in
verhouding van de te wachten opbrengst de kosten van aanleg
ruim het achtvoud van die in de Looijersloot zouden bedragen
en op niet minder dan f 30,000 of 50 per hoofd moeten wor
den geraamd. Hetzelfde geldt van de exploitatie.
In het rapport van burgemeester en wethouders van Amster
dam omtrent de uitkomsten van het Liernurstelsel aldaar wordt
vooral gewezen op de ongunstige omstandigheiddat de locomo-
biele-stoomluchtpomp geschikt om dagelijks de stoffen van 12000
personen te verzamelen, slechts voor 1800 kan worden gebezigd
hier zoude de verhouding nog meer in het nadeel der exploitatie
zijn. Zelfs door de meest verklaarde voorstanders van het sijs-
teem wordt dan ook toegegevendat proefnemingen op zoo
kleine schaal geene aanbeveling verdienen.
Wij willen intusschen toegeven, dat indien het hier werkelijk
om de gezondheid en het leven der ingezetenen te doen ware
de belangrijke kosten in nevensgaande bijlage B nader gespeci
ficeerd, liet gemeentebestuur niet mogten weerhouden onmiddel
lijk tot do toepassing van het stelsel over te gaan.
Zoodanige urgentie bestaat evenwel niet. Alle deskundigen
mogen bet eens zijndat uitlozing der faecaliën in grachten of
privaatkuilen tot de schromelijkste verontreiniging van atmos
phere, bodem en drinkwater leidt of het Liernurstelsel het
eenigeja zelfs of dat het beste middel is om eenen beteren toe
stand te verkrijgen blijft nog steeds een punt van debat en wij
mogen met grond betwijfelenof de voorgestelde benoeming
eeuer raadscommissie, voorgelicht door den heer Charles T.
Liernur zelve, de quaestie zal kunnen brengen tot eene oplos
sing, die door zoo vele mannen van ervaring en practische be
kwaamheid tot nu toe te vergeefs is beproefd.
Daarentegen heeft de toepassing van het tonnenstelsel in de
laatste jaren zoodanige verbeteringen ondergaan dat er onzes
inziens geen bezwaar kan zijn om dat in het nieuw aan te bou
wen deel der stad algemeen in te voeren. Speciaal is dit het
geval met het Heidelbergsche eijsteem dat in vrij staande of
nevens eene steeg ge'egen huizen gemakkelijk kan worden toe
gepast door de privaatbuizen in verbinding te brengen met een
gesloten ijzeren ton, die in een gemetseld keldertje geplaatst,
van buiten kan worden weggenomen en door een ander vervan
gen zonder dat binnenshuis eenige last ondervonden wordt.
Ook tegen den aanleg van gemetselde putten hoewel op den
duur minder aanbevelenswaardkan geen overwegend bezwaar
bestaan.
Boven de onmiddellijke toepassing van het Liernurstelselde
kosten daargelaten hebben de laatstgenoemde wijzen van op
zamelen nog dit belangrijk voordeeldat zij de mogelijkheid
om een beter afvoersijsteem later in te voeren volstrekt niet
beletten.
Hoewel wij ons blijkens het aangeboden plan van uitgifte
van bouwterreinen hebben onthouden bepaalde voorschriften
omtrent de wijze van opzameling der faecale stoffen te geven
zal toch het verbod om die stoffen door de riolen af te voeren
in dat plan opgenomenonzes inziens geen merkelijk bezwaar
voor de bewoners opleverendie in hunne nieuwe woningen
zeer gemakkelijk het verbeterde tonnenstelsel kunnen toepassen
dat uit een hygiënisch oogpunt niet minder en wegens de kos
ten meer dan het Liernurstelsel aanbeveling verdient.
Wij achten blijkens het aangevoerde het voorgestelde onder
zoek niet wenschelijkuithoofde van de belangrijke vertraging
en de onzekerheiddie er ten opzigte van de uitgifte der bouw
terreinen uit zou voortvloeijenterwijl wij ons evenmin van dat
onderzoek eenig gunstig gevolg kunnen voorstellen dat opweegt
tegen het onmiskenbare nadeel dier vertraging zoodat wij de
eer hebben uwer vergadering te adviserendat zij zich niet
vereenige met het voorstel der heeren Wiersma c. s.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 28 December
1872 dooi
Burgemeester en Wethouders"van Leeuwarden
J. BIERUMA OOSTING.
De Secretaris
P. A. BERGSMA.
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1872.
