108 Bijlage tot het verslag der handelingen va
uitgegaandat de meerderheid van den raad omtrent het hoofd
beginsel reeds uitspraak had gedaan, doch een ander lid oor
deelde, dat de uitgesproken zienswijze door de meerderheid van
den raad niet als een besluit kon worden aangemerkt, maar dat
de onderwerpelijke concept-verordening het gevolg was van een
opdragt van den raad tot het doen van een nader voorstel
waardoor aan elk lid de vrijheid was gelaten, om zich al of niet
met het beginselin het nader ontwerp neergelegd, te vereenigen.
Of de leden der beide andere sectiën deze zienswijze ook
waren toegedaan ia niet uitdrukkelijk gebleken. Genoeg zij het
te vermeldendat in alle sectiën over do kwestie in het alge
meen is gesproken en in een zinal stond men voor het eerst
voor de vraag: of er al of niet eene verordening omtrent het
verleenen van pensioen aan de ambtenaren en bedienden der
gemeente moet worden vastgesteld, en zoo ja, welke beginselen
daaraan dan ten grondslag behooren te leggen. En bleek nu
uit de stukkendat tot dusverre in den boezem van den ge
meenteraad drie verschillende principieele zienswijzen omtrent
dit onderwerp bestonden of althans waren vooropgesteldhet
tegenwoordig voorstel van burgemeester en wethouders, waarin,
in navolging van de zienswijze der meerderheid van den raad
het begins'el van bijdragen is opgenomendeed aan het licht
komen dat ook daartegen bij enkele leden bedenkingen van
principieelen aard bestaan.
Er zijn dus in den boezem van den raad vier verschillende
principieele zienswijzen omtrent de pensioen-kwestieen wei de
volgende
1. Het verleenen van pensioen als regel is af te keurenhet
vaststellen eener verordening omtrent dit onderwerp behoort niet
plaats te hebben.
Deze zienswijze werd door een lid der eerste en een lid der
tweede sectie voorgestaan.
2. Het stellen van regels voor het eventueel toekennen van
pensioen is ivenschelijkdoch het verleenen van aanspraak op
pensioen is af te radenhoofdzakelijk om de financieele bezwa
ren daaraan verbonden.
Deze zienswijze van burgemeester en wethouders werd door
de meeste leden der eerste en eenige leden der derde sectie
gedeeld.
3. Aanspraak op pensioen behoort te worden verleenddit
is in het belang der gemeentedoch de ambtenaren behooren aan
eene geringe jaarlïjksche bijdrage te worden onderworpenom er
het karakter van liefdadigheid aan te onthouden.
Dit is de meening van de meerderheid der commissie van
rapporteurs over de vroeger aangeboden ontwerp-verordening
wier in dien zin gestelde conclusie in de raadsvergadering van
14 September 1876 werd aangenomen. Zij werd op nieuw voor
gestaan in de eerste sectie door één lidin de tweede sectie
door twee leden en in de derde sectie door drie leden.
4. De ambtenaren hebben regt op pensioenhet toe te kennen
is tevens in het belang der gemeentede pensioenen moeten dus
geheel komen ten laste der gemeente.
Drie leden der tweede sectie waren deze meening toegedaan.
Aan het onderzoek in de sectiën namen 19 leden deelde
derde sectie was voltallig, doch de vergaderingen der eerste en
tweede sectie werden door zes leden bijgewoond. Het groot
verschil vau gevoelen, dat er bij de leden van den raad omtrent
de pensioens-zaak nog steeds blijkt te bestaanbestond evenzeer
bij de ondergeteekenden. Aanvankolijk scheen het, dat u door
ons geen voorstel met meerderheid van stemmen zou kunnen
worden gedaan. De rapporteur der eerste sectie toch verklaarde
zich voor de zienswijze sub 1 geformuleerd; die der tweede
sectie voor de meening sub 4 vermelddie der derde sectie voor
de zienswijze sub 2 aangeduid.
