Bijlage no. 20.
102
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1879.
Inkomstenƒ874,587.385
Uitgaven874,575.95
Waarschijnlijk batig saldo 11.435
MEMORIE VAN TOELICHTING bij het besluit
van den raad der gemeente Leeuwarden
dd. tot wijziging der ge-
meente-begrooting, dienst 1879.
Ter verevening van uitgaven, waarvoor bij de begrooting
voor dit dienstjaar geene of geene voldoende sommen zijn
beschikbaar gesteldis het noodzakelijk in die begrooting
eenige nadere wijzigingen aan te brengen.
Onder die uitgaven bekleedt eene voorname plaats, de post
voor kosten van het inrigten Yan het schoolgebouw bij de
Doelestraat, tot tijdelijk gymnasium, zoomede de uitgaven voor
het maken van eene riolering langs den weg naar achter de
hoven" en de bijdragen voor pensioen van de leeraren van
het gymnasium.
Tegenover de beide laatste posten van uitgaaf is echter
bijna een gelijk bedrag als bijdragen van belanghebbenden in
ontvang aangebragt.
In verband hiermede is nevensgevoegd besluit vastgesteld
waarbij, behalve die hiervoren reeds zijn genoemd, nog enkele
andere noodzakelijke wijzigingen in de begrooting worden
aangebragt.
Ten aanzien van de verschillende artikelen in dit besluit
opgenomen, wordt het volgende opgemerkt.
INKOMSTEN.
HOOFDSTUK II.
Afdeeling VII.
Art. 1. Met het oog op de bekende opbrengst derhierbe-
doelde belasting, bedragende f 7G4 kan de raming met ƒ150
worden verhoogd.
HOOFDSTUK III.
Art. 2. Over de aan de gemeente behoorende stalling en
het wagenhuis in de Yvobrouwerssteeg behoeft dit jaar niet
voor het doel waarvoor die gebouwen werden aangekocht,
voor de vergrooting namelijk van het armhuis, te worden be
schikt. Met het oog hierop zijn die panden tot den 12 Mei
1880 voor de thans op onderdeel Z van dit artikel uitgetrok
ken som verhuurd.
HOOFDSTUK IV.
Art. 6. Bij art. 20 der wet van 28 April 1876 (Staatsblad
no. 102) tot regeling van het hooger onderwijs is bepaald
dat aan leeraren der gymnasia, tot wier oprigting de gemeenten
verpligt zijn, ten laste van den staat pensioen wordt verleend
in de gevallennaar de regelen en onder de voorwaarden
voor burgerlijke ambtenaren bij de wet vastgesteld. Voor de
toepassing dier regelen worden de genoemde leeraren als bur
gerlijke ambtenaren beschouwd en behoorende tot de deelheb
benden in het voor die ambtenaren bij de wet betreffende de
burgerlijke pensioenenlaatstelijk gewijzigd bij die van 21
Mei 1873 Staatsblad no. 64) ingestelde pensioenfonds.
In verband hiermede is op dit artikel uitgetrokken het voor
bedoelde pensoenfonds over 1879 te storten bedrag, door de
leeraren van het gymnasium, met uitzondering van die, welke
hebben te kennen gegeven, gebruik te willen maken van de
bevoegdheid tot afstand hunner aanspraken op pensioen, toe
gekend bij art. 115 der boven aangehaalde wet van 28 April
1876 (Staatsblad no. 102.)
Art. 15a. Bij raadsbesluit van den 27 Maart 1879, no. 12,
werd vergunning verleend tot demping van de sloot, loopende
langs het kadastrale perceel sectie G no. 4357aan den
weg naar Achter de Hoven, met bepaling, dat door den be
langhebbende eene som van ƒ1400 zal worden gestort ten
kantore van den gemeente-ontvangerals bijdrage in de
kosten van het door de gemeente in het gedempte gedeelte
te leggen riool.
In verband daarmede is op dit artikel de bovenbedoelde
som onder de inkomsten aangebragt.
UITGAVEN.
HOOFDSTUK III.
Afdeeling VII.
