Bijlage no. 9. 18 Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1875. merktomdat die verzorging ten bate van een bijzonder persoon geschiedt, doch ook hier geeft de doorloopend onjuiste opvat ting van policiezorg aanleiding tot dwaling. In de meeste ge vallen immers zijn het bijzondere personen die onmiddelijk ge baat worden door publieke diensten wij wijzen slechts op gas- fabricagewaag of veemarkt, welke openbare inrigtingen hare diensten verstrekken aan de individuele gasverbruikersboter- handelaars en veehouderszonder in het minst het karakter van publieke inrigting te verliezen. Dat karakter toch wordt niet bepaald door de omstandigheid dat een bijzonder persoon door de dienst wordt gebaatmaar door de mogelijkheid dat ieder inge zeten van de diensten der gemeente kan gebruik maken. Verzorging van geschut vee heeft dus niet minder het karak ter van publieke dienst als b. r. de zorg voor brandblussching bij brand in een particulier huiszelfs al staat dat afgezonderd zoodat er geen gevaar voor belendende huizen te duchten is. De commissie van rapporteurs vereenigt zich eindelijk met het gevoelen van v. Oosterwijkdie het heffen van eene retributie voor de verpleging onwettig acht, dewijl in art. 238 Gemeentewet enkel diensten zouden zijn bedoeld die men naar verkiezing al dan niet kan genieten. Daar echter die meeningwat daarvoor in jure comtituendo welligt kan worden aangevoerdgeenszins op de woorden der wet berust en evenmin door de regering bij de toepassing van het artikel is gehuldigdbetwijfelen wij of daar aan wel zoodanig gezag kan worden toegekend dat de raad op dien grond zijne goedkeuring aan de verordening zou moeten onthouden. De in de verordening opgenomen bevoegdheid tot verkoop van het niet gereclameerde vee, wordt insgelijks door rapporteurs bestreden. Ook hier schijnt eene te enge afbakening van de wettelijke bevoegdheid der gemeentebesturen tot eene min juiste opvatting te hebben geleid. Wij althans vinden in het aange voerde geene aanleiding om deze bevoegdheid, voor de gemeente van zoo overwegend belang, uit het ontwerp te ligten, al kunnen wij toegeven dat eenige wijziging der oorspronkelijke bepaling welligt voor eene goede toepassing overweging verdient. Ontleenen de gemeentebesturen aan de hun opgedragen zorg voor vrijheid en veiligheid der openbare wegen de bevoegdheid om verordeningen te maken omtrent het schutten van veehet huishoudelijk belang der gemeente eischt dat die zorg voor haar geen ondragelijke en voortdurende last zij. Reeds vóór de grond wetsherziening van 1848 werd op dien grond de bevoegdheid tot verkoop erkendmits die niet het karakter van verbeurd verklaring hadzie o. a. de Vrieswetg. magt der plaats, be sturen blz. 219. Te minder kan die thans worden betwijfeld nu de gemeentewet eene vroeger ongekende uitbreiding aan de magt der plaatselijke besturen heeft geschonken. Niet slechts bij tal rijke vigerende gemeenteverordeningen maar ook bij onderschei dene regterlijke uitspraken (vonnis kantODger. Naaldwijkgem. stem no. 1146, vonni9 arr. regtbank 's GravenhageW. v. h. R. no. 3624)en decisien van verschillende ministers is aangenomen, dat dergelijke bepalingen in het huishoudelijk belang der ge meente als eene geoorloofde beperking van het eigendomsregt moeten worden beschouwd. Zij die zich tegen deze zienswijze op het grondwettig voor schrift in art. 147 beroepenzien naar wij meenen eene gewig- tige onderscheiding over het hoofd. Zoowel uit de woorden als uit de geschiedenis van dat artikel blijkt dat daarbij alleen sprake is van ontzetting d. i. gedwongen onteigening ten openbaren nutte. Het verlies van eigendom door nalatigheid of opzettelijk verzuim, in strijd met de verordeningen van het openbaar gezag gepleegd een verlies dus dat niet afge dwongen is maar aan eigen schuld te wijtendat eindelijk vol strekt niet ten publieken nutte wordt geeischtbezit het karak ter van onteigening niet. Teregt heeft alzoo de wetgever bij het vaststellen der onteigeningswet van 28 Aug. 1851daarin feene bepalingen opgenomen betreffende dit onderwerpuitdruk- elijk in de memorie van toelichting verklarende dat hier meer sprake is van policie-maatregel dan van ware onteigening. Ook uit een geschiedkundig oogpunt kan aan de