Hijlage no. lO.
30 Bijlage tot het verslag der Handelingen vi
bekende onbekrompoohoid van het provinciaal bestuur inzake
onderwijs zeker niet zou worden geweigerd.
Toch schijnt het fiuancieeie bezwaar bij onderscheiden leden
van den raad zeer te wegen. Het is zeker in een gemeenteraad
te waarderen, wanneer hij blijken geeft met het geld van de
geuieentenaren niet roekeloos te willen omspringen. Maar van
zoo iets is in dc gegeven omstandigheden geen sprake. De stand
van zaken toch is deze. Algemeen ia de gemeenteraad overtuigd
van de wenechelijkheid eener theoretische en practische ambachts
schoolen ziet hij het nut daarvan voor onze gemeente in. In
de sectie's werd daarenboven erkend dat do beweging voor de
ambachtsscholen steeds veld wintde leden van den raad zolven
beschouwen de oprigting der ambachtsschool slechts als een kwes
tie van tijdde school meenen zijzal er mettertijd toch moeten
komen. Deze meening vindt sterken steun in de sints openbaar
gemaakto plannen van den minister Kappejne, om bij eene
eerlang te verwachten herziening der wet op hot middelbaar
onderwijs de ambachtsschool in het kader dier wet op te nemen.
Eu nu zou het nog eenigzins te verklaren zijndat de gemeente
do zaak eenigen tijd uitsteldewanneer zij op dit oogenblik niet
stond voor een aanbod, waardoor zij een krachtigen financieelen
steun kan erlangen. Wel is in de secti ;'s het vertrouwen uit
gesprokendat de vereenigingendie nu met dit aanbod ziuh
tot den raad hebben gewendlater van geen mindere belang
stelling en bereidwilligheid zouden doen blijkenmaar het be
hoeft geen betoog dat zulk een vertrouwen niet op vaste gron
den rust. De gemeente staat dus voor de vraag, of zij thans
met eene belangrijke financieele onder.-teuning wil tot stand
brengenwat zij later geheel zonder steun zou moeten uitvoeren.
Zoo ergensdan geldt in dit geval: „gouverner c'est prevoir".
Ook mag naar het ons voorkomt, niet worden uit het oog ver
loren datwanneer meü in den gemeenteraad zich thans beroept
op andere noodzakelijke financieelen uitgavendie aan de orde
zijnde oorzaak daarvan to zoeken is in den minder snellen
gang dien men aan de zaak heeft gegeven. Ware de zaak eer
tot beslissing gebragtdan zou de genoemde grief niet hebben
bestaande andere financieele uitgaven waren dan geen strui
kelblok geweest tegen het tot stand komen der ambachtschool.
Wat den omvang van het financieele bezwaar betreft, deze
zou kunnen worden verminderd, door leeraren der burger dag
en avondschool ook aan de ambachtsschool te verbinden. Op deze
wijze wordt ook in andere plaatsen, waar tegelijk eene ambachts
school en eene burger dag- en avondschool bestaat, gehandeld.
Maar vooral wijzen wij er opdat de gemeente in hare onder-
wijs-uitgaven spoedig, eensdeels wat het lager onderwijs betreft,
waarschijnlijk aanzienlijk zal worden verlicht, anderdeels wat
het gymnasiaal onderwijs aangaat, minder zal hebben uit te
gevendan zij zich hal voorgesteld. Uit hetgeen door den
minister Kappeijne aan de tweede kamer der staten generaal
werd medegedeeld, bleek toch, dat de gemeente voor het onder
wijs in de natuurwetenschappen aan het gymnasium zich veel
minder uitgaven zal behoeven op te leggen, dan aanvankelijk
het plan was. En volgens het wetsontwerp op het lager onder
wijs zal aan de gemeente 30 °/.j van de kosten van het lager
onderwijs door het rijk worden vergoed, welk bedrag bij de be
handeling van het wetsontwerp in de staten-generaal zeker geeno
vermindering, eer vermeerdering zal ondergaan. In eene ge
meente nu als Leeuwarden, waar het lager onderwijs op zulke
wijze is ingerigt, dat men bij het aannemen der nieuwe wet de
kosten niet belangrijk zal behoeven uit te breidenis deze 30
eene belangrijke bato voor de gemeentekas. En nu komt het
ons voor, dat deze besparing op het onderwijs-budget het best
zal worden besteed, door er eene ambachtsschool voor to stichten.
