9
98
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden.
BEGROOTING 1879.
Sommen
O
H
3
CO
tS)
_g
■3
fooi-gedragen
over 1878
bf)
O
2
O
O
'o
O
2
sommen.
toegestaan.
s
V
JTG
AVEN.
202
VIII
i
3
23,000
17,000.—
203
V
4
18,000.—
18,000.—
204
IJ
5
19,000.—
205
T>
III
1
2,200.-
2,264 50
206
V
2
445.-
622.-
207
j)
li
3
936.-
403.-
208
IX
I
1
Memorie.
Memorie.
209
III
1
1.550.—
1,550.-
210
tl
2
2.200.—
2,200.—
211
V
1
6,600.—
5,435
1865groot 154,000.a 5 pet.na aflossing in 1878 van
13,000.bedragande 100,000.5,000.
1867, groot ƒ96,000.i 5 pet., na aflossing in 1878 van
2,0U0, bedragende ƒ77,000.—3,850.
1876groot 85,000.5 4 1/, pet.na aflossing in 1878 van
3,000.bedragende 82,000.3,690.
zamen 12,540.
Het bedrag der gewone aflossing bij de plans van leening bepaaldvermeerdert
voor 1879 met ƒ6,000.door dat in dit jaar de aflossing aanvangt op de leenin
gen aangegaan in 1872 en 1876 en wel voor elke leening met ƒ3,000.—
Voor buitengewone aflossingen is onder lett. b van dit art. 3 000.aangebragt,
ten einde ook in 1879 weder ƒ1,000.te kunnen aflossen op ieder der drie lee
ningen waarvan de regeling der aflossing aan den raad is voorbehouden.
Op dezen post wordt, evenals ten vorige jareeene Bom van 18,000.in uit
gaat gesteldomdat gelijk toen ook nu in het saldo der rekening over het voor
vorig dienstjaar een zoodanig bedrag is begrepenvoortgevloeid uit de exploitatie
der gasfabriek, dat daarvan minstens 10,000.mag worden bestemd voor buiten
gewone aflossing op de leeningen speciaal ten behoeve van die inrigting aangegaan.
Een bedrag van ƒ8,000.moet, als gewone jaarlijksche aflossing, volgens do
bepalingen der plans van leening beschikbaar worden gesteld.
De aflossing van deze tijdelijk opgenomen geldenbij wijziging der bogrooting
voor 1878 onder de inkomsten voor dat dienstjaar aangebragtmoet plaats hebben
in 1879. Daarop is gerekend bij het aanbrengen der geldleening, op deze begroo
ting onder art. 2 der Ie afd. van hoofdstuk V (inkomsten) dezer begrooting voor
komende.
In 1878 is overleden een gepensioneerde, wien 52.als pensioen was toege
kend, terwijl in dat jaar nog 12.50 moest worden uitgekeerd ten behoove van
eene dochter eener gepensioneerde woduwodoch welke uitkeering voor hot ver
volg is vervallen.
Uit dien hoofde verschilt de raming wegens dit art. voor 1879 met die voor
1878 een bedrag van ƒ64.50.
Tengevolge van het overlijden van den gepensioneerden hoofdonderwijzer uit
deze gemeente F. H. Diemer kan de raming voor dezen post met ƒ177. wor
den verminderd.
Overeenkomstig 'sraads besluit van 14 Februarij 1878, no. 5, wordt op dezen
post eene som onder de uitgaven aangebragtdie toereikend iB tot verevening der
vaste of jaarlijks verleend wordende gratificatiën aan personen die als vroegere
gemeente-ambtenaren of weduwen daarvantot de gemeente in betrekking staan.
Een daarvan opgemaakten staat wijst de namen der personen en het bedrag
hunner gratificatiën aan.
De op dezen post aangebragte som is tot het aangewezen bedrag uitgetrokken
omdat de stand der begrooting niet gedoogt daarvoor een hooger cijfer aan te
brengen.
Opgemaakt door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen vt
Hij lage no. 19.
NADER VOORSTEL vaa burgomeoster on
wathouders van Loauwarden, omtrent
hot ophoITen van 't bestaande en oprigten
van een nieuw gymnasium.
MIJNE HEER EN!
