28 Bijlage tot liet verslag der handelingen va behoefte op andere wijze is voorzien. Ophelling van bestaande scholen kent zij niet. En al moge nu opheffing eener bestaande school naar de latere inzigten der hooge regering kunnen ge schieden, als eene vrijstelling van het verder houden dier school, dan zal die zeer bedenkelijke toepassing van eene vrijstelling, welke naar den geest der wet slechts bij uitzondering voor en kele gevallen behoorde te geschieden, kwalijk kunnen worden gevraagdwaar de bestaande school voortdurend in beide klas sen bezet is met leerlingen. Naar het oordeel der adressanten echter zoude die opheffing der burgerdagschool in dit geval te meer gegrond zijn, omdat het, bij gelijktijdige oprigting eener ambachtsschool, eigenlijk eene hervorming zou zijn in eene andere rigting welke meer nut voor de arbeidende klasse zal stichten dan dc bestaaude. Deze opmerking der adressanten brengt ons tot één der uit gangspunten van hunne beschouwing der zaakwaaruit het ver schil tusschen hunne en onze zienswijze voor een groot deel te verklaren is. De adressanten hebben steeds de arbeidende klasse op het oogalsof het speciaal voor de behoeftigste klassen der maatschappij waredat de burgerscholen zijn geschapen. Deze opvatting der wet houden wij voor onjuist. Onder aanstaande ambachtslieden werden de aanstaande werkbazen zoo goed als de werklieden begrepengelijk onder aanstaande landbouwers niet juist bijzonderlijk de boerenarbeider werd verstaanmaar, ge'ijk de minister zich uitdrukte, de klasse van toekomstige landbouwerswelke bestaat uit de zonen van middelmatige grond bezitters enpachters, aanstaande boeren en boerenknechts. Voor dezenzeide de ministerzullenwat eerste theoretische op leiding aangaat, in den regel de burgerscholen voldoende zijn. Nu handelt men naar onze meening niet in den geest der wet, als men het tijpe der burgerscholen iurigt naar de behoefte dei- armste klassen opdat zij beantwoorden aan het doel van dezen zoodra mogelijk in staat te stellen om geld te verdienen. Dit doet men naar onze meening, als de eigenlijke burgerschool uit het kader der middelbare scholen verdwijnt en voor allen, die, hetzij als patroon, werkbaas, aannemer of meesterknecht, hetzij als gewoon werkman op den duur hun brood wenschen te verdienengeene andere opleiding verkrijgbaar stelt dan een curcus, die hoofdzakelijk practijk van het handwerk en tot aanvulling eenige theoretische vorming daarvoor doet volgen op het lager onderwijszoodat na de lagere school alle eenigzins degelijke algemeene ontwikkeling eenvoudig voor die breede en veelsoortige schaar van leerlingen wordt afgesneden. Dat is gewis niet de bedoeling der wet op het middelbaar onderwijs. Dat de toekomstige werkman, die als dagiooner zijn levens onderhoud zal moeten verdienenna de lagere school niets kan leeren dan wat hem een direct middel is om tot verdienste te gerakenis volkomen verklaarbaar. Het mag te betreuren zijn, doch wie zal het in hem wraken? Dat voor hem dus geen ander leerplan bruikbaar is dan dat der theoretische en practi- sche ambachtsschool, gelijk de adressanten wenschen, en dat voor hem die school de eenig doelmatige zoude zijn en verre te verkiezen boven de burgerschoolkan niemand tegenspreken. Maar de wet kan niet enkelnoch zelfs in de eerste plaats den dagiooner op het oog hebben gehad. De wet had het oog op de breede schare van hendie van den arbeid hunner handen zullen moeten leven enna lager onderwijs genoten te hebben nog slechts korten tijd aan schoolbezoek kunnen wijden. Daar onder vallen de toekomstige baas zoowel als zijn werkman, de boer zoowel als zijn knecht en zijn arbeider. Naar onze mee- ning behoort dan ieder, die in die vakken van arbeid op den duur een geheel onafhankelijk bestaan wil vindenhetzij als patroonhetzij als meesterknechtmeer algemeene beschaving en kennis op te doendan de lagere school hem kan geven en niet minder dan de tweejarige cursus der burgerdagschool hem £even kan. Hij komt in algemeene