Deze zaak toch is zulk eene uitgaaf ten volle waard.
De geheele burgerij is cr direct mede gebaat, da*r do uit
oefening van onderscheiden ambachten, juist door den gehrek-
kigen toestand der opleidingook hier ter stede veel te wen-
acnen overlaat. En voor de arbeidende klasse zal de school
i den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878.
eene weldaad zijn. De gemeenteraad zal aan dio klasse inder
daad eene grievende teleurstelling besparen, daar, geljk uit
mededcelingen in de vergadering onzer afdceling bleek, onder
de werklieden het plan tot oprigting eener ambachtsschool met
ingenomenheid is begroet.
Wanneer men ten slotte vraagt, gelijk in de sectiën werd
gedaan„welke dringende reden kan er voor Leeuwarden meer
„dan voor eenige andere gemeente bestaan om in eene met zoo
aanzienlijke kosten verbonden aangelegenheid voor te gaan
dan kan daarop worden geantwoord, gelijk boven bleek, dat
reeds onderscheidene gemeenten aan het ambachts onderwijs aan
zienlijke sommen ten koste leggen. Maar bovendien mag de
wedervraag worden gedaan: „Waarom heeft Leeuwarden on-
„verpligt zoovele andere belangrijke uitgaven zich opgelegd?"
Tot de oprigting eener hoogere burgerschool voor meisjes b. v.
werd de gemeente evenmin door eenige wetsbepaling verpligt
en toch ging de gemeenteraad met bijna algemeene stemmen
daartoe overomdat hij de wecschel jkheid en het nut van deze
school inzag.
Welnu, dezelfde reden bestaat voor de ambachtsschool.
Alleen is er dit verschildat deze inrigting strekt voor eene
klasse an onze medeburgersdie om met Thorbecke to
spreken het meest achterljjk is en die geene andere middelen
onder haar bereik heeft of brengen kan. lieden te meer om
zonder dralen tot de oprigting der school over te gaan.
De afdeeling Leeuwarden van de vereenigiDg „Volksonder
wijs" heeft ons daarom opgedragen en deze opdragt is naar
onze meening door het bovenstaande voldoende toegelicht ons
tot u te wenden met het dringend verzoekdat van gemeente
wege eene theoretische en practische ambachtsschool worde op-
gerigt.
Leeuwarden, den 21 Mei 1878.
Het bestuur van de afdeeling Leeuwarden der
vereeniging Volksonderwijs
(Get.) RUMALDA van EIJS1NGA, Voorzitter
J. ZAAIJER Az.Onder-Voorzitter.
P. PO VIM A Secretaris.
C. SONNEGA Penningmeester.
van BLOM.
II. A. MIDDELBURG.
S. Sr. CORONEL.
Bijlage tot het verslag der haudelingen vt
VERSLAG van do commissie van rapporteurs uit
de section van den raad der gemeente Leeuwar
den omtrent het voorstel van burgemeester on
wethouders betreffende
1. het aangaan van eene gelalecning tot een bedrag van f 160,000,
tot bestrijding der uitgaven voor de stichting van een nieuw
Beursen Waaggebouw op den afgegraven Wirdumerpoorts-
dwinger
2. het heffen van een entrée-regt van de beursbezoekers en het
verhuren van vaste plaatsen en monsterta feitjes
3. het in beginsel te besluiten tot het verhoogen der waagregten
met 6/io gedeelten van hetgeen tegenwoordig wordt geheven.