171
MISSIVE van den inspecteur van liet middel
baar onderwijs, dr. Steijn Parvó, behelzende
beschouwingennaar aanleiding van hot rap
port oener raadscommissie, en do daarom
trent uitgebragte adviezen, terzake do op-
rigting eener school van middelbaar onder
wijs voor meisjes.
No. 1788. *8 Gra.veniia.ge 6 December 1872.
Bij uw schrijven van 28 October jl.no. 75/972» werd ik uit-
genoodigd mijn gevoelen mede te deelen over de te Leeuwar
den aanhangige plannen tot oprichting ecner middelbare school
voor meisjes. Ik moet beginnen met mij te verontschuldigen
dat ik niet eerder aan dat verzoek heb voldaan de reden van
dat uitstel is evenwel niet te zoeken in gemis aan belangstel
ling maar alleen in buitengewoon drukke bezigheden hoofdza
kelijk veroorzaakt door twee inspectie-reizen in de provinciën
Friesland en Groningen die bijna de geheele maand November
hebben gevorderd.
Evenmin was het de mocielijkheid aan mijn uit te brengen
advies verbondenwelke mij daarvan kon terug houden. Zel
den toch werd eene belangrijke kwestie zoo grondig behandeld
zoo van alle kanten toegelichtals het geval is in de uitvoerige
en uitnemende adviezen van de raadscommissie de plaatselijke
schoolcommissie en de commissie van toezicht op het middelbaar
onderwijs te Leeuwarden.
Vooral met het advies van laatstgemelde wenseh ik mijne bij
zondere ingenomenheid te betuigen in beginsel ben ik het vol
komen met haar een9en ik zou mij kunnen bepaleR tot de ver
klaring dat ik mij in hoofdzaak inet haar advies geheel vereenig
zoo ik niet begreep, dat ik daardoor slechts ten deele aan het
verlangen van den gemeenteraad zou voldoen bovendien acht
ik het wenschelijk nog op enkele zaken meer bepaald de aan
dacht te vestigen en te wijzen op eenige punten van onderge
schikt belang, waarin mijne zienswijze eenigzins van de hare
verschilt.
De vraagof eene geheele reorganisatie der thans te Leeu
warden bestaande meisjesschool wenschelijk en noodigis, is door
alle commission met uitvoerigheid behandeld en mochten ook
soms de aangevoerde argumenten niet geheel dezelfde zijn zoo
komen toch alle tot het besluitdat de tegenwoordige toestand
dier schoolin naam eene school van meer uitgebreid lager on
derwijs maar aan welke het onderwijs in sommige vakken zich
bepaald op het gebied van het middelbaar onderwijs beweegt
niet wel met de wet is overeen te brengen. De bekwame hoofd
onderwijzeres dier school gaf zelve bij mijn laatst verblijf te
Leeuwarden mij fe kennen dat aan hare inrichting de grenzen
van het meer uitgebreid lager onderwijs worden overschreden
doorgaans heeft zij dun ook onder hare hulponderwijzeressen
dames, die reeds de bevoegdheid voor middelbaar onderwijs be
zitten of op het punt zijn een daartoe gevorderd examen af te
leggen. Ik ben met de commission overtuigd van de wensche-
lijkheid om hierin verandering te brengen. Op hoe voortreffe
lijke wijze mcj. Plaat zich ook van hare moeilijke en veelom
vattende taak moge gekweten hebben en nog kwijten in de re-
geiing zelve moeten waarborgen gevonden worden dat het on
derwijs aan meisjes van 12 tot 18 jaren in het vervolg zal wor
den toevertrouwd aan onderwijzeressen en leeraren die volko
men op de hoogte zijn om zoodanig onderwijs te geven, als men
Aan
heeren Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden.
tegenwoordig voor meisjes van dien leeftijd noodig acht, dat is,
met bevoegdheid voor middelbaar onderwijs.