ontwikkeling te kort, als hijna de lagere schooldeze alleen moet zoeken in de uren die op de ambachtsschool voor het theoretisch onderwijs over- i den gemeenteraad te Leeuwarden, 1877. blijven. Die algemeene ontwikkeling te schenken is juist de bestemming der burgerscholen. De knaap die van het 12e tot het 14e jaar haar bezoekt, is dan nog jong genoeg voor het leeren van elk ambacht, dat hij verkiest. Wat van het 12e tot het 14e jaar aan practische vaardigheid verkregen wordt kan in het 15e en 16e genoeg worden ingehaald door de kna pen, die iets later hun vak beginnen. Maar de onschatbare tijddie van het 12e tot het 14e jaar aan de theoretische ont wikkeling hetzij geheel door het ambachthetzij ten deele door de ambachtsschoolis onttrokken wordt in den regel nooit weer ingehaald. Het is daarom onze overtuigingdat men vooral de burgerdagscholen de hand boven hot hoofd moet hou den en dat nog met volle kracht het ernstige woord van den minister Thorbecke geldt: „Ik heb gezegd en zeg nog, boven alles staat de noodzake lijkheid dezer scholen. Wij dienen dit middel van volksbe schaving te schenken aan de klassedie het meest achterlijk „is en die geene andere middelen onder haar bereik heeft of „brengen kan. Zonder talmenzonder lange overleggingen „over de kosten, moeten wij dit middel schenken. Het zal „daarmede gaan als met veel in dit land. „Eene nieuwe instelling vindt niet aanstonds den bijval, dien „zij verdient. Maar eenige jaren oudwordt langzamerhand „het besef van hare behoefte levendig, de ijver van hen, die „zich nog onthoudenwordt opgewekt door diegenendie er „met vrucht hunne opleiding gehad hebben en zoo wordt het- „geen in den beginne klein scheenlangzamerhand groot." Waar het nu de opheffing der burgerdagschool geldt, moet men verder eenigzins rekening houden met den bestaanden toe stand. Dat het die school te Leeuwarden aan bijval ontbreekt, kan niet meer gezegd worden. De klassen zijn doorgaande goed bezet. Alleen komen er naar evenredigheid van het aan tal leerlingen onder dezen weinig aanstaande ambachtslieden voor. Doch daartegenover staatdat de burgeravondschool sterk bevolkt is door aanstaande ambachtsliedendie reeds met hun vak een aanvang hebben gemaakt. De school in haar ge heel heeft dus eene belangrijke verbetering in den bestaanden toestandook voor den ambachtsman aangebragt. De vroegere stadsteekenschool is door eene doelmatiger en beter ingerigte avondschool voor den ambachtsstand vervangen en wordt druk bezocht, en bovendien is, naar den wil der wet, eene goed ingerigte dagschool geopenddie den aanstaanden ambachtsman van zijn 12e tot zijn 14e jaar even goed als andere leerlingen de gelegenheid geeft om in een tweejarigen cursus middelbaar onderwijs te ontvangen in aansluiting en ter voortzetting van het lager onderwijs. Nu wordtdit is zekerde dagschool veel minder door aanstaande ambachtslieden bezochtdan de wet gever zich had voorgesteld. Daarentegen wordt zij door andere leerlingen veel ster ker bezocht, dan de wetgever had gedacht. Die andere leerlingen ontvangen daar eene wezenlijk nuttige opleiding. Bij opheffing der dagschool zouden de stellers van het bespro ken adres hen daarvoor willen schadeloos stellen door goedkoop meer uitgebreid lager onderwijs. Dit wijkt echter, naar onze meening, ook af van de bedoeling des wetgevers. Toen van de opleiding van aanstaande kantoorbedienden en dergel ij ken sprake waszeide de minister in zijne memorie van beantwoording dat dezen op de hoogore burgerschool met drie- of met vijfjari gen cursus de opleiding zouden vindendie zij behoeven. De regering was dus van denkbeelddat het middelbaar onderwijs even goed aan die klasse ten goede moest komen gelijk het trouwens in het algemeen niet was aan te nemen dat men tusschen de klasse, voor welke de hoogere burger scholen waren bestemd en diegenen voor wie de burgerscholen bestemd wareneene klasse van ingezetenen van middelbaar onderwijs verstoken heeft willen laten. Toch zoude dit feitelijk het geval worden, als de burger dagschool wordt opgeheven. De hoogere burgerschool is te kostbaar om door de leerlingen Bjjlage behoorendc tot het verslag der hande der dagschool te worden bezocht. Verliezen zij de burger dag school dan blijft hun zooals de adressanten zeer juist inzagen slechts het meer uitgebreid lager onderwijs over. Voor hen dus geeft do opheffing der burgerdagschool slechts achteruitgang. Het middelbaar onderwijs, dat de wetgever hun toedacht, is voor hen te kostbaaren het middelbaar onderwijs dat onder hun bereik valt en waarvan thans gretig gebruik wordt ge maakt, zoude worden weggenomen. Wij meenen op deze gronden de hervorming der burgerdagschool in eene theoretische en practische ambachtsschool aan het gemeentebestuur te moe ten ontraden. Tegen de oprigting daarentegen van eene op zich zelve staande ambachtsschool van dien aard zouden wij geene bezwaren heb ben, en integendeel gaarne toestemmen, dat zij voor de knapen, die zoo spoedig mogelijk in een ambacht een bestaan moeten vindenveel aanbevelenswaardigs heeft. Dat zij er toe zoude kunnen bijdragen om eene bekwamere en betere kern onder de werklieden aan te kweeken en dat dit een gezegend resul taat zoude zijn is ook onze meening Maar toch zoude het naar onze meening, in gecnen deele als gelukkig zijn te prijzen, zoo al degenen, die op den duur in de ambachten hetzij als pa troon hetzij als werkmaneen bestaan zoeken, bij oprigting eener ambachtschool de burgerschool gingen verlatenals min der voor hen bestemd. De vele tijd toch, die op dc ambachts school aan don handen arbeid, aan het aanleercn van het be- roepswerk wordt besteed, wordt noodwendig aan de theoretische vorming, d. i. aan de algemeene ontwikkolingaan de bescha ving der leerlingen onttrokken. "Wat dan theoretisch meer dan lager onderwijs gegeven wordtzalvreezen wijop een zeer klein veld neerkomen. Ons schijnt het een meer gowenschte toestand te zijnwaar het op vermeerdering van beschaving voor allen aankomt, dat althans de aanstaande patroons en meesterknechten na de lagere school nog twee jaren wezenlijk middelbaar onderwijs ontvangen. Daardoor zou gewisselijk de vermeerdering van kennis en beschaving bij het algemeen, het doel der wet op het middelbaar onderwjjs beter worden bereikt. Achten wjj de oprigting eener theoretische en practische am bachtschool in deze gemeente noch gewenscht noch uitvoerbaar in verband met eene reorganisatie der burger dagschool, eene geheel andere vraag is het, of de oprigting eener ambachtschool zoude behooren te geschieden door dc gemeente dan wel door particulieren met subsidie van haar. Bij gebreke van eenige gegevens omtrent de inrigting dier school en van eenige berekening der kosten is het moegelijk daarover ecu bepaald advies te geven. In het algemeen valt hier op to merken, dat de meeste ambachtsscholen door parti culier initiatief zijn opgerigt en tot dusver zijn gebleven. Voor den afzet van het werkdoor dc leerlingen vervaardigdis ook beter gelegenheid bij particulier beheer dan dat daarvoor bij eene gemeente-administratie moet worden gezorgd. Mis schien ware het wenschelijkdat de gemeente eene proef, door bijzondere personen of eene bijzondere vereeniging hier gelijk elders te nemen, met een onbekrompen subsidie schraagde en de uitkomsten dier proefneming afwachtte. Dit zoude ons voor 's hands de beste weg in dezen toeschijnen. Valt de proef goed uit, dan kon door verhooging van subsidie aanmoediging en krachtiger hulp verleend worden. Heeft de stadstimmerwinkel gelegenheid om voor redelijken prijs liet werk der leerlingen over te nemendan konde ook in die rigting steun verleend worden. Ware een geschikt gebouw bij de gemeente beschik baar ook daardoor ware dan doelmatige hulp aan te brengen. Van belang echter zal het dan zijn op do inrigting van het leerplan eenigon invloed te behoudenop dat het praktisch on derwijs niet te zeer op het theoretisch dc overhand kobbe. De commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs W. E. ENGELEN, Voorzitter. T. van HETTINGA TROMP. ingen van den gemeenteraad te Leeuwarden. 