Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1873.
kan zichop grond van de in deze gemeente verkregen resulta
ten wel bij het denkbeeld zijner bovengenoemde twee medele
den aansluitenom nl. het gewoon en ni. u. 1. o. in ééne inrich
ting te vereenigen.
Daarop moet echter, even als in het oorspronkelijk rapport was
voorgesteldeen driejarige cursus voor m. o. volgen. Z. i. blijft
dan bij elkaar wat bij elkaar hoort. Voegt men daarentegen het
m. u. 1. o., dat elementair is, bij 'tm. o., dan is daarvan het ge
volg blijkens de eigen woorden van den heer Steijn Parvé //dat
tusschen de hoogste klasse van de lagere school en de laagste
klasse der middelbare nagenoeg geen verschil in methode be
staat" en //dat dit verschil veel gr^oter is als men de laagste
klasse der middelbare school met de hoogste dierzelfde school
dan wanneer men eerstgenoemde met de lagere school vergelijkt."
Op grond daarvan zou het hierbedoelde lid uwer commissie het
overgangspunt op eene geheel andere plaats zoeken, het gewoon
en m. u. 1. o. bij elkaar laten en dit laatste doen strekken als
voorbereidingsonderwijs voor de middelbare schoolwelke daarna
aan de beurt komt, om de opleiding van het meisje te voltooien
en daaraan de laatste hand te leegen.
Tot de groote meerderheid hierboven genoemdwelke van
oordeel wasdat de oorspronkelijke voorstellen der raadscom
missie in geen geval onwettig warengelijk de commissie van
toezicht scheen te bedoelen, behoorde eindelijk nog een lid, dat
een geheel anderen weg wenschte in te slaan. Dat lid wilde
do kwestie van 't m. o. voor meisjes vooreerst laten rusten. Hij
vond het veel meer noodig, het gewoon lager onderwijs eerst te
reorganiseerenen was van oordeeldat daaraan nog zoo veel
ontbrakdat men zou kunnen doen wat men wilde, maar geen
resultaten zou erlangenindien men met eene reorganisatie
niet van onderen op begon.
De gevoelens waren alzoo volgender wijze in den boezem
uwer commissie verdeeld
Een lid wenschte voorshands het m. o. voor meisjes te laten
rusten.
Een ander lid wilde, overeenkomstig het beginsel van het eer
ste rapport dezer commissieeene inrichting voor gewoon lager
(612 j.) en m. u. 1. o. (1215 j.) en eene tweede inrichting
voor middelbaar onderwijs, met 3-jarigen cursus (1518 j.).
Twee leden verlangden eene inrichting voor gewoon en m. u.
1. o. (612 en 1215 j) en eene inrichting voor middelbaar
onderwijs, met 5-jarigen cursus (12 of 1317 of 18 j.).
Een lid eindelijk vroeg eene lagere school (612 of 13) en
eene middelbare (12 of 1317 of 18 j).
Men gelieve in acht te nemen dat de hierbij opgegeven cij
fers slechts den normalen leeftijd aangeven en in bijzondere ge
vallen natuurlijk eenige wijziging kunnen ondergaan.
Het zal uwe vergadering niet bevreemden dat in de bijeen
komsten uwer commissie die uiteenloopende beschouwingen tot
uitvoerige besprekingen aanleiding gaven waarvan hiernaar
uwe commissie meent, eenige bijzonderheden moeten worden
terug gegeven.
Daardoor zal dit rapport tevens eenige punten kunnen weer
leggen die vooral in 't advies der commissie van toezicht zijn
behandeld en tot recht verstand hier dienen te worden besproken.
Zooals u uit het voorafgaande blijkt, is, behoudens het verschil
in de toepassing, de groote meerderheid uwer commissie van ge
voelen dat het m. u. 1. o. voor meisjes in de gemeente Leeu
warden behoort te blijven bestaan. Zij is van die meening niet
alleen op wettelijkemaar ook op paedagogische en practische
gronden.
Uwe commissie houdt staande, dat de verschillende trappen
van het onderwijs zich kenmerken door een verschil in onder-
wijs-methode. Het karakter van meerdere intensiteitdat zij
aan 't m. o. toekendevindt bij de commissie van toezicht geen
genade.
Volgens deze heeft het m. o. een karakter van meerdere de
gelijkheid. Dat thema wordt in 'tbreede uitgewerkt. En om
aan dat betoog klem bij te zetten, heet het m. u. 1. o. niet de
gelijk of mist het althans de waarborgen voor degelijkheid.