grondwettige bepaling geene andere interpretatie dan de straks genoemde ge geven worden. Uit den aard der zaak bijkans overbodig, omdat het hoofddoel van een geordende staat per se is bescherming van vrijheid en eigendommen der burgersvindt men haarals eene beperking van de vaak willekeurige administratieve hande lingen onder het ancien régimehet eerst opgenomen in de be kende déclaration des droits de 1' homme van 26 Aug. 1789 met de woordenla propriété étant inviolable et sacrée nul ne peut en étre privé si ce n'est lorsque la nécessité publique légalement constatée l'exige évidemment et sous la condition d'une juste et préalable indemnité. Sedert dien tijd in min of meer gewijzig- den vorm in bijkans alle Fransche constitutiën en in navolging van deze ook in onze grondwetten opgenomenheeft deze bepa ling nimmer belet dat bij tal van wetten besluiten en plaatse lijke verordeningen voorschriften zijn gegeven en nageleefd ge heel overeenkomende met de hier bedoelde. Terwijl wij dus de beide hoofdbeginsels der verordening het heffen van eene retributie voor verzorging en voeding en de fa culteit van verkoop geenszins onwettig achten en in het belang der zaak op de handhaving daarvan blijven aandringen schijnt bij nadere overweging, eene wijziging van art. 5 in het belang eener goede toepassing wenschelijk. De vraag zou namelijk kun nen rijzen of het overlaten van den tijd van verkoop aan bur- femeester en wethouders niet eene min wettige uitbreiding der evoegdheid van het dagelijksch bestuur moet worden geacht. Beter schijnt het derhalve in de verordening zelve eene termijn te bepalen gedurende welken het vee ter beschikking van den regthebbende in den schutstal verblijft. Wij hebben alzoo de eer de door ons aangeboden ontwerp verordening te wijzigen als volgt Aan art. 5 toe te voegen de volgende alinea: De openbare verkoop van onafgehaald vee geschiedt niet eer der dan minstens acht dagen na den dag van inbreng. Art. 9 te lezenDe opbrengst enz. mits deze zich daartoe aanmeldt binnen drie jaar na den dag van verkoop. Bijlagen tot het verslag*der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1875. 19 VOORSTEL van burgemeester en wethouders be trekkelijk do vaststelling van bepalingen voor de heffing en invordering van schoolgold voor onderwijs aan de school van middolbaar on derwijs voor meisjes. Mijne Heereti Bij uw besluit van 14 Januarij 1875 betreffende de oprigting eener school van middelbaar onderlijs voor meisjesis onder anderen bepaald dat voor het aau die inrigting te geven onder wijs een schoolgeld zal worden geheven, voor iedere leerling ten bedrage van f 50. Ter uitvoering van dat besluit hebben wij de eer u hiernevens ter vaststelling aau te bieden een ontwerp besluit tot heffing en ontwerp eener verordening op de invorde ring van schoolgeld voor onderwijs aan bovenbedoelde opterig- ten schoolvergezeld van betrekkelijke memoriëu van toelich ting, rnet voorstel daaraan uwe goedkeuring te hechten. Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 25 Maart 1875 door Burgemeester en Wdhouders van Leeuwarden. ONTWERP. De raad der gemeente Leeuwarden Gelet op zijn besluit van den 14 Januarij 1875 tot oprigting eener school van middelbaar onderwijs voor meisjes Gelet voorts op art. 37 der wetregelende het middelbaar on derwijs en artikelen 232 en 233 der gemeentewet Besluit Art. 1. Ten behoeve der gemeente Leeuwarden wordt voor het onderwijste geven aan de aldaar opterigten school van middelbaar onderwijs voor meisjesschoolgeld geheven. Art. 2. Het in art. 1 bedoelde schoolgeld bedraagt per jaar a. Wegens iedere leerling die onderwijs geniet in alle vakken J 50; b. Wegens iedere leerling die het onderwijs in afzonderlijke vak ken bijwoont, voor elk vak /12, met dien verstande dat voor verschillende vakken het te betalen schoolgeld de som van 50 niet te boven gaat. Art. 3. Wanneer twee of meer leerlingen uit een gezin tege lijk de school bezoeken is voor de tweede en iedere verdere leerling de helft verschuldigd van het schoolgeld in art. 2 sub a bej aald. Art. 4. De vermindering van het schoolgeld krachtens het voorgaand artikel is niet van toepassing op de leerlingen in art. 2 sub b aangeduid. Art. 5. Het schoolgeld wordt betaald iu vier gelijke termijnen