Eene nadere besprekingwaarbij de rapporteur der tweede
sectie verklaarde, zoo noodig, te zullen medewerken tot het
doen van voorstellen gebaseerd op de stelling sub 3 geformuleerd
als het naast met zijne zienswijze overeenkomendebehoudens
i den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878.
zijne vrijheid om bij de openbare beraadslaging omtrent de
kwestie der bijdragen van zijn persoonlijk gevoelen te doen
blijkendeed den rapporteur der derde sectie mede het besluit
nemen om tot het doen van zoodanige voorstellen zijne mede
werking te verleenenmits de jaarlijksche bijdrage daarbij op
2 °/0 werd bepaald en men daarin beter dan dit in de concept
verordening had plaats gehaddeed uitkomendat een leeftijd
van 65 jaar of een diensttijd van 40 jaar op zich zelf nog geen
aanspraak geeft op eervol ontslag met toekenning van pensioen.
Werden die wijzigingen in het voorstel van burgemeester en
wethouders gebragt, dan was zijn bezwaar tegen het hoofdbe
ginsel van het ontwerp vervallen.
De beide andere rapporteurs zijn mede van gevoelen dat in
elk geval in de vast te stellen verordening meer uitdrukkelijk
behoort uit te komen dat pensioen alléén zal worden verleend
wanneer een ambtenaar door ouderdom of ziels of ligchaams-
gebreken niet meer in staat wordt geacht zijne betrekking naar
behooren te kunnen waarnemen en niet als algemeene regel
wordt aangenomen het nalaten van een geneeskundig onderzoek,
wanneer een ambtenaar 65 jaar oud is of 40 dienstjaren telt.
Artikel 3 der concept-verordeniDg is in dit opzigt in overeen
stemming met de bepalingen der pensioen-wet voor burgerlijke
rijks ambtenaren doch zooals bekend is moeten die ambtenaren
zoodanige bijdragen voor hun pensioen storten, dat daar veilig
als regel kan worden aangenomenom aan elk verzoek om
ontslag met aanspraak op pensioen te voldoen wanneer de be
trokken ambtenaar 65 jaar oud is of 40 dienstjaren telt.
De meerderheid uwer commissie vleit zich eenigermatedat
deze wijzigingen in de concept-verordening meerdere leden van
den raad gunstiger voor eene regeling der pensioen-zaak zal
stemmen.
Wij zullen nu mededeelen wat tot steun der vier verschillende
zienswijzen in de sectiën is aangevoerd en daaraan onze be
schouwingen vastknoopen.
Wij dienen dit te doenondanks het licht dat blijkens de
stukken reeds vroeger over de pensioen-kwestie is verspreid
eerstens omdat men van ons mag vorderen dat we een zoo ge
trouw mogelijk verslag geven van het onderzoek in de sectiën,
anderdeels omdat elk rapport niet alleen noodwendig de argu
menten voor de voorstellen der meerderheid moet behelzen maar
h6t reglement van orde ook voorschrijftdat in het rapport het
gevoelen der minderheid van de commissie van rapporteurs
moet worden medegedeeld.
1. Het verleenen van pensioenals regel is af te keuren het
vaststellen eener verordening omtrent dit onderwerp behoort niet
plaats te hebben.
Yan wie - werd gevraagd - moet de zorg om op den ouden dag
verzekerd van eenig inkomen te zijnuitgaan Moet niet hij
die eene betrekking aanvaardt waaraan hij weet dat geen aan
spraak op pensioen is verbonden en welke hij niettemin aanne
melijk ja begeerlijk heeft geachtmoet hij zelf in de eerste
plaats niet bedacht zijn op de dagen die komen zullen en hetzij
door sparen, hetzij door deelneming in een verzekeringfonds of
maatschappij zorgen voor den kwaden dag? Ligt het op den
weg der gemeente hem die zorg te ontnemenen mag en moet
zij die zorg leggen op de schouders van medeburgers wier
zorg voor de toekomst door niemand wordt overgenomen en
onder welke zoo velen zijndie voor zich geene de minste ze
kerheid hebben ten aanzien van hunne eigene inkomsten
Het stelsel van staatszorg, hier gomeentezorg (het is reeds
onder aanhaling van de woorden uit „de gemeentestem" opge
merkt bij de openbare bespreking van dit onderwerp in de
raadsvergadering van 14 September 1876) is reeds lang verouderd
en veroordeeld.
Elk moet in den regel hierin zich zeiven helpen de bezol
digde ambtenaar zoo goed als de onbezolgde burger.
Er werd opgewezen dat de ambtenaren in den landeook in
onze gemeentedit meer en meer beginnen in te ziengetuige
Bijlage tot het verslag der handelingen va
de vestiging eener vereeniging en do deelneming daaraan ook
door gemeente-ambtonaren ten onzent, onder de leus „Eigen
Hulp."