Art. 9. In verband met het raadsbesluit van den 12 Junij
1879, no. 8, om de voorgenomen vernieuwing van de deuren
in de Irnsumerzijl vooralsnog niet uit te voeren, is het wen-
schelijk geacht, dit artikel voor „memorie" uit te trekken en
het beschikbaar gesteld gedrag te bestemmen ter verevening
van uitgaven voor andere werken.
Art. 16. Op dit artikel is uitgetrokken eene som, vereischt
voor het maken van eene riolering langs den weg naar Achter
de Hoven, ingevolge raadsbesluit van 27 Maart 1879, no. 12,
waarvoor door den belanghebbende de op art. 15a van hoofd
stuk IV der inkomsten aangebragte som wordt bijgedragen.
HOOFDSTUK VII.
Afdeeling ii.
Art. 10. Ter uitvoering van het raadsbesluit van den 12
December 1878, waarbij de localen der vroegere gemeente
school no. 2 in de Doelestraat, tijdelijk zijn bestemd voor
het onderwijs aan het gymnasium, is eene niet onbelangrijke
uitgaaf noodig geweest om de bedoelde localen voor de aan
gewezen bestemming in te rigten.
In verband hiermede wordt op dit artikel een verhoogd
bedrag uitgetrokken, overeenstemmende met de som die ter
zake werd vereischt.
Afdeeling V.
Art. 4. Het op dit artikel met eenige wijziging in de om
schrijving uitgetrokken verhoogd bedrag, stemt overeen met
de som die op art. 6 van hoofdstuk IV der inkomsten, met
vereischte toelichting is aangebragt.
HOOFDSTUK VIII.
Afdeeling III.
Art. 3. Op dit artikel is uitgetrokken het bij raadsbesluit
van den 10 Julij 1879 toegekend wachtgeld aan den vroege-
ren bode der stads armenkamer ad ƒ175 per jaar, berekend
over het tijdvak van 1 Julij tot ultimo December 1879.
Art. 4. Bij raadsbesluit van den 9 October 1879 werd
aan de bank van leening eene tijdelijke toelage verleend tot
gedeeltelijke bestlijding van het aan den vroegeren boekhou
der dier inrigting toegekend pensioen, ingegaan den 12 No
vember 1879. Het bedrag daarvan berekend over het tijd
vak van den datum tot ultimo December, is op dit artikel
uitgetrokken. HOOFDSTUK XI.
Art. 1. Ten einde het bedrag der bij deze wijziging aan
de begrooting toegevoegde uitgaven met het totaal cijfer
der aangebragte verhooging van posten van inkomsten te doen
overeenstemmen, is het noodzakelijk dat de som voor onvoor
ziene uitgaven geraamd met ƒ2140 te verminderen, omdat
thans geene gelegenheid bestaat op andere wijze tusschen de
geraamde inkomsten en uitgaven de vereischte overeenstem
ming te brengen.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1879.
108
V OORSTEL der raadscommissie voorhet ontwerpen
van strafverordeningen tot wijziging der ver
ordening op liet bouwen en inrigten van wo
ningen zoomede tegen liet bewonen van voor
de gezondheid nadoelige woningen.
Aan
den Raad der gemeente Leeuwarden.
De raadscommissie, belast met het ontwerpen van verorde
ningen tegen wier overtreding straf is bedreigd, ontving van
den heer burgemeester, bij kantbeschikkingen van 3 en 11
September j.l., tot consideratie en advies: 1. een adres van
J. Vonk en 19 anderen te Leeuwarden, d.d. 2 September
1879, houdende verzoek om intrekking of wijziging, in den
daarbij aangegeven zin, van de verordening op het bouwen
en inrigten van woningen, zoomede tegen het bewonen van
voor de gezondheid nadeelige woningen, van 20 Februarij
1874, gemeenteblad no. 72, een adres van de firma
B. J. Voss en zonen te Leeuwarden, van 8 September 1879,
bevattende het verzoek om terug te komen op eene afwijzende
beschikking van burgemeester en wethouders op eene door
haar aangevraagde vergunning tot afwijking van de voor
schriften van art. 4 van genoemde verordening, bij eene ver
bouwing van eene haar toebehoorende hirizinge in de Post-
straat alhier, beide aan den raad gerigt.
Het eerstgemelde adres en de kennisneming van het daