Bijlage no. 4.
10
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1876.
MEMORIE van TOELICHTING bij liet besluit
van den Raad der gemeente Leeuwarden
d.d. tot hefilng van veer
geld voor het overvaren van de Willems-
gracht te Leeuwardentusschen de School
straat en den toegang naar de Veemarkt.
De uitgebreide handel in veedie telken marktdag op de
Veemarkt alhier plaats vindtbrengt mode dat tal van personen
gedurende den markttijd zich van en naar do marktplaats begeven.
Aangezien de veemarkt sedert April 1874 wordt gehouden
op een terrein dat door de "Willemsgracht van het centrum d r
gemeente is gescheidenheeft zulks ten gevolge dat het de
veemarkt bezoekende publiek bijna uitsluitend zich moet be
wegen over do Prins Hendrikbrug, terwijl deze brug dagelijks,
maar vooral op den marktdag, dikwijls moet worden afgedraaid
voor langs de Willemsgracht varende schepen.
Daardoor ontstaat meermalen belemmering in de passage over
genoemde brughetgeen tot gegronde klagten aanleiding geeft.
Hieraan kan echter op doelmatige wijze worden tegemoet
gekomen door liet aanbrengen van een pontveer over de Wil
lemsgracht tusschen de Schoolstraat en den hoofdingang dor
Veemarkt, op een afstand van ruim 100 meter van de Prins
Hendrikbrugdewijl zoodanig pontveer voor de bezoekers der
Veemarkt, zoomede voor de reeds talrijke bewoners der ver
schillende in de nabijheid der Veemarkt gebouwde huizen de
gelegenheid zal aanbieden, om meer ongehinderd en spoediger
zich van en naar de kom der gemeente tc begeven.
Met het oog hierop is tot den aanleg van bedoeld pontveer
besloten.
Intusschen is het billijk geoordeeld dat tot dekking der uit
gaven uit den aanleghet onderhoud en de bediening van be
doeld pontveer voortvlocijendevan hen die daarvan gebruik
maken eene retributie worde geheven gelijk bij de twee andere
in de gemeente bestaande pontveren plaats vindtkrachtens
raadsbesluiten waarop de vereischte koninklijke goedkeuring is
verleend bij besluiten van 2 Mei 1856, no. 128 en 1 Junij 1856,
no. 73.
Die heffing is evenwelblijkens het hierbij gevoegd besluit
zoo laag mogelijk gesteldten einde ze voor hen (fie van het
pontveer gebruik wenschen te maken, geen bezwaar daartegen
zou kunnen opleveren.
Wat de vermoedelijke opbrengst dezer belasting betreft,
daaromtrent kan bezwaarlijk eene raming worden gemaakt,
doch als zeer waarschijnlijk mag worden aangenomen dat de
opbrengst niet zal overtreffen de uitgaaf die voor aanlegon
derhoud en bediening van het pontveer moet worden besteed.
De raad der gemeente Leeuwarden.
ONTWERP-VERORDENING op de invordering
van het veergeldgeheven wordende voor
het overvaren van de Willemsgracht met
het pontveer tusschen de Schoolstraat en
den toegang naar de Veemarkt langs het
Wagenplein te Leeuwarden.
Art. 1. De invordering der belasting, onder de benaming
van veergeldgeheven wordende voor het overvaren van de
Willomsgracht met het pontveer tusschen de Schoolstraat en
den toegang naar de Veemarkt langs het Wagenplein, geschiedt
in den regel door middel van openbare verpachting, tenzij de
raadbij afzonderlijk besluitbepaalt dat die invordering over
een aan te wijzen tijdperk bij gaardering zal plaats hebben.
Voor elke tc houden verpachting worden de pachtvoorwaar-
den door burgemeester en wethouders vastgesteld.
Art. 2. Indien bij eene gehouden verpachtingnaar het oor
deel van burgemeester en wethouders geen voldoend bod is in
gekomen dan is dat collegie bevoegd om tijdelijk een persoon
als gaarder aan te stellen en dezen van eene instructie te voorzion.