29 LEIDENden 23 Mei 1876. Bij uw schrijven van 3 Mei j.l.no. 75'420, werd ik uitgc- noodigd mijn gevoelen mede te deelen aangaande oen adres betreffende dc oprigting eener ambachtsschool te Leeuwarden en het daarover uitgebragt advies der commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs. Ten einde met volkomen keunis van zaken aan dat verzoek te kunnen voldoenachtte ik eejiige nadere opgave noodig aan gaande de leerlingendie tot dusverre van de burger dagschool hebben gebruik gemaakt. Ik heb daarover inlichtingen ge vraagd aan den directeur, welke mij die met de meeste be reidwilligheid heeft verstrekt. Ik wil eerst in 't kort mededee- lenwat mij uit die opgaven is geblekenten einde daarvan vervolgens zooveel noodig bij mijn advies gebruik te maken. De burger dagschool werd sedert hare opening in 1868 tot op dit oogenblik in 't geheel bezocht door 147 leerlingenvan welke in April 1876 nog 39 aanwezig waren, n.l.24 in de le en 15 in de 2e klasse. In Dec. 1875 telde de school nog 44 leerlin gen er zijn dus dezen winter 5 tU9schentijds weggegaann.l. 2 uit de le en 3 uit de 2e klasse. Het is niet onwaarschijnlijk, dat zoodanig vertrek tusscken- tijdsook vroegere jaren heeft plaats gehaddienaangaande ontbreken mij opgaven. Is die gissing juist, dan kan wclligt het niet houden van het door art. 56 der wet voorgeschreven eindexamen dat misschien hebben in de hand gewerkt. Ik heb bij mijn laatste bezoek in April zoowel de commissie van toezigt als den directeur opmerkzaam gemaakt op do wensche- lijkheid, om voortaan zoodanige examens geregeld en overeen komstig de wet te houden. Van de 108 leerlingenwelke de school verlaten hebben bezochten 71 de lo en 2e klasse, terwijl 37 reeds uit de eerste vertrokken zijn. Hoeveel van de 71 eerstgenoemde den cursus inderdaad geheel hebben ten einde gebragt, en hoeveel reeds vóór het einde van den cursus de 2e klasse hebben verlaten kan ik niet uit de mij verstrekte opgaven afleiden. Aangaande den maatschappel ijken stand dor ouders blijkt liet volgende: Van dc 147 leerlingen, die de school hebben bezocht, of nog bezoekenbehooren do ouders van 56 tot den eigenlijken ambachtsstand (hieronder 15 bazen en 41 knechts), 30 tot de winkeliers en kleine kooplieden, 43 tot de lagere ambtenaren, onderwijzers en dergelijke, 10 tot de landbouwersarbeiders en dergelijkevan 4 was de moedor weduween 4 werden in het armhuis of weeshuis verzorgd. Van de 108, welke de school reeds verlaten hebbenwaren de ouders van 37 ambachtslieden, van 22 winkeliers, van 36 ambtenaren enz., vanGlandbouwers enz. Van 2 was de moeder weduwe en 3 werden in het arm huis of weeshuis verzorgd. Van de 39 thans nog aauwezigc behooren de ouders van 19 tot den ambachtsstand8 zijn win keliers 7 ambtenaren4 landbouwersterwijl 1 leerling in het armhuis verzorgd wordt. Gaat men na, welke de bestemming is geweest van de leer lingen dio dc school hebben verlatendan komt men tot het volgende resultaat: Van de 108 leerlingen zijn 28 overgegaan tot het leeren van een ambacht, waarvan 19 uit de 2o en 9 uit de le klasse; 16 zijn winkelbediende of pakhuisknecht of iets dergelijks geworden, waarvan 9 uit dc 2e en 7 uit de lo klasse26 zijn klerk of kantoorbediende geworden n.l.23 uit de 2e en 3 uit do le klasse; 3 uit de 2e klasse zijn werkzaam als opzigter bij don spoorweg of bij openbare werken1 uit de le klasse werd landbouwer8 werden kwcekeling bij het lager onderwijs6 militair3 zeeman 10 gingen over tot de hoogere burgerschool en 2 tot het gymnasium, 2 zjju overleden of we gens ziekte vertrokkenvan 8 is de bestemming onbekend. Van de zooevcn vermelde 28 leerlingen, die na het verlaten der school tot de uitoefening van een ambacht zijn overgegaan, zijn 15 timmerman, kastcmakcr of orgelmaker geworden2 goudsmid, 2 stucadoor, 1 verwer, 4 letterzetter of boekdruk ker 3 behanger en 1 kleermaker.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1877 | | pagina 15