Hijlage no. 1. Bijlage tot het verslag der handelingen va VOORSTEL van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op een adres van het bestuur der Nedorl. openbare hulp- onderwijzers-vereeniginghoudende be zwaar tegen eene gemaakte bepaling tot beperking der deelname aan het verge lijkend examen voor eene hoofdonderwij zers-betrekking aldaar. MIJNE HEER EN! Bij kantbeschikking van den heer Commissaris des konings, d.d. 20 December j.l., 3e afd. no. 3075, is in handen van het gemeentebestuur gesteld ten fine van berigtconsideratiën en advies, een adres aan Zijne Exc. den Minister van binnenland- sche zakenvan den volgenden inhoud „Het hoofdbestuur der Nederlandsche openbare hulponderwij- zers-vereenigingerkend bij koninklijk besluit van den 26 Oc tober 1875, no. 19, heeft de eer het volgende onder uwe wel willende aandacht te brengen Blijkens eene oproeping, geplaatst in het Schoolblad van 4 December j.l.heeft het gemeentebestuur van Leeuwarden be paald dat tot het vergelijkend examen ter vervulling van de vacante betrekking van hoofdonderwijzer aan eene der openbare lagere scholen aldaaralleen diegenen worden toegelatendie reeds gedurende vier achtereenvolgende jaren aan het hoofd eener school hebben gestaan. Het hoofdbestuur voornoemd vermeent echterdat een der gelijk vereischte niet door een gemeentebestuur mag worden gestelddewijl art. 21 der wet op het lager onderwijs van 1857 bepaalt, dat, om als hoofd- of hulponderwijzer benoemd te kunnen wordenvereischt wordthet bezit a. eener acte van bekwaamheid tot het geven van school onderwijs b. van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het dagelijksch bestuur der gemeente of gemeenten, waar de bezitter gedurende de twee laatste jaren heeft gewoonden er dus geen sprake is van een vereischte, als door het ge meentebestuur van Leeuwarden wordt gesteld; ook wordt daar door eene verdeeling van scholen gemaakt, die niet bij de wet is aangegeven. Het regt van de bezitters der hoofdonderwijzers-acte om te solliciteren naar scholenals waartoe hunne acte hun bevoegd heid geeft, wordt dus door deze bepaling zeer verkort. Wordt zoodanige maatregel door meerdere gemeentebesturen voor goed gesalarieerde hoofdonderwijzers-betrekkingen genomen, zonder dat bjj eene rijkswet eene verdeeling van scholen is bepaalddan is dit een maatregeldie voor velen nadeelig zal werken, anderen daarentegen onwettiglijk zal bevoordeelen. Hulponderwijzers met hoofdonderwijzers-acte toch worden dan feitelijk uitgesloten, daar zij niet kunnen mededingen naar al die scholen, waarvoor men reeds gedurende langeren of korte- ren tijd hoofdonderwijzer moet zijn geweest. Hoofdonderwijzers in kleinere plaatsen en hoofdonderwijzers van bijzondere scholen, welke laatsten bovendien zonder ver gelijkend examen aan het hoofd eener school geplaatst worden, worden door dergelijke bepaling bevoorregt, dewijl door het beperkt aantal sollicitanten, de kans om benoemd te worden grooter wordt. De vergelijkende examensbij de wet ingesteldworden dus door dergel ij ken maatregel ten aeele krachteloos gemaakt. Bovendien vreest bovengenoemd hoofdbestuurdat op het voorbeeld van Leeuwardeneene reeks andere vereischten in sommige gemeenten zal worden gesteld waardoor vele regt- hebbende sollicitanten nu eens om deze, dan weder om geneg Bijvoegsel, beiioorende bij de Leeuwarder Courant. den gemeenteraad te Leeuwarden ,1878. 1 redenniet aan het vergelijkend examen zullen kunnen deel nemen. Op grond van bovengenoemde overwegingen rigt meergemeld hoofdbestuur tot Uwe Excellentie het beleefd, maar tevens dringend verzoek, dat het Uwer Excellentie moge behagen, zoodanige maatregelen te nemenwaardoor het vereischte, door het gemeentebestuur van Leeuwarden gesteldvervaltof het stellen van deze en dergelijke andere beperkingendoor andere gemeentebesturen voor het vervolg onmogelijk wordt". Aangezien de grieven in dit adres vervat een raadsbesluit betreffendoor uwe vergadering na uitvoerige bespreking en niet zonder tegenstand vastgesteldheeft ons collegie gemeend den raad zelf de gelegenheid te moeten schenken, om zijn oor deel over de al of niet gegrondheid der aangevoerde bezwaren en het daarbij betrokken staatsregtelijk beginsel te kunnen uitspreken. Yolgens adressanten wordt door het stellen van meerdere vereischten dan die in art. 21 der wet op het lager onderwijs genoemdhet regt aan de bezitters der hoofdonder wij zersacte om te solliciteren naar scholen als waartoe hunne acte hun be voegdheid geeft zeer verkort. In dit beweren is, naar het ons voorkomt duidelijk het ver schil van opvatting omtrent de beteekenis van art. 21 gefor muleerd. Had de wet op het lager onderwijs ten doel de regten der onderwijzers en de verpligtingen der gemeentebesturen te re gelen, voorzeker ware in dat geval veel voor der adressanten gevoelen te zeggen. Doch waar het geldt de regeling van het lager onderwijs, ingevolge art. 194 der grondwetkan naar 'sraads bedoeling van een beweerd regt der onderwijzers, om zonder eenige beperking tot de vergelijkende examens te wor den toegelaten geen sprake zijn. De grondwet wil dat er overal in het rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs worde gegeven en dat het geven van onderwijs vrij zij, behoudens het toezigt der overheid en bovendien behoudens net onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers, het een en ander door de wot te regelen. Bij de wet van 13 Augustus 1857 Staatsblad no. 103) is aan dit grondwettig voorschrift in zoodanigen zin gevolg gegeven, dat als de overheiddie in den regel voor het verstrekken van openbare lager onderwijs in den lande moet zorgen is aange wezen, het gemeentebestuur (verg. art. 3 al. 2 artt. 16, 17, 19, 22 en 31 der wet op het lager onderwijs), terwijl mede het ge vorderde toezigt op dat onderwijs is opgedragen, behalve aan de bijzonder daartoe aangewezen rijks-ambtenaren aan de van ge meentewege te benoemen schoolcommissiën (art.^52 der wet op het lager onderwijs). Het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid der personen, die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ver langen, geschiedt, wat de bekwaamheid betreft, door de provin ciale commission voor het afnemen der acte-examens en voor zooveel de zedelijkheid aangaat door het dagelijksch bestuur der gemeenten, waar de onderwijzer gedurende de laatste twee jaren heeft gewoond, welke commissiën en besturen respectieve lijk de gevorderde verklaringen afgeven ten blijke dat de per soon aan de grondwettige vereischten voldoet (artt. 6, 21, 40—51 der wet op het lager onderwijs). Indien men deze algemeen bekende wettelijke bepalingen in verband beschouwt met het grondwettelijk voorschrift waarvan zij het uitvloeisel zijn, dan is naar onze meening niet twijfel achtig dat daaruit resulteert: de zorg voor het openbaar lager onderwijs is, behoudens enkele zeldzame uitzonderingen, een gemeentelijke zorg; de van gemeentewege aangestelde onder wijzers zjjn gemeente-ambtenaren en aan het bezit der acte van bekwaamheid en der bewijzen van goed bedrag kan vol strekt geen regt van benoembaarheid worden ontleend dat eenig emeentebestuur beletten zou om van hen dio tot openbare 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1878 | | pagina 1