Bij de algemeene beschouwingen werd in de lste en 2de sec
tie aanvankelijk de opmerking gemaakt, of het niet vooruitloopen
was op den gang van zaken, om nu reeds een cijfer van f 160,000
vast te stellendaar het toch geheel onzeker was tegen welken
prijs de daarstelliug van het gebouw zal worden aangenomen.
Tegen deze bedenking merkte men evenwel opdat bij uw
besluit van 31 January 1878 in beginsel was besloten tot het
aangaan eener geldleening tot een bedrag van hoogstens f 16 b,000,
met uitnoodiging aan burgemeester en wethouders om de ver-
eiechte voorstellen te doen omtrent de wijze waarop die leening
zal worden aangegaanen dut burgemeester en wethouders ge
heel aan die opdragt hadden voldaan.
Er waren andere leden die er zeer prijs opstelden om dat cijfer
te behoudenaangezien het gold als maximum voor de stich
ting van een beurs- en waaggebouw.
Mogt de aanbesteding dat cijfer overschrijdendan moesten
er bezuinigingen aangebragt worden, om zoodoende tot- of be
neden dat maximum te geraken.
De vraag: ot het wel wenschelijk was om entrée-gelden van
de beursbezoekers te vorderen, maakte in de eerste en derde
sectie een punt van bespreking uit.
Een lid der eerste sectie had tegen de bevestigende beant
woording van die vraag ernstige bedenking en meende dat, hoe
wenschelijk die retributie in het finantieel belang der gemeente
mogt zijn, om rente en aflossing te dekken, het niet raadzaam
was om daartoe over te gaan.
Door het heffen van dusdanig entréeregt zouden vele beursbe
zoekers afgeschrikt worden en als gevolg daarvan zoude het
blijken, dat de gemeente in het bezit van een beurs zoude zijn
gekomendie niet bezocht werd naar evenredigheid van de
ruimte die het gebouw aanbiedt. De meeste kantoren zouden
daardoor verpligt worden om zich te abonnerendaar veelal
de wissels ter betaling aan de beurs worden gedomicilieerd.
Bij inkassering van wissels zoude telkens entree moeten wor
den betaald.
De beurs was een zware uitgaaf voor de gemeentemaar nu
eenmaal besloten was het deu handel gemakkelijk te maken
door het aanschaffen van een ruim en geschikt gebouw om han
del te drijvenmoest men het de bezoekers van dat gebouw niet
moejelijk maken door een entréeregt to heffen. Dat zoude zijn te
rug nemen met de eene hand wat men met de andere gegeven had.
Ook in do derde sectie ging een stem op tegen het heffen
van entree gelden. Die entrée gelden moesten althans beperkt
worden tot de eigenlijke beursbezoekers tot de handelaars.
Een ander lid van de eerste sectie wilde wei beginnen met
entrée-gelden te heffen, doch achtte het onwaarschijnlijk dat zij
op den duur zouden kunnen behouden worden.
Deze bezwaren worden echter door de meeste leden niet gedeeld.
Men was van oordeel dat de bezwaren tegen het heffen van entrée-
geld niet zoo overwegend waren, dan dat de gemeente zoude moe
ten afzien van eene waarschijnlijk vrii belangrijke opbrengst.
Het advies van de kamer van koophandel en fabriekendat
eene matige eentrée niet alleen billijk is te achten, maar ook
in geenen deele nadeefig op het beursbezoek zoude werken,
meende men als vertrouwbaar te moeten aannemen en het moet
Bijvoegsel bejioorende bij de Leeuwarder Courant.
a den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878. 31
den handelaar iets waard zijn, om van een goed ingerigte en
aan de tegenwoordige eischen beantwoordende lokaliteit gebruik
te kunnen maken.
Voor handels- en kassierskantoren achtte men het ook niet
to bezwaarlijk om een bediende te doen abonneeren op de beurs,
om aldaar alle zaken van het kantoor af te doen.
