Bijlage no. 14.
90
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1879.
bragte memorie van toelichting op de gemeente begrooting
voor het jaar 1880 en wel bepaaldelijk met het oog op de in
de praemissen van dat stuk door burgemeester en wethouders
geavanceerde zinsnede, dat het collegie geene vrijheid heeft
gevonden, thans reeds uitgaven wier onvermijdelijke noodza
kelijkheid niet is gebleken voor te stellen als daar zijn: aan
koop van keijen, stichting van een gymnasiumvoor eene
nieuwe bewaarschool of voor een abattoir, hebben wij de eer
het volgende onder de aandacht van uw collegie te brengen.
Bij art. 26 der wet van 28 April 1876 (Staatsblad no. 113)
tot regeling van het hooger onderwijs is aan het collegie van
curatoren opgedragen de zorg voor de getrouwe nakoming der
wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde verordeningen.
Het collegie doet aan het gemeente-bestuur de voorstellen,
die het in het belang der instelling noodzakelijk acht.
Art. 114 nu der aangehaalde wet beveelt de gemeentendie
tot het oprigten, of volgens hare voorschriften inrigten en
onderhouden van gymnasia gehouden zijn, daaraan te voldoen
binnen een termijn van uiterlijk drie jaren, te rekenen van
af 1 October 1877, als het bij koninklijk besluit van 6 Mei
1877 (Staatsblad no. 101) bepaald tijdstip van de inwerking
treding der wet.
Ten einde aan die wetsbepalingen te voldoen, zal 1 Octo
ber 1880 het gymnasium te Leeuwarden volgens de voor
schriften dier wet moeten zijn ingerigt.
Wanneer men dat voorschrift toetst aan den bestaanden
toestand van een der hoofdelementen dier inrigtingeen vol
doend en aan de behoeften der door het rijk met nagenoeg
f 10.000 gesubsidieerde instelling, geëvenredigd gebouw, dan
kunnen en moeten wij met regt beweren, dat, is de voorloo-
pige toestand daarvan op 1 October 1880 niet opgeheven en
vervangen door eene betere en definitieve regeling het gym
nasium te Leeuwarden niet kan gezegd worden behoorlijk te
zijn ingerigt.
Reeds vroeger, o. a. bij onze missives van 8 Februarij en
23 Mei 1877 no. 642 en 644, hebben wij op daartoe gedane
aanvrage aan uw collegie te kennen gegevenwelke localiteit
o. i. voor het gymnasium benoodigd zoude zijn. Met 1 Oc
tober 1880 nu zullen de natuur- en scheikundige vakken en
natuurlijke historie tot hun volle regt, volgens de bepalingen
van het leerplan, moeten komen. Localen daarvoor zijn niet
aanwezigevenmin als een locaal voor eene eventueel op te
rigten 6e klasse, een vertrek voor den rector, vergader
tevens archiefkamer voor curatoren, speelplaats en clavigers
woning.
Mogt het daarenboven noodig zijn, wat ook met het oog
op de opheffing van het gymnasium te Dokkum en het feit,
dat daardoor dat te Leeuwarden de eenigste inrigting van dien
aard in het noordelijk gedeelte dezer provincie is, niet tot de
onmogelijkheden behoort, dat bij de le of 2e klasse, thans
bestaande uit 14 a 15 leerlingen, eene parelel klasse moet
worden gevoegd, dan zoude aan die behoefte niet kunnen
worden voldaan.
Ten slotte valt hierbij op te merken, dat de 3e klasse, thans
bestaande uit 17 leerlingen, op 1 September 1880, zal moe
ten overgaan tot het locaal nu bij de vierde klasse in gebruik,
welk lokaal, ook volgens het oordeel van den rector, voordat
groot getal leerlingen veel te klein en dus onbruikbaar is.
Alles te zamen genomen springt het in het oog, dat 1
October 1880 een ander gebouw voor het gymnasium zal
moeten zijn aangewezen. Hierbij dienen wij te vermelden,
dat èn curatoren èn inspecteur herhaaldelijk aan burgemees
ter en wethouders hebben te kennen gegevendat het tegen
woordig gebouw zoowel wat inrigting als standplaats betreft,
ook al wordt het naar de volstrekte behoefte vergroot en
verbouwdniet voor deze inrigting van hooger onderwijs ge
schikt is, zoodat, wordt hunne zienswijze ten dezen gevolgd
een ander of nieuw gebouw en op een beter terrein zal moeten
worden beschikbaar gesteld. In dien geest handelden, waar
schijnlijk op dezelfde gegevens reeds verschillende gemeenten
in ons vaderland, waaronder ArnhemDordrechtHertogen
bosch Rotterdam enz.welke een geheel nieuw gebouw ont
wierpen en voor een deel reeds gereed hebben.