en is bij den aanvang van elk kwartaaltelkens voor een vierde gedeelteverechuldigd door de oudersvoogdes of anderen die de leerlingen ter school zenden. Art. 6. Voor de leerlingen die na den aanvang van eén kwar taal op de school worden toegelaten is het schoolgeld voor het volle kwartaal verschuldigd indien zij in de eerste helft en over het halve kwartaal indien zij in de laatste helft aankomen. Voor leerlingen die in de eerste helft van het kwartaal de school verlaten is slechts de helft verschuldigd van het school geld over dat kwartaalmits van het voornemen daartoe vóór den aauvang van dit tijdvak kennis is gegeven aan het hoofd der school. Art. 7. In geen geval heeft geheele of gedeeltelijke terug gave van eens betaalde schoolgelden plaats. Art. 8. Dit besluit treedt in werking tegelijk met de open stelling der opterigten school. BlJVOlGSEL, BEHOORENDE BIJ DE LEEUWARDER COÜRA.NT. ONTWERP. MEMORIE van toelichting bij het besluit van den raad dor gemeente Leeuwarden, dd. tot heffing van schoolgeld voor onderwijs aan de school van middel baar onderwijs voor meisjes. Bij de oprigting eener school van middelbaar onderwijs voor meisjesheeft de raad gemeend gebruik te moeten maken van de bevoegdheid, verleend bij art. 37 der wet regelende het mid delbaar onderwijsom ter tegemoetkoming in de kosten uit die oprigting voor de gemeente voortvloeijende, schoolgeld te heffen. Wel is waar zal zoodanige heffing slechts eene betrekkelijk feringe inkomst kunnen opleveren in verhouding tot het bedrag er uitgaven voor de oprigting en instandhouding der school ver- eischtaangezien het in de bedoeling ligt om de gelegenheid tot deelname aan dit onderwijs zooveel mogelijk open te 6tellen doch het is niet raadzaam geoordeeld dit onderwijszonder eenige bijdrage van den kant der leerlingen te verstrekken. Daarom is bij nevecsgevoegd besluit bepaald dat wegens iedere leerling, die het onderwijs in alle vakken volgt, per jaar een schoolgeld van J 50 moet worden betaaldterwijl van haar die in enkele vakken onderwijs wencchen te erlangen eene min dere bijdrage wordt gevorderdtenzij het getal vakkenwaarin zij de lessen bijwonener toe leidt om haar ten opzigte der schoolgeldheffing met gewone leerlingen gelijk te stellen. Teu einde deze heffing niet te bezwarend te doen zijn voor zoodanige ouders die twee of meer dochters op de middelbare school wlt sch en te plaatsen, is in art. 3 de bepaling opgenomen dat voor de tweede en iedere volgende leerling uit een gezin slechts de helft verschuldigd is van het schoolgeld voor de eer ste leerling vastgesteld. Men heeft gemeend de laatstvermelde bepaling niet toepasse lijk te moeten verklaren op de leerlingen die het onderwijs in enkele vakken bijwonendewijl zulks welligt aanleiding zou kunnen geven dat het getal leerlingen voor alle vakken niet in gewenschte verhouding stond tot dat voor enkele vakken. De overige bepalingen iu het besluit opgenomendie slechts de toepassing der in de vorige artikelen omschreven heffing be treffen schijnen geene bijzondere toelichting te vereischen. ONTWERP. VERORDENING op de invordering van het schoolgoldgeheven voor onderwijs aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes te Leeuwarden. Art. 1. De directrice der school zendt, binnen acht dagen na den aanvang vau elk kwartaalaan burgemeester en wethouders eene door haar deugdelijk verklaarde naamlijst van de ter school gaande leerlingen ïngerigt overeenkomstig een door dat collegie vastgesteld model. Indien in den loop van een vorig kwartaal leerlingen op de school zijn toegelaten wordt het deswege verschuldigd school geld tegelijk niet dat over het ingetreden kwartaal op de lijst uitgetrokken. Op die lijst wordt almede meldiDg gemaakt van het te kennen gegeven voornemen der leerlingen die in de eerste helft van het loopende kwartaal de school zullen verlaten. Art. 2. ï)e in art. 1 bedoelde lijst wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld en aan den geraeente-ontvaDger ter invordering gezonden. Art. 3. Het schoolgeld is invorderbaar zoodra door burge meester en wethouders openbare kennisgeving is gedaan dat de lijst aan .den gemeente-ontvanger is toegezonden. 8

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1875 | | pagina 10