De namen van den gaarder of pachter worden ter algemeene
kennis gebragt.
Art. 3. De belastingschuldigen moeten het te betalen veer
geld op de eerste mondelinge aanvrage van den pachter of
gaarder aan dezen voldoen.
Art. 4. Bij niet voldoening van het verschuldigde veergeld
overeenkomstig de bepaling van het voorgaand artikelgeeft
de pachter of gaarder daarvan terstond kennis aan den ambte
naar bedoeld in art. 261 der gemeentewetdie deswege over
eenkomstig art. 275 dier wet proces-verbaal opmaakt en dit aan
den gemeente-ontvanger ter hand steltten einde door dezen
onmiddellijk zoodanige maatregelen kunnen worden genomen
als ten opzigte der invordering van plaatselijke belastingen bij
de artikelen 258 tot 262 der gemeentewet zijn voorgeschreven.
Art. 5. Deze verordening treedt in werking te gelijk met
het daarop betrekking hebbend besluit tot heffing.
Vastgesteld den
MEMORIE van TOELICHTING bij de verorde
ning op de invordering der belasting, on
der de benaming van veergeld, geheven
wordende voor het overvaren van de Wil-
lemsgraeht te Leeuwardentusschen de
Schoolstraat en den toegang naar de Vee
markt.
De in bijgevoegde verordening opgenomen bepalingendie
geene eigenlijke toelichting schijnen te behoevenzijnbehou
dens enkele veranderingen in de omschrijvinggelijk aan die
vervat in de verordeningen betreffende de invordering van het
veergeldgeheven wordende aan de beide in de gemeente reeds
bestaande pontveron.
Aangezien die bepalingen voor het beoogde doel voldoende
zijn bevondenworden zo ook voor de onderwerpelijkc heffing
toegepast.
De raad der gemeente Leeuwarden.
NOTA van burgemeester en wethouders betref
fende een ontwerp-besluit tot heffing en eene
ontwerp-verordening op de invordering eener
directe belasting op het inkomen, aangeboden
bij missive van 2 December 1875 door eene
raadscommissie belast met de zamenstelling
van genoemde ontworpen.
De kennisneming van de onlangs door eene raadscommissie
ad hoe aangeboden ontwerp-verordeningen tot heffing en invor
dering eener directe belasting op het inkomen in onze gemeente,
heeft burgemeester en wethouders de overtuiging geschonken
dat die ontwerpenhoe verdienstelijk ookverschillende bepa
lingen behelzen die deels uit een wettelijk oogpunt, deels om
de praktisch bezwaren daaraan verbonden, minder aanbeveling
verdienen.
Dezerzijds wenschende mede te werken om met eerbiediging
van de principieele besluiten van 2 September 1875 eene bil
lijkegeregelde en weinig omslagtige toepassing der directe be
lasting op het inkomen te verkrijgen, heeft ons collegie gemeend
zich niet door een formeel bezwaar te moeten laten weerhou
den, om zijne bedenkingen bij wijze van nota ter kennis van
uwen raad te brengen.
Daar eene behandeling in de sectiën onnoodig werd geacht
Bijlagen tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1876.
11
en het reglement van ordebehalve het sectie onderzoek geen
middel aan de hand geeft om vóór de beraadslaging wijziging
in eenig voorstel aan te brengenbieden wij langs dezen weg
onze bedenkingen ter overweging aanons voorbehoudende die
bij de openbare beraadslaging in den vorm van amendementen
aan het oordeel der vergadering te onderwerpen.
Nadat in art. 1 van het heffingsbesluit teregt de bepaling is
opgenomen dat jaarlijks ten behoeve van deze gemeente eene
belasting op het inkomen wordt geheven, brengt eene logische
volgorde mededat in art. 2 wordt aangegevenwie in deze
belasting zullen deelen. De omschrijving van het ontwerp geeft
in dit opzigt niet wat wij zouden wenschen. Terwijl daarin eene
eheel overbodige onderscheiding van mannen en vrouwen, ge-
uwden en ongehuwden is opgenomenmist men liet hoofdbe
ginsel der geheeie verordeningdat zij namelijk alleen van toe
passing is op henwier inkomen meer dan 350 's jaars be
draagt j eene principieele bepaling die thans in art. 7achter
de artikelen 4 en 5 die er een uitvloeisel van zijnals ter
loops is opgenomen.
De vrijstelling van minderjarigen beneden de 20 jarengeen
bijzonder inkomen bezittende en wier ouders elders wonen
is in het ontwerp vervallen zonder dat daarvoor motieven wor
den aangevoerd. Daar dio vrijstelling bij de vigerende veror
dening uitdrukkelijk wordt toegekend en er geene gronden zijn
om een ander beginsel in deze te volgenschijnt het ter voor
koming van onjuiste gevolgtrekkingen, dienstig dat die bepaling
behouden blijve.
Noodzakelijk achten wij de bepaling dat de man voor hot in
komen der vrouw wordt aangeslagenom te voorkomen dat
man en vrouw zich afzonderlijk doen aanslaan, ten einde twee
maal den aftrek van het onbelastbaar gedeelte te erlangen.
Eindelijk zouden wij billijkheidshalve eene bepaling wenschc-
lijk achtenwaardoor zamenwonende personen worden getroffen
wier individueel inkomen geen 350 bedraagtdoch die geza-
melijk van 1000 of 1200 ruimer levendan een huisvader
met zwaar gezin van diezelfde som, waarvan hij p. m. ƒ30 be
lasting betaalt.
Art. 3. Het bezwaar erkennende om juiste grondslagen voor
eene belasting op het inkomen aan te gevenbetwijfelen wij
of de grondslag in dit artikel genoemd met de bepaling van
art. 243 der gemeentewet te rijmen is. Reeds in eene missive
van den minister van binnenïandsche zakend.d. 29 January
1853 (can Oostenrijk bladz. 1316 vgg.) werd dit afdoende be
toogd en te kennen gegeven dat het aannemen van dergelijke
onvoldoende grondslagen voor het vervolg behoorde te worden
vermeden.
Bij de vaak zeer onjuiste en zonderlinge opvattingen, die
omtrent het begrip van inkomen onder vele belastingschuldigen
heerschenschijnt eene zoo rekbare en weinig omschrijvende
bepaling geschikt om tot veel misvatting en ontduiking'te lei
den, en achten wij derhalve eene omschrijving van de elemen
ten die het zuiver belastbaar inkomen uitmaken hoogst noodzakelijk.
Art. 5. Hoezeer de in dit artikel opgenomen klassificatie in
sommige opzigten den voorkeur verdient boven de thans be
staande zouden wij echter in de lagere klassen eenen nog meer
geleidelijken overgang verkiezen. (Jok mag men niet voorbij
zien dat volgens het ontwerp sommigen der laagst aangcslagè-
nen even zwaar of zwaarder belast zouden worden dan thans
het geval iswat zeker niet 's raads bedoeling is geweest.
Volgens het ontwerp zou de opklimming der belasting van de
le tot de 6e klasse van ƒ351 tot ƒ2000 zijn als volgt: /'3,
ƒ8 14,/- 22, ƒ38,/' 58.
V ij zouden het aantal klassen beneden 2000 inkomen tot
10 willen brengen en daardoor de volgende opklimming ver
krijgenƒ1, ƒ3, 5, ƒ8, ƒ14, ƒ19, 25, ƒ36, ƒ46, ƒ58.
Eene opklimming telkens met ƒ2000 voor de klassen boven
ƒ20,000 inkomen schijnt daarentegen te gering en zal in de
praktijk groote moeilijkheid opleveren.
De aftrek van het onbelastbaar gedeelte zooals die in art. 6
van het ontwerp wordt geregeld, behoort in verband met de
dezerzijds voorgestelde klassificatie te worden gewijzigd. Nu men
toch eenmaal en onzes inziens teregt het beginsel van algemee-
nen aftrek van een onbelastbaar bedrag heeft laten varenzou
den wij den trapsgewijze verminderden aftrek niet verder dan
tot inkomsten van 3000 willen toepassen.
Eene bepaling omtrent de afschrijving welke door belangheb
benden kan worden gevraagd, indien door het overlijden van
eenen belastingschuldige tevens het bedrag van zijn inkomen
vermindering ondergaatisblijkens de ondervindingnoodza
kelijk. Daartoe dient eene toevoeging aan art. 9.
Behalve cenige bedenkingen van ondergeschikten aardis ten
opzigte van de ontwerp-verordening op de invordering bij ons
collegie hoofdzakelijk bezwaar gerezentegen de bepaling van
art. 4 le lid, waarbij aan burgemeester en wethouders eene
raadscommissie wordt toegevoegd, waarvan het nut ons even
twijfelachtig als de werkkring onbestemd toeschijnt.
In het midden latende of zoodanige commissie ter voorlich
ting van burgemeester en wethouders iets anders is dan eene
commissie van bijstanddie volgens art. 54 der gemeentewet
alléén op voordragt van burgemeester en wethouders kan wor-
worden in het leven geroepen achten wij de medewerking des
raads bij do voorloopigc vaststelling der kohieren vooral beden
kelijk omdat èn blijkens de letter èn naar den geest van de
gemeentewet, do raad als hef ware geheel onbevooroordeeld in
tweede instantie tot de klassificatie der belastingschuldigen ge
roepen is. Herhaaldelijk is dan ook en naar wij meenen teregt,
door de hooge regering bezwaar tegen de instelling van eene
dergelijke commissie geopperd, zooals o. a. kan blijken uit de
aantcekening op art. 264 gemeentewet bij v. Oosterwijk blz. 1469
Doch het wettelijk bezwaar daargelatenzien wij niet in hoe
eene commissie van voorlichting het thans aangenomen systeem
van klassificatie in zijne uitvoering kan bevorderen en gemak
kelijk maken. Waarin, zoo rijst de vraag, zal die voorlich
ting bestaan en op welke wijze zal de commissie met burge
meester en wethouders zamenwerken Zal iedere post van het
kohier een punt van debat tusschen zeven in plaats van tusschen
vier personen uitmaken Of zullen burgemeester en wethou
ders alléén voor die aanslagen, waaromtrent zij zeiven in onze
kerheid verkeerenhet prae-advies der commissie inroepen
Doch zoo men dit laatste wilbestaat er veel uitzigt dat de
commissie van voorlichting beter op de hoogte zal zijn dan het
dagelijksch bestuur, dat sedert jaren met tal van belastingschul
digen in aanraking is geweestvooral indien men bedenkt dat
de grootste moeijelijkhedèn zich voordoen bij de aanslagen der
laagste klassen Deze en meer vragen zijn bij ons gerezen en
hebben ons de overtuiging geschonken dat hoe gewenscht eene
meerdere medewerking van den raad bij de zamenstelling der
kohieren ook voor liet dagelijksch bestuur moge zijnde voor
gestelde maatregel eerder tot belemmering en oponthoud dan
tot het beoogde doel zal leiden.
Ook wij wenschen eene raadscommissiedoch eene die geheel
zelfstandig het onderzoek van het door burgemeester en wet
houders voorloopig vastgestelde kohier voorbereidt, inzonderheid
door de behandeling der reclamesdie in het nieuwe systeem
ongetwijfeld een veel belangrijker plaats zullen innemen dan
tot nog toe het geval was.
Bij zoodanige regeling blijven geheel volgens de bedoeling
der wet burgemeester en wethouders uitsluitend aansprakelijk
voor het voorloopig vastgesteld kohier. De aanslagen waarte
gen de belastingschuldigen vermeenen te mogen reclameren wor
den onderzocht door een geheel onpartijdige commissiedie zoo
wel de gronden van burgemeester en wethouders voor hunne
klassificatie als die van den aangeslagene daartegen onderzoekt
en de behandeling in den raadzal na zoodanig onderzoek
niet slechts vereenvoudigd zijnmaar veel meer waarborgen
voor de belangen der belastingschuldigen aanbieden, dan het