Naar aanleiding van het besluit uwer vergadering van den
19 Augustus 11.was het ons collegie aangenaam, reeds op
Vrijdag den 23 Augustus 1.1. van heeren curatoren van het
gymnasium een rapport te ontvangen van de door dat collegie
gehouden bespreking van ons voorstelhet nieuw gymnasium
betreffendemet don heer dr. van Eyckeninspecteur der
gymnasia hier te lande. Dit rapport maakte in onze vergadering
een punt van aandachtige overweging uit en wij kunnen rnet
genoegen constateerendat de wijzigingenwelke naar aanlei
ding dier beschouwingen moeten gebragt worden in het voorstel
dat wij de eer hadden den Östen dezer maand aan uwe ver
gadering ter tafel te brengen van dien aard zijn, dat wij ons
met bijna allen kunnen vereenigen en het voorstelgewijzigd
zooals heeren curatoren met den heer inspecteur dit wenschen
alsnu opnieuw aan uwe vergadering ter behandeling aanbieden.
Kortheidshalve willen wij in hoofdzaak tot motiveering dier
wijzigingen ons refereeren aan het rapport van heeren curatoren
en zullen straks met een enkel woord tot toelichting de verande
ringen aanstippen.
Omtrent eene zaak verschilt de zienswijze van ons collegie
van de meening van heeren curatoren en wel ten aanzien der
wijze, waarop de leorlingen van het bestaand gymnasium
welke thans de drie hoogste klassen vormen naar de hooge-
school kunnen promoveeren. De vraagof aan die leerlingen
de gelegenheid zal worden verstrekt om op het nieuw gymnasium
hunne propaedeutische studiën te voltooijen, dan wel of zij op
de vroegere wijze naar de hoogeschool promoveerendealdaar
die propaedeutica zullen moeten instudeerenwordt door hoeren
curatoren in laatstgenoemden zin beantwoord.
Het gevolg van deze meening, indien daarmede in overeen
stemming wordt gehandeld, zal zijn dat het nieuw gymnasium
voorloopig slechtswat de twee laagste klassen betreftvolgens
het nieuw leerplan zal worden opgerigt. Naarmate deze leer
lingen der twee laagste klassen verder komenzullen de verdere
klassen op dien voet worden ingerigt, terwijl de leerlingen in
de hoogere klassen volgens de vroegere wet zullen worden
onderwezentotdat zij volgens de bepalingen van het koninklijk
besluit van 4 Augustus 1853 (Staatsblad no. 31)naar de hooge
school zijn vertrokken. Hiermede in verband zijn heeren
curatoren van oordeel, dat voorloopig twee in plaats van drie
leeraren in de klassieke letteren, behalve den rector, zullen
worden benoemd en dat voorloopig de benoeming van een
leeraar in de schei- en natuurkunde kan achterwege blijven.
In de conclusie van het voorstel vindt deze zienswijze van
heeren curatoren hare uitdrukking ij de tusschenvoeging der
woorden „voorloopig twee", in punt III en in de bijvoeging
achter punt VIII, littera e, der woorden „voor zooverre de
vervulling reeds op 1 Januarij 1879 noodig is".
De eerste tusschenvoeging der woorden voorloopig twee"1
hebben wij doen vervallen, omdat wij ons daarmede om nader
uit een te zetten redenen niet kunnen vereenigenmaar te
meer, omdat, voor het geval de zienswijze van heeren curatoren
mogt triumfeeren, de bijvoeging bij littera e van punt VIII
voldoende gelegenheid geeftde uitvoering in dien geest te be
vorderen zonder reeds nu op de beslissing dier kwestie vooruit
te loopen. Op deze wijze is het mogelijk verdere vertraging
in deze zaak te vermijden en een besluit te nemenwaarop
hoeren curatoren met den heer inspecteur de oprigtiog van het
niouw gymnasium op 1 Januarij 1879 zullen kunnen voorboroi-
den gemeenteraad te Leeuwarden 1878. 99
den, terwijl het punt van verschil, indien uwe vergadering onze
zienswijze deelt, tegelijkertijd afzonderlijk met den heer inspec
teur en heeren curatoren kan worden behandeld.