Het is jammer, dat de commissie van toezicht heeft kunnen
goedvinden de kwestie zoo te generaliseeren.
Veiliger gaat men, indien men aanneemt, dat er bij 't m. u.
1. o. oppervlakkige, weinig ontwikkelde onderwijzers soms wor
den aangetroffen, evenals er bij het m. o. ook oppervlakkige en
eenzijdige leeraren kunnen worden gevonden.
Maar volgens de commissie van toezicht en de heeren leeraren
kan het niet anders of zij die bij 't m. u. 1. o. thuis behooren,
moeten onwetenschappelijke menschen zijn. De aard der zaak
brengt het mede. De inrichting der acten-examens kan geen
ander gevolg hebben.
Wij willen terstond toegeven dat voor middelbare onderwij
zers en onderwijzeressen die acten-examens onvoldoende zouden
zijn. Maar daarvoor worden ze dan ook niet afgenomen. Het
schijnt noodig, in 't voorbijgaan aan die eenvoudige waarheid tc
herinneren.
Dat overigens met het oog op het doel, waarvoor zij zijn be
stemd, eenige verbetering wenschelijk en mogelijk is, willen wij
evenmin tegenspreken. Men trachte dan die verbetering te ver
krijgen. De wetgever in 1863 scheen echter niet zoo ongunstig
te denken over die aeton-examens. In art. 78 al. 3 der wet op
'tm. o. verklaarde hij dat de acte, vermeld in art. 45 der wet
van den 13 Augustus 1857 StaaUblad no. 103), bevoegd maakt
tot het geven van het aldaar omschreven onderwijs aan middel
bare scholen voor meisjes.
Wij laten de waarde van die wettelijke bepaling in 't midden.
Het is echter een feit, dat na 1863, vooral na de nieuwe pro-
grammata van 1865 de acten-examens voor m. u. 1. o. niet
lichter zijn geworden. Hoe dit ook zijde stelling „omdat het
m. u. 1. o. niet deugt, moet het bij 't m. o. ingelijfd worden,"
gaat o. i. evenmin op als de beweringdie wel niemand zou
willen volhoudendatwaar 't gewoon lager onderwijs slechte
resultaten oplevert, dat onderwijs opgeheven, maar niet verbe
terd zou moeten worden. Consequent zijnde, zou men, indien
men eens aanneemtdat er alleen degelijk en niet degelijk on
derwijs bestaat, en indien men alle verschil van onderwijs methode
wegredeneerttot de gevolgtrekking moeten komendat er
naast het m. o. geen ander onderwijs behoeft te bestaan.
Dat echter het m. u. 1. o. in zich zelf niet degelijk zou kun
nen zijnis even ongegrond als onbewezen. Men wijst op dc
talrijkheid der vakken. Dat argument zou dan nog beter doel
treffen bij 't gewoon lager onderwijs. Immersvolgens de wet
van 1857 kan men voor een enkel vak van m. u. 1. o. worden
toegelaten en daarin ook op scholen onderwijs geven. Het hangt
nu veel van hem of haar, die met de leiding van 't onderwijs
belast is, af, de verdeeling zóó te maken, dat de gronden van
eenig vak worden gelegd door den onderwijzer of de onderwij
zeres, die juist daarvoor de meeste geschiktheid bezit. Dit strijdt
niet met eene opmerking, die in ons vorig rapport is gemaakt
ten opzichte van de inrichting voor meisjesdie hier bestaat
immers daar gold het niet het elementair, maar het verder voort
gezet onderwijs.
Men stelt de vraag, hoe zal de onderwijzer bij 't m. u. 1. o.
de natuurkunde doceerenhij die zelf niet in de gelegenheid
geweest is zich in dat vak te bekwamen Ook hier moeten wij
antwoorden, dat dit evenmin speciaal het m. u. 1. o maar in dc
eerste plaats het gewoon lager onderwijs treftaangezien de
kennis der natuur onder de verplichte vakken van art. 1 (lett.
a-i) der wet van 1857 is opgenomen.
Bovendien men verliest hier weer het verschil tusschen m. eu
m. u. 1. o. uit liet oog. Dat het laatste in geen geval de gren
zen van 'telementaire mag verlaten, behoeft, ook wat de ken
nis der natuur betreft, degelijkheid volstrekt niet buiten te slui
ten. De stelling van de commissie van toezicht isnaar onze
bescheiden meeuingveel te algemeenzij bewijst te veel en
daardoor niets.
Bijlagen fot het verslag der handelingen vt)
Wij beweren nogmaalswaarin het m. o. zich onderscheidt
van 't lager, het is zijn karakter van meerdere intensiteit. Daar
door kan een verschil in onderwijs-raethude niet uitblijven.
Volgens dc commissie van toezicht zou menin strijd met de
woorden van den heer Thorbecke bovenaangehaald, moeten gc-
loovendat het wel degelijk de vakken zijn die de soort van
't onderwijs bepalen. Volgens haar immers behooren de vakken
onder lett. k en vlgg. van art. 1 der wet van 1857 eigenlijk tot
het m. o. Zij kunnen thans nog alleen in kleinere plaatsenwaar
het m. o. vooreerst niet zal worden ingevoerd onder den naam
van m. u. 1. o. worden onderwezen. Het fransch alleen mag in
de lagere school blijven, ofschoon de commissie ons mededeelt,
dat tot het lager onderwijs //geen enkele vreemde taal behoort."
Ook do heeren leeraren nemen (bl. 12) steeds, om later te ver
melden reden, die door niets gerechtvaardigde uitzondering aan.
Wij achten het gevaarlijk op die wijze met zijn eigen begin
sel te transigeeren. Het betoog van de commissie van toe
zicht en van de heeren leeraren moet daardoor in kracht ver
liezen.
Maar buitendien de vakkendie gelijktijdig in de wetten van
1857 en van 1863 voorkomen, behooren niet eigenlijk tot het een
of het ander onderdeel van ons onderwijshet in die vakken
gegeven onderwijs zelf geeft het onderscheid aan de handof
het tot het middelbare of tot het lagere moet worden gebracht.
De schoolopziener in 't le district dezer provincie deed bijzijn
advies reeds de vraagzal b. v. de natuurkunde speciaal een
vak van hooger onderwijs zijnomdat daarvoor aan de acade
miën leerstoelen bestaan
Wij hebben eene andere vraagzal men geen verschil in on-
derwijs-methode aannemen waar het geldt de natuurkunde der
hoogeschool en die der middelbare?
Op die vraag krijgt men tot antwoord wel zeker, de natuur
kunde aan de hoogeschool is veel grondiger, d. w. z. dringt
meer tot de gronden door.
Toch moest dat het geval niet zijn als men geen ander onder
scheid kent dan degelijk en niet degelijk onderwijs.
Maar, bestaat er onderscheid in methode tusschen hooger en
m. o. en dat is er zeker dan nemen wij evenzeer een
verschil in methode aan tusschen het m. en m. u. 1. o., al geldt
het ook volmaakt dezelfde vakken.
Ééne opmerking der commissie van toezicht moet verbazing
wekken. Zij maakt er uwe commissie een verwijt van, in hare
regeling het gebrekkig surrogaathet m. o. maar in hoogst ge
brekkige vormen, dat wij eerst hebben afgekeurd, gedurende 3 jaren
in den vorm van m. u. 1. o. op nieuw in 't leven te willen roepen.
De commissie van toezicht heeft onze bewijsvoering waar
schijnlijk niet goed gelezen. Wij hebben het m. u. 1. o. nergens
een gebrekkig surrogaat, een m. o. in gebrekkige vormen genoemd.
Dat oordeel, door ons uitgesproken, gold uitsluitend het ver
der voortgezet onderwijsdat, ofschoon de verordening voor de
meisjesschool alhier het toelaatin strijd is met de wetten van
1857 en 1863 dat blijven wij noemen een hoogst onvoldoend
surrogaat dat verdwijnen moet, om voor wezenlijk m. o. plaats
te maken en zoodoende tevens liet m. u. 1. o.dat elemementair
is, zijne plaats te laten.
De commissie van toezicht schijnt zoo vervuld van haar eigen
opvatting, die m. u. 1. o. en het vroeger bekende verder voort
gezet onderwijs op eene lijn steltdat zij ook ons over 't een
zoowel als 'tander hetzelfde ongunstige oordeel laat uitspreken.
Deze misvatting is echter zoo erg niet.
