nrï Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1877. Nu is het duidelijk dat zoodanige herstellingen niet kunnen gezegd worden den toren sterker te maken bij goede uitvoering zal daarmede hoogstens bereikt worden, het beveiligen van het achterliggend metselwerk tegen verwatering of verwering; noe menswaardig verband tusschen het oude en het nieuwe metsel werk kan toch niet worden verkregenen de krimping dei- metselspecie van de herstellingswerken is alleen reeds voldoende om alle soliede verbiuding te verhinderen. Bet toen van de buitenzijde tegen de afgekloofde torenmuren aangebragte metselwerk kan alleen als een rok worden beschouwd om het inwendige te beveiligen. Dat dit beweren ook door de ondervinding bewezen wordt toont den zuidwesthoek van dat metselwerk boven de woning van L. Braun, H 87, daar toch is het in 183335 aangebragte metselwerk alweder los en verwaterd, en niet geheel vrij van scheurenen is vernieuwing van een gedeelte dier bekleeding noodig. Het primitief metselwerk van den toren schijnt ons overigens in goeden staat te verkeeren, evenals de overige deelen van het vierkant. Wat het achtkante houten bovengedeelte des torens aangaat, zoo bevonden wij de niet door loodbekleeding aan ons onder zoek onttrokken houtverbindingen in goeden staaten de zorg, die blijkbaar aan loodbekleedingen enz. was besteed, deed ons gaarne de verzekering van onzen ambtgenoot te Leeuwar den aannemen, dat de houtwerken onder de loodbekleeding zich ook in goeden staat bevinden. Wij aarzelen dan ook niet te verklaren dat de onderhouds- toestand van den Nieuwen Toren geenzins de vrees wettigt dat uit dien toestand weldra gevaar zoude ontstaan en beant woorden ook dus de 3e der door ons gestelde vragen in ont- kennenden zin. Wanneer wij nu ook al in het voorgaande hebben betoogd dat de toestand, waarin de Nieuwe Toren verkeert, op dit oogen blik niet gevaarlijk is, en hoogst waarschijnlijk dat ook niet binnen korten tijd zal zijndan mogen wij daarom toch niet gerekend worden eene lofspraak op den toren te houdenin tegendeel, de toren blijft naar onze zienswijze steeds een voor werp, dat met zorg dient te worden gadegeslagen en onderhouden. Dat de helling na den bouw van het metselwerk is ontstaan, komt ons zeker voor, zoowel omdat de voegen van het oude metselwerk vrijwel loodregt staan op de hellende rigting, als omdat ook eene gedane waterpassing op het bovenvlak van het metselwerk, ook dat bovenvlak vrijwel loodregt op de helling aantoontwaaruit wij afleidendat na de voltooijing van het metselwerk des torens de overzakking ia begonnen en in korter of langer tijd tot de tegenwoordige helling is gekomen. Is ons de oorzaak onbekend, die de verzakking deed ontstaan, evenzeer ligt de redenwaarom die verzakking niet verder is doorgegaan in het duister. De helling van den toren is vrij wel 1 op 23 en als v.re nu de buitenwerksche dikte des torens op 5.60 meter stellen dan wijst dit eene verzakking in het grondvlak van ruiin 024 me ter aan, welke aanzienlijk genoeg is om eene krachtige oorzaak te onderstellen. Nu vinden wij nergens een waarborg, dat dezelfde of eene andere oorzaak niet veder zal intreden, en daarom achten wij den toren een voorwerp, dat steeds met zorg in het oog gehou den moet worden. In den aanvang van ons rapport wezen wij er op, dat eene waarneming door een schietlood langs den buitenmuur des to rens gehouden, en wegens de luchtstroorning zeer zelden vol komen juistheid geeft, en om nu in het vervolg het meetpunt juist te kunnen constaterenzouden wij het nuttig vindendat van de bovenbaïklaag in bet metselwerk een metalen draad zoo na mogelijk door het midden des torens werd neergelaten, en daaraan een voldoend zwaar gewigt als puntlood werd opgehan gen dat in den grond onder dat puntlood een hardsteenstuk met kruislijn werd geplaatst, zoodat nu het puntlood juist op het kruispunt wijst. De geringste afwijkingdie dan later mogt ontstaan zal met juistheid zijn waar te nemen, terwjjl het on derzoek daarnaar ook door elk niet deskundige kan worden verrigt, en dit zoowel periodiek als na en gedurende eiken storm kan worden herhaald, en dus op elk gegeven oogenblik met zekerheid kan worden geconstateerd of de toren in bewe ging isen of de bestaande helling ook toeneemtmogt ooit het laatste, in hoe geringe mate dan ook het geval worden, dan aarzelen wij niet, den toestand van den toren als gevaar lijk voor de veiligheid te beschouwen. Wat nu het houten bovengedeelte van den toren aangaat, volgens vroeger gedane metingenhelt dit gedeelte met het on dergedeelte van het westen naar het oosten 0,075 