Op grond van een en ander schijnt het ons toein tegen
stelling met de boven aangehaalde woorden van burgemees
ter en wethouders, dat de onvermijdelijke noodzakelijkheid tot
daarstelling van een voldoend gebouw voor het gymnasium
in den loop van 1880 boven alle bedenking is verheven en
door de wet is bevolen.
Wij hebben ter loops de mérites van de zienswijze van
burgemeesterüen wethouders besprekende, ons zeiven afgevraagd,
wat het de financiën der gemeente zal batenzoo de beschik
baarstelling van eene betere localiteit één jaardat toch wel
de alleruiterste termijn zal zijn, wordt verschoven.
Daargelaten toch de kwestie of de regering op 1 October
1880 met den bestaanden toestand genoegen zoude nemen
kan daaruit geene andere bate voor de gemeente voortvloeijen,
dan het eenige maanden minder betalen van rentegeëven
redigd aan het onvermijdelijk te negotieren kapitaal, terwijl
inmiddels velevoor andere doeleinden onnutte kosten aan de
tegenwoordige localiteit zullen moeten worden besteed.
Curatoren kunnen zich derhalve met de zienswijze van bur
gemeester en wethouders in de memorie van toelichting uitge
drukt niet vereenigenachten zich tegenover zich zeiven en
de regering niet verantwoord zoo zij langer met den voor-
loopigen toestandzonder dat er verandering in 't vooruitzigt
isgenoegen nemen en hebben dientengevolge de eerkrach
tens de bevoegdheid hun collegie bij art. 26 der bovenaange
haalde wet gegeven, uw collegie voor te stellen, om:
na kennis te hebben genomen van deze onze missive, die
in originali of in afschrift over te leggen aan den raad der
gemeente bij de stukken behoorende tot de gemeentebegroo-
ting over 1880, en het verder alsnog daarheen te willen lei
den, dat op die begrooting een post voor de inrigting van
een voldoend gebouw ten dienste van het gymnasium worde
aangebragtmet die gevolgendat vermeld gebouw 1 Sep
tember 1880 bij de opening van de lessen van den cursus
1880/81 kan worden betrokken.
Curatoren van het gymnasium te Leeuwarden
(get.) MINNEMA BUMA, Voorzitter.
(get.) J. B. WEERMAN, Secretaris.
Aan heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1879.
91
VERSLAG van de commissie van rapporteurs
uit de sectiën van den raad omtrent het
onderzoek der ontwerp-gemeente-begrooting
voor het jaar 1880.
Voor dat men tot de behandeling der afzonderlijke posten
overging, werden in al de drie sectiën omtrent deze begroo
ting, vooral ook naar aanleiding van de daarbij behoorende
memorie van toelichting eenige algemeene opmerkingen ge
maakt diedaar uwe commissie zich in de meeste opzigten
daarmede kan vereenigen, zij aan de aandacht van het dage-
lijksch bestuur wenscht te onderwerpen.
Zoo had men zich in de eerste sectie gevleid, dat bij deze
begrooting overgelegd zouden zijn gedétailleerde staten van
de opkomsten en uitgaven ter zake de exploitatie van de
gasfabriek, het aschland en de veemarkt, die een volledig
overzigt van die takken van gemeentelijk beheer mogelijk
zouden maken.
Daardoor toch zouden de raadsleden zelve die onderdeelen
der begrooting gemakkelijker kunnen beoordeelen, en tevens
voldaan zijn aan de uitnoodiging van gedeputeerde staten
vervat in hunne resolutie van 19 December 1878. In de 3e
sectie wenschte men de overtuiging uit te spreken, dat deze
begrooting bij haar den indruk gegeven had, dat burgemeester
en wethouders eene prijzenswaardige zuinigheid in acht had
den genomen, door zich alleen te bepalen tot de noodzake
lijkste uitgaven en tevens door op onderscheidene artikelen, waar
ditzonder den goeden gang te belemmerengeschieden kon
lagere cijfers voor uitgaaf voor te dragenom langs dien
weg, zonder de belastingen te verhoogen, een goed verband
te behouden tusschen ontvang en uitgaaf. Het valt toch
niet te ontkennen, dat het te betalen rentebedrag, door de
vele leeningenin de laatste jaren aangegaan voor buitenge
wone werken tot algemeen nuteen belangrijk cijfer bedraagt en
dientengevolge een beduidenden invloed op de begrooting
maakt.
Niettegenstaande deze opinie, meende toch die sectie dat
daar, waar noodzakelijke behoefte bleek te bestaan, het da-
gelijksch bestuur niet mogt schromen, uitgaven aan den
raad voor te dragenom in die behoefte te voorzien. Zij had hier
het oog op de stichting van een nieuw of de vernieuwing
van het bestaande gebouw voor gymnasium.