Bedenkelijker is de stelling der commissie van toezichtdie te
recht of te onrecht het m. u. 1. o. als niet degelijk en zijne die
naren als onontwikkeldeonwetenschappelijke menschen ken
schetst, waar zij als uit één adem verklaart, dat ditzelfde ge
brekkige onderwijsdat surrogaatin plattelandsgemeenten en
kleine steden zeer goede diensten kan bewijzen. Vooreerst
vraagt uwe commissierust in dat geval het m. u. 1. o. niet
meer op eene onderscheiding, die de wet niet kentin de tweede
i den gemeenteraad fe Leeuwarden, 1873. 25
plaats betwijfelt zij het, of de commissie van toezicht wel ge
heel doordrongen was van haar eigen beginseltoen zij de uit
breiding tot sommige vakken van in. u. 1. o. voor plattelands
gemeenten en kleinere sleden bestaanbaar achtte, ja die omstan
digheid gelukkig noemde.
Ook op practische gronden is uwe commissie van oordeel, dat
men verkeerd zou doen, uit den bestaanden toestand het m. u. 1. o,
te verwijderen. Zonder de belangen van eene bepaalde catego
rie van ingezetenen te ben.-.dcelen meent zij, dat die schakel
niet kan worden gemist.
Ook hier ontmoet zij de motieven van het K. B. van den 15
Maart 1873 no 14.
Uwe commissie herinnert aan het verzoek, dat door eenige in
gezetenen aan uwe vergadering werd gedaan, om aan het onder
wijs in de tusschenscholen eeuige uitbreiding te geven.
Dat die behoefte zich ook verder al meer en meer zal open
baren voorziet uwe commissie, en ook daarom meent de meer
derheid van haardat het juiste oogeublik thans is aangebroken
om de reorganisatie van het meisjes-onderwijs ernstig in over
weging te nemen. Men herinnert zich ook dat aan het verlan
gen dier ingezetenen is voldaan door het openen van een cursus
in het fransch gedurende een paar avonduren in de lokalen vau
de sohool voor gewoon en m. u. 1. o.die over dag alleen voor
jongens is bestemd.
Deze regeling is uit den aard der zaak met het oog op den
beperkten beschikbaar gestelden tijd zeer onvolledig en ontoe
reikend.
De verordening voor die school is zelfs naar aanleiding van
dien nieuwen avondcursus gewijzigd. Van dien cursus nu maken
verscheidene meisjes gebruikuie het onderwijs aan de tusschen-
scholen genieten of hebben genoten. Dat die ingewikkelde rege
ling voor de school, welke thans onder de leiding van den heer
de Ruijter staateene tijdelijke isbehoeft geen betoog.
Uit het hier aangehaalde leit leidde de meerderheid uwer com
missie de gevolgtrekking af, dat de dochters der straks genoemde
categorie van ingezetenendie nu van den avondcursus gebruik
makenhet m. u. 1. o.zooals door uwe commissie wordt be
oogd met graagte zullen volgen. Men mag voorts aannemen
dat de meisjes, die thans de school van mejufvrouw Plaat be
zoeken, gebruik zullen maken óf van de middelbare school met
5-jarigen cursusgelijk die door twee leden uwer commissie werd
verlangdóf van den 3-jarigen cursuszooals een lid die be
geert na de school voor gewoon en m. u. 1. o. te hebben door-
loopen.
Twee bezwaren werden tegen deze opvatting van de meerder
heid uwer commissie ingebracht: in 'teerste geval, waarbij de
keus wordt gelaten tusschen de middelbare school en'tm.u.l. o.,
zal men tenzij het schoolgeld geheel gelijk wordt gesteld
het laatste als goedkooper verkiezen. Daarop werd geantwoord,
dat die vrijheid van keus niet mag worden benomen immers
dat het een zeer vicieus denkbeeld isdat de jeugd er is om een
bepaalden tak van onderwijs te doen bloeiendat toch de voor
standers van 't stelsel der commissie van toezicht de mogelijk
heid der keusdie voor de ouders moet blijven bestaan weg-
Demenniettegenstaande de gemeentebesturen verplicht zijn
waar de behoefte aan m. u. 1. o. zich openbaart, de gelegenheid
daartoe open te stellen.
Tegen de voorstelling van het liddat een 3-jarigen cursus
wenschte, werd aangevoerd, dat de meisjes op 15-jarigen leef
tijd de school zouden verlaten en de middelbare school daardoor
weinig of geen leerlingen zou tellen. Deze opmerking werd te
gengesproken met een beroep op het feitdat tegenwoordig
reeds aan de hier bestaande meisjesschool een verder voortgezet
onderwijs wordt gegevendat in het plan van reorganisatie aan
het m. u. 1. o. wordt ontnomen dat de behoeftedie thans op
min of meer voldoende wijze bevrediging vindt, zal blijven be
staan, en men daarin niet beter kan voorzien dan door de gele
genheid open te stelleu van een cursus van middelbaar onder-