Het kan zijn dat men bij den aanvang wel eens faalt in de
keus of in de toepassing van het een of ander middelhet doel
is niet te misprijzen. Onderlinge aaneensluiting, associatie van
velen, daar moet het heen, dat is de weg, waarop ook gemeente
ambtenaren niet van eene enkele, maar van vele gemeenten,
het middel kunnen vinden om zich te verzekeren voor den kwa
den dag. Datmeent men, geeft een beter, regtvaardiger grond
slag voor hetgeen men wenscht te bevorderendan die ver
kregen zou worden door het heffen van eene belasting welke
ook op den handwerksmanden kleinen burger en neringdoende
zou drukken.
Wel wordt door de voorstanders van hot beginsel van ponsio-
neering in den regel een beroep gedaan op de schraalheid der
tractementen doch dit mag wel leiden tot verbetering van eene
te karige bezoldigingmaar daarom nog niet tot het toekennen
van een regt op pensioen. Dat regt kan trouwens eene te lage
bezoldiging niet goed makenen de aanvragen tot vorhoogiug
niet tegenhouden. Het belang van den dienstdoenden ambtenaar
zoowel als dat van de gemeenteachtte men meer gebaat door
eene voldoende bezoldiging en van een gemeenteraad die dit
inzietkon niet verwacht wordendat hij het uit het oog zal
verliezenwaar hij te doen heeft met ambtenaren die hij heeft
leeren waarderen.
Het vorenstaandemedegedeeld door den rapporteur der eerste
sectie werd in hoofdzaak ook door een lid der tweede sectio
aangevoerd. Afgescheiden van de zienswijze van een paar leden
dier sectiedat een ambtenaar regt heeft op pensioen vond het
aangevoerde daar vooral op practische gronden bestrijding.
Men zeide„in den regel geen pensioenmaar eene voldoende
bezoldiging", deze stelling schijnt oppervlakkig zeer aanbevelens
waardig. Was het bestaanbaar met eene goede organisatie van
den dienstdan zou het zeker overweging verdienendeze stol
ling te volgen. Zij vindt zelfs onder een klein deel der rijks
ambtenaren voorstandersomdat men verwacht dat do afschaf
fing van het pensioenstelsel gunstig zou werken op het regelen
der bezoldigingen en dus in het voordeel der ambtenaren zou
zijn. De ambtenaren in dit opzigt van de staats- of gemeente-
zorg te ontheffenze mondig te verklarenin dien zin dat men
kon aannemendat ze zich tijdig zouden verzekeren voor den
ouden dagen ze daartoe door eene voldoende bezoldiging in
staat te stellenzeker zoodanig stelsel is waard gehuldigd te
worden door den warmsten ambtenaarsvriend.
Bij eenig nadenken moet men echter a! spoedig tot de slot
som komendat dezo theorie niet kan leiden tot het doeldat
uit het oogpunt van eene goede organisatie van den dienst moet
worden bereikt.
De dienst eischt bekwame en geschikte personendoch daar
onder zijn vele zoo niet de meeste, die weinig of geen fortuin
bezitten.
De dienst eischt ook dat een ambtenaar die door ouderdom,
of ziels- of ligchaamegebreken ongeschikt geworden is om zijne
betrekking verder naar behooren waar te nementijdig wordo
vervangen, maar welk bestuur, hetzij van staat, provincie of
gemeente zou er toe kunnen komen om een ongefortuneerd amb
tenaar, die misschien een tal van jaren trouw en eerlijk hooft
gedienddoch wiens ligchaam is verzwakt en wiens krachten
zich begeven, den bedelstaf in de baad te drukken of hem over
te geven aan de openbare liefdadigheid Zal men hem toevoe
gen „ik heb u loon naar werk gegeven, ik heb u zóó bezoldigd,
dat ge niet alleen kondet voorzien in uwe onmiddelijke behoef
ten maar dat ge sparen of tijdig eene uitgestelde lijfrente
kondet koopeu, ik heb u altijd voldoende bezoldigd, wij zijn
dus quite, wij hebben niets meer met elkander uit te staande
dienst eischt een gezond ligchaamfrissche krachtenen gij zijt
ziek of oud gewordeuga heentoer op uw eervol ontslag
t den gemeenteraad te Leeuwarden, 1878. 109
De regering van allo beschaafde staten en van menige pro
vincie en gemeente hebben ingeziendat zij niet voor het al
ternatief geplaatst moeten wordeneen oud of ziekelijk ambte
naar broodeloos wegzenden of hem tot nadeel van den dienst
en tot schade van de schatkist (want in den dienst moet toch
goed voorzien worden) aan te houden.