meterswelk cijfer te gering is om bepaald te denken dat na de plaatsing van het bovengedeelte de geheele toren nog eenige centimeters zoude zijn overgezakt, daar dit even goed door minder juiste constructie kan zijn ontstaan. De helling van het bovengedeelte van het noorden naar het zuidenvroeger gemeten op 0.47 meterkomt ons zeer vreemd voorhet ondergedeelte toch schijnt in die rigting min of meer loodregt te staanonnaauwkeurigheid in de constructie konde zoo groot cijfer niet geven, daar dit op eene hoogte van pl. m. 13,20 meter van het gemetselde onderst gedeelte tot op het bo venste plat_ l/gg gedeelte der hoogte bedraagt; er moet dus na de daarstelliug van dat bovengedeelte eene oorzaak zijn ont staan, die den schee ven stand te weeg bragt; ook daarvan hebben wij niets kunnen bespeuren, en wanneer steeds vol doende zorg gedragen wordt voor goed onderhoud, dan geloo- ven wij dat de toeneming van dit euvel gerust kan worden voor komen immers op het gemetselde vierkant hetwelk als funda ment voor het bovengedeelte dientkan voldoende zorg gedra gen worden voor de instandhouding van het houtwerk. Het vorenstaande resumerendekomen wij tot de volgende conclusie 1. dat de tegenwoordige schuine stand van het metselwerk des torens geen oorzaak zal zijn van omstorten en levert dus geen dadelijk gevaar op 2. dat ofschoon do toren voor het oogenblik geen dadelijk gevaar oplevert, zoo is echter elke latere merkbaar vermeer dering der helling als gevaarlijk te beschouwen 3. dat hoezeer de onderhoudstoestand het gevaarlijke van den toren niet vermeerdert, zoo is echter herstelling van het bui tenmetselwerk aan den zuidwesthoek noodig; 4. dat wanneer het houten bovengedeelte van den toren goed wordt onderhouden, er geen meerdere helling van dat gedeelte te vreezen is 5. dat het aanbrengen van eene blijvende loodlijn in het in wendige van den toren noodig iswelke derwijze ingerigt moet zijn, dat ieder oogenblik met zekerheid en naauwkeurig kan worden waargenomen of de helling van den toren ook blijvend toeneemt, aangezien wij in dat geval tot dadelijke af braak van den toren zouden adviseren. Leeuwarden, 3 Julij 1877. J. G. van BEUSEKOM. J. L. van E8SEN. T. ROMEIN. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1877. Bijlage no. 19. f ONTWERP-BEGROOTMG der INKOMSTEN en UITGAVEN van de gemeente Leeuwarden, voor de dienst van 1878. 77 O 3 a <u bfi co O <2 O O 2 1 AARD der INKOMSTEN. Geraamd bedrag. II II i V VI VII 1VIII I k O M S T E N. 1 1 2 Ontvangsten wegens vroegere diensten. Batig slot der door den gemeenteraad geslotene rekening over het dienstjaar 1876zoover daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming is gegeven Totaal van het Iste hoofdstuk Opbrengst van plaatselijke belastingen. Opcenten op de hoofdsom der grondbelasting. 40 opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen 10 opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen Totaal der Iste afdeeling Opcenten op de hoofdsom der rijks personele belasting. 30 opcenten op de hoofdsom der personele belasting van 1 Januarij tot uit. December 1878 Totaal der Ilde afdeeling Opcenten op de hoofdsom van de in het 5e lid van art. 240 der gemeentewet bedoelde daarvoor vatbare rijksbelastingendirect naar het vermogen of inkomen gehevenmet uit zondering van het patentregt Nihil Hoofdelijke omslagen of andere plaatselijke directe belastingen. Plaatselijke directe belasting naar f 3.75 ten honderd van het belastbaar inkomen f 149,573.10 At voor oninbare posten2,991.46 Totaal der IVde afdeeling Belasting op voorwerpen van verbruik Nihil Belasting op de honden. Opbrengst der belasting op het houden van honden Totaal der Vide afdeeling Belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden. OpbreDgst van de belasting op tooneelvertooningen enz. Totaal der Vilde afdeeling Regtenloonen en andere gelden bedoeld in artt. 104 en 238 der gemeentewet. Opbrengst van leges geheven ter secretarie ^hoofdbureau en bureau van den burgerlijken stand) Opbrengst van bruggelden a. van de Vlietsterbrug f 325.— b. Boomsbrug 500 c. r» ijzeren ophaalbrug over het Vliet •n 55. d. w Poppebrug 10.— e. n Blaauwebrug D 15.50 f. ijzeren brug bij den Potmargewal V 1,400.— f7- over de Harlingervaart 7) 2,000.— h. bij voormalige Vrouwenpoort n 475.— i. V Camstraburen 650.— I Bijvoegsel behoorende bij de Loeit,'arder Coür v. r. Transportere f 5,430.50 21,890.49 f 21,890.49 13,951.24 956.74 14,907.98 f 24,983.49 f 24,983.49 f 146.581.64 ƒ146,581.64 1,500 f 1,500.- 600.- 600.- f 300 300.- 15

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1877 | | pagina 47