Op verscheidene buiteulandsche beurzen wordt entrée gehe
ven ook schijnt het gemeentebestuur van Amsterdam voorne
mens te zijn om in 't vervolg entiée gelden te heffen. Zie mis
sive kamer van koophandel en fabrieken no. 1077.
To Rotterdam, waar vroeger geen entrée gelu werd geheven,
is men later op verzoek van de handelaren daartoe overgegaan.
No. 13, Gemeenteblad 1874, Rotterdam.
De handelaars werden door de te grooto toeloop van perso
nen die niet direct voor zaken daar waren, te veel in hunne be
zigheden gehinderdzoodat zij tot dat verzoek moesten overgaan.
De ondervinding te Rotterdam opgedaan pleit derhalve zeer
voor de heffing van een matig entrée-geld.
Ten slotte oordeelde men dat 'bij aldien het bleek dat de
heffing van een entrée-geld ongunstig op den handel werkte het
zeer gemakkelijk was om daarop terug te komenterwijl om
gekeerd het zeer moeijelijk zoude zijn om later tot een entrée
regt over te gaan.
De berekening van de vermoedelijke baten welke het te
stichten beurs- en waaggebouw zal opleverenlokte eene am
pele bespreking uit in alle sectiën.
Eene algemeene opmerking was dat die inkomsten door bur
gemeester en wethouders te rooskleurig waren voorgesteld.
Vooral was men bevreesd dat er moeijelijk 1000 personen
zullen gevonden wordendie tegen een beursregt van f 5 per
jaar zich een entrée-kaart zullen verschaffen.
Men erkende echter dat het onmogelijk was om vooruit te
oordeelen of die cijfers juist warenmaar dat in deze de eenig-
ste maatstaf was do opgaven van de kamer van koophandel en fa
brieken en van het bestuur van de Friesche Maatschappij van Land
bouw en Veeteelt waarbij men zich in hoofdzaak moest neerleggen.
Een lid der 2e sectie was van oordeeldat om tot een juist
bedrag van de uitgaven voor een beurs- en waaggebouw te komen,
men daarbij diende te voegen de rente van het bedrag dat de
Wirdumerpoortsd wingerals aangewezen standplaats voor de
beurs, bij verkoop zoude opgebragt hebben.
Aangaande het voorstel sub 2 en 3, om, voor dat de beurs zal
zijn voltooid, aan den raad ter goedkeuring aan te bieden eene
verordening of reglement omtrent het gebruik der beurs, werden
nog enkele opmerkingen gemaakt, die v»ij ons zullen veroorloven
onder de aandacht van burgemeester en wethouders te brengen.
1. De verhooging van de waagregten voor de boter werd
algemeen goedgekeurd met het oog op de betere inrigting en
plaatsing, evenwel meende men dat de bewering van de Frie
sche Maatschappj van Landbouw en Veeteelt n.l. dat sedert
1856 de boter minstens i 3 in waarde gestegen zoo niet verdub
beld is, ietwat overdreven i3, en waarop althans geen verhoo
ging mag gegrond zijn, omdat een teruggang van deu pr js alligt
verzoek om verlaging zoude uitlokken.
2. In het voorstel sub 3, wordt in het algemeen gesproken over de
waagregten die nu geheven worden met6 /io gedeelte to verhoogen.
Indien burgemeester en "wethouders bedoelenom ook de
waagregten van de kaas met Gyjo f® verhoogendan zijn stom
men in de derde sectiën opgegaan om zulk eene verhooging voor
do kaas niet goed te keuren.
Het waagregt van de kaas, dat in deze gemeente nu reeds
hooger staat dan dat wat in de gemeente Sneek geheven wordt
kan wel eenigzins verhoogd worden, maar niet in dezelfde mate
als het waagregt voor de boter.
3. Aan vele leden kwam het ook zeer wenschelijk voor om
van do handelaren een staangeld te vorderen voor de aange
voerde boter en kaas. Men meende, vooral met het oog op
den toenemenden publieken verkoop van deze artikelen, dat dus
danige heffing een belaDgrjk voordeel zoude kunnen afwerpen.
9