Omdat dit laatste echter meer een speciaal onderwerp be
treft, wenschen rapporteurs daarop bij hoofdstuk III afd. VII
terug te komen.
Ook in de eerste sectie had men, wat de ontvang en uit
gaaf aangaat, zoodanige beschouwing; echter voegde men
daarbij den wensch, dat in den loop van het volgend dienst
jaar burgemeester en wethouders voorstellen zullen doen tot
verhooging van belastingen. Zonder nog eene keuze te wil
len doen tusschen eene vermeerdering van opcenten op de
personele belasting of verhooging van het maximum der in
komsten-belasting, meent men in die sectie, dat toch de
noodzakelijkheid van vermeerdering van gewone inkomsten
spoedig zal blijken te bestaan. Wordt die vermeerdering niet
verkregendan meenen enkele leden dat men uit de gewone
inkomsten niet de gewone uitgaven zal kunnen bestrijden;
vooral ook omdat sommige van de gemeente-inkomsten, zoo
als die van de exploitatie van de gasfabriek en die van de
stads-reinigingzeer wisselvallig zijn.
Bijvoegsel behoorende bu de Leeuwarder Courant.
Om de gewone ink. eenigzins te vermeerderen, werd in de
2e sectie gewezen, behalve op de in de memorie van toe
lichting, genoemde verhooging of uitbreiding der leges en
voorstaan-geldenook op eene vergoeding, die de gemeente
billijker wijze zoude kunnen vorderen voor het gebruik van
gemeentegrond door timmerlieden, voor het plaatsen van
loodsen of bouw-materieelof door kooplieden, voor het
bergen en uitstallen hunner waren.
Moge de opbrengst daarvan al niet groot zijntoch zou die
maatregel kunnen strekken om den welstand niet meer dan
hoog noodig te ontsieren.
Wat de onderdeelen der begrooting aangaat, zal uwe
commissie, evenals vroeger, eerst behandelen de opmerkingen
over de
UITGAVEN.
Volgn. 84&. Bezoldiging voor de bevolkings-agenten.
In de 2e sectie werd de wensch uitgesproken en de meer
derheid der rapporteurs vereenigt zich daarmede, om nog
voor het einde van dit dienstjaar het reglement voor de be
volkings-agenten in deze gemeente (Gemeenteblad no. 15,
jaar 1877) en speciaal art. 1 daarvan, te herzien; ten
einde de jaarwedde van die beambten te kunnen bren
gen van ƒ550 op ƒ600. Zij meent dat de vele werk
zaamheden, aan die betrekking verbonden, maar vooral het
belang dat daarbij betrokken is voor eene naauwkeurige aan
houding der bevolking- en w^kregisters die verhooging vol
komen wettigen.
Volgn. 96. Kosten voor de zorg van plaatselijke wegen enz.
Bij dezen post kwamzooals dat bijna eene jaarlijksche ge
woonte wordt, de slechte bestrating op vele plaatsen in deze
gemeente ter sprake. Als middel om die voor voetgangers
althans beter begaanbaar te maken en tevens beter te doen
onderhoudenwerd in de tweede sectie aanbevolen het maken
van verhoogde voetpaden (trottoirs). Zullen die echter niet al
te smal zijndan zouden de stoepen wel weggeruimd dienen te
worden, en, ofschoon uwe commissie zulks in vele, vooral naauwe
straten en grachten zeer wenschelijk zoude achten, ziet zij
evenwel zoo zeer tegen de daaraan verbonden onkosten op,
dat zij het niet waagt u daaromtrent een voorstel te doen.
Kan zulks echter hier en daar zonder groote uitgaven geschie
den, dan wil zij zulks gaarne aan de aandacht van burge
meester en wethouders aanbevelen.
Bij onderdeel lett. e van dit artikel wenscht de le sectie
en met haar uwe commissie gaarne te vernemenwat de
zienswijze van het dagelijksch bestuur is omtrent de bestem
ming van het oude veemarktplein.
Zooals zich dat nu voordoet maakt het geen aangpnamen
indruk. Men meende dat bij de behandeling van het plan
van het thans in aanbouw zijnde beurs- en waaggebouw er
sprake is geweest om daarvan een plantsoen te maken.
Men veronderstelde wel dat eene verbetering daar ter plaatse
niet aan de aandacht zoude ontsnappenmaar indien in het
volgende jaar dat gebouw voltooid wordt, zoude eene ver-
fraaijing van de omgeving daarvan, die toch niet zulke groote
onkosten zoude vorderen, zeer wenschelijk zijn. Het fraaije
park voor de kavalleriestallen alhier moge hierbij als voorbeeld
worden aangehaald.
Volgn. 130. De le sectie maakt zwarigheid deze som toe
te staan. Afgescheiden van de al of niet noodzakelijkheid
van het maken van een portland-cement bevloering op den
bodem en de wanden van de bergplaatsen van compost en het
13