Nu rijst evenwel de vraag, of het onderwijs, dat aan meisjes
van 12 tot 18 jaren wordt gegeven, geheel moet beschouwd wor
den als middelbaar onderwijsdan wel gedeeltelijk als meer uit
gebreid lagergedeeltelijk als middelbaar onderwijs. De raads
commissie acht het laatste wenschelijk en stelt daarom voor eene
school voor meer uitgebreid lager onderwijs tot ongeveer 15-ja-
rigen leeftijden eene middelbare van driejarigen cursusbe
stemd voor den leeftijd van 15 tot 18 jaren. Dat voorstel wordt
evenwel door de plaatselijke schoolcommissie en door de com
missie van toezicht op liet middelbaar onderwijs bestreden beide
verlangen, dat de middelbare school zal zijn van een vijfjarigen
cursus en zoodanig ingericht, dat de meisjes op ongeveer twaalf
jarigen leeftijd daar worden toegelaten, en dat de thans bestaande
zoogenaamde burgerschool voor meisjes zoodanig worde gereor
ganiseerd dat zij eene goede aansluiting aan de middelbare
school oplevert.
Ik zal wel niet behoeven te zeggen dat ik mij geheel ver
eenig met laatstgemeld denkbeeld meermalen wordt in de ad
viezen melding gemaakt van mijn gevoelenzooals dit is geble
ken uit een voor bijna drie jaren door mij geschreven opstel
over middelbare scholen voor meisjes, alsmede uit een advies,
voor ongeveer een jaar aan burgemeester en wethouders van
Rotterdam uitgebracht over de middelen om eene goede aanslui
ting tusschen lager en middelbaar onderwijs te bevorderen. Ik
acht het geheel overbodig hier in vele bijzonderheden te treden
ik zou daardoor slechts in herhaling vervallen van de argumen
ten door de commissie van toezicht gebezigd. Alleen wil ik
op grond van de in het laatste jaar opgedane ondervindingnog
te kennen geven, dat ik mij juist daardoor nog meer en meer
in mijne meening heb bevestigd gezien. Te Haarlem waar de
school reeds sedert meer dan 5 jaren bestaat, bevindt men zich
uitmuntend bij dat beginselbij de in 1872 geopende scholen te
Rotterdam, Dordrecht en Groningen, waar men het eveneens
heeft in toepassing gebrachtheb ik mij van de doelmatigheid
daarvan kunnen overtuigen. De bewering, dat meisjes van 12-
jarigen leeftijd niet rijp zouden zijn voor middelbaar onderwijs
wordt door de lagere klassen dier scholen gelogenstraft. Wel
kan men aan zoodanige leerlingen een onderwijs gevendat hoe
wel den naam van middellaar dragende, voor haar ongeschikt
isomdat het boven haar bevatting gaatmaar onderwijzeressen
en leerarendie hunne taak goed begrijpenrichten hun on
derwijs in naar den leeftijd en de vermogens hunner leerlingen;
ik kan de verzekering geven dat dit bij bovengemelde scholen
inderdaad geschiedt.
Men wil het dikwijls doen voorkomenalsof het middelbaar
onderwijs in methode zoo zeer van het lagere onderscheiden is
dat de overgang van de lagere tot de middelbare school juist
daardoor de meest belangrijke in het schoolleven wordten
daaruit leidt men dan het besluit af, dat leerlingen van 12-jari-
gen leeftijd voor middelbaar onderwijs niet rijp zijn. Mijns in
ziens berust deze opvatting op eene dwaling; er is ongetwijfeld
verschil in methode tusschen het lager onderwijs zoo als het
aan eene lagere school aan kinderen van 6 tot 10 of 11 jaren
wordt gegevenen het middelbaar onderwijs aan jongelieden
van 17 of 18 jaren in de hoogste klasse der middelbare scholen
zoowel het verschil in leerstof als de leeftijd moeten tot eene
andere methode leiden. Maar tusschen de hoogste klasse der la
gere school en de laagste klasse der middelbare moet nagenoeg
geen verschil in methode zijnin beide wordt het onderwijs
klassikaal gegeven in beide staat ontwikkeling van het waar-
nemings- en het denkvermogen op den voorgrondin beide moet
de leeraar of onderwijzeres niet voordoceeren of collegie houden,
zooals aan eene universiteit of polytechnische schoolmaar door
BiJVOEOSIL, BEHOORBNDE BIJ DE LEEtWARDIR CoVRANT,
39