Werden de tractementen zoodanig geregeld dat daaronder
werkelijk een deel werd begrepenvoldoende tot het bestrijden
der uitgaven voor den aankoop eener uitgestelde lijfrente dan
nog zou de regering ten einde zekerheid te hebben van niet
voor bedoeld alternatief te worden geplaatstdienen te zorgen
dat dit deel er werkelijk voor bestemd werd, dus het in te
houden van tractement om het zelve die bestemming te geven.
Do theorie geen pensioenmaar eone voldoende bezoldiging,
kan dus niet aan dc practische eischen van den dienst voldoen.
„Of de zorg voor de toekomst der ambtenaren gelegd moet wor
den op de schouders zijner medeburgers?" Het antwoord op die
vraag wordt door de voorstanders der theorie van niet pensio
neeren eigenlijk zelf reeds gegeven. Immerser wordt te gelijk
gevraaagd„moet de ambtenaar zelf in de eerste plaats niet be
dacht zijn op de dagen die komen zullenen hetzij door sparen,
hetzij door deelneming in een yerzekeringsfonds of maatschappij
zorgen voor den kwaden dag?' Zal de ongefortuneerde ambte
naar dit nu kunnen doendan moet immers het tractement
daartoe voldoende zijn en de tractementen der ambtenaren
moeten komen uit de beurzen der ingezetenen.
Het verwijzen naar de vereeniging „Eigen Hulp" (dit is eene
opmerking van de meerderheid der commissie van rapporteurs)
brengt in de quaestie geen de minste verandering. Die ver
eeniging heeft o. a. ook eene afdeeling „levensverzekering" op-
gerigtmaar ongelukkig is zij niet bij magte de wetten van
„het worden" en „vergaan" te veranderen. Zij zal, evenals
andere maatschappijenbelangrijke contributiën van de deelne
mers moeten vorderenalleen zullen die iets minder kunnen
zijn, omdat er geene belangrijke winsten aan directeuren, agen
ten en vennooten behoeven te worden uitgokeerd.
Om dus in die afdeeling van „Eigen Hulp" te kunnen deel
nemen moet ook al weder het tractement zoodanig zijn, dat
de te storten contributie er onder begrepen isen dan nog
zouden de ambtenaren tot deelneming moeten worden gedwon
gen, uithoofde van het reeds besproken alternatief.
„Het stelsel van staatszorg, hier gemeentezorgzou reeds
sims lang zijn verouderd en veroordeeld."
„Verouderd." Deze bewering klinkt zeker eenigzins vreemd
als men bedenktdat ia verre de meeste staten van Europa
het pensioenstelsel wordt toegepast; dat in ons land dat stelsel
in de laatste jaren is uitgebreid door het ook toe te passen op do
leeraren, en onderwijzers van hooger-, middelbaar- en lager on
derwijs dat zolfs onderscheidene provinciën en gemeenten het
hebben ingevoerd.
„Veroordeeld." Door wie Het is bekend dat de hoogleeraar
Vissering in zijn handboek voor practische staathuishoudkunde, het
als algemeene regel afkeurt, maar evenzeer blijkt daaruit, dat
hij voor een groot aantal ambtenaren reserves maakt. En
andere bevoegde personendie aan de theorie de eischen der
praktijk paren, beschouwen het als wenschelijk en noodzakelijk.
Men kan hierover o. a. nalezen het beroemde werk van Vivien
„Etudes admini8tratives" en het akademisch proefschrift van H.
Eerf „Over do regten en pligten der ambtenaren."
Als dus in de Gemeentestem van 17 April 1876 wordt gezegd
dat het pensioenstelsel reeds sints lang verouderd en veroor
deeld is, dan moet men wel aannemen, dat de schrijver van
het stukwaarin die woorden voorkomenniet op de hoogte is.
Waar we thans staan voor de vraag: of aan de ambtenaren
en bedienden dezer gemeente al of niet aanspraak op pensioen
zal worden toegekend, zouden de leden die het pensioenstelsel
als regel afkeuren om der consequentie wille hebben te onder
zoeken of de .tractementen dier personon zoodanig zijn gore-