Wat de motieven betreft, welke heeren curatoren hebben ge
noopt liever het bestaande gymnasium in het nieuwe te laten
uitstervenzonder aan do leerlingen gelegenheid te geven
hunne propaedeutica aan ons gymnasium in te studeerenzoo
schijnen die alleen te bestaan in de opvattingwelke heeren
curatoren meenen dat de inspecteur is toegedaan van de artikelen
114 in verband met 116, 11 en 12 van do wet op het hooger
onderwijs. Daaruit zoude zijn af te leiden dat alleen die leer
lingen die alle zes klassen van een volgens de nieuwe wet opgerigt
gymnasium hebben doorloopen de gelegenheid zouden hebben
de toelating volgens artikel 11 der wet op het hooger onderwijs
te verkrijgen.
Wij zullen de eersten zijn te erkennen, dat de wet op het
hooger onderwijs ook op dit punt aan duidelijkheid en uitvoer
baarheid veel te wenschen overlaatmaar achten toch de boven
genoemde uitlegging in strijd met de bedoeling van de wet en
bovendien minder rationeel.
Het eerste gymnasium, volgens de nieuwe wet, kan in 1878
zijn opgerigt. Ken leerling zal dus niet vóór 1884 de zes klassen
van dit gymnasium doorloopen hebben, terwijl artikel lib der
wet vier jaren geeft van af de in werking treding der wet (l
Oct. 1877), dus uiterlijk tot 1 Oct. 1881 om op do tot nog toe
gevolgde wijze op de hoogeschool toegelaten te worden zoodat
volgens meergemelde uitlegging over de promotie der leerlingen,
welke tus8cheu 18811884 het gymnasium zullen verlaten
niets zou zijn beslist.
Wij kunnen ons bij die uitlegging der wet niet aansluiten.
De considerantia van dit voorstel zouden intusachen te omvang
rijk worden, indien wij de vraagpunten, welke de wet op het
hooger onderwijs onbeslist laathier tot helderheid zouden willen
brengen, maar hebben wel hoop, dat in do praktijk die kwestiën
geleidelijk tot oplossing zullen kunnen worden gebragt, en ver
laten daarom liever die wetsartikelenom met een onkel woord
nogmaals in het licht te stellenwaarom wij ons niet kunnen
yereenigen mot het standpunt door heeren curatoren in dezen
ingenomen en willen trachten zoo noodig den heer inspecteur
tot medewerking met eene andere toepassing der wet te nopen.
Het aaudeel tochdat het gemeentebestuur in deze kwestie
moot nemenbepaalt zich tot de vraagof de derde leeraar in
de klassieke letteren en do leeraar in do schei- en natuurkuade
vóór 1 Januarij 1879 zullen worden benoemd dan wel of die
benoeming eerst later zal plaats hebben. Daar dit nu een punt
van uitvoering betreftwillen wij trachten den heer inspecteur
en heeren curatoren er toe te brengen, in ieder geval de
spoedige opening der twee hoogste klassen van het nieuw gym
nasium niet onmogelijk te maken.
1. In de eerste plaats wenschen wij de dadelijke opening der
hoogere klassen tegelijk met de opening der lagere klassen,
omdat wij dit beschouwen in het belang der leerlingenwelke
nu op het bestaand gymnasium onderwijs genieten en zeker in
het belang van de ouders d'er leerlingen Dat oene algeheele
voltooijing der voorbereidende studiën aan het gymnasium voor
hen wenschelijk iston einde aan de hoogeschool direct met do
studie in het eigenlijk vak worde begonnen, is te duidelijk,
dan dat hierop nader behoeft te worden gewezen.
2. Ten tweeden zijn wij volstrekt niet ingenomen met eene
tweeslachtige inrigting zooals door heeren curatoren wordt
voorgesteld. Een gymnasiumwaar tweeërlei onderwijs wordt
gegevenen dat volgens twee verschillende wetten is ingerigt
achten wij niet aanbevelenswaardigvooral nietnu die halve
maatregel nagenoeg evenveel aan de gemeente zal kosten als
de volledige oprigtiag van een gymnasium met zes klassen de
geheele besparing komt neer op het tracteraent van een leeraar
in de klassieke letteren gedurende een zeer kort9n tijd ea van
eon loeraar in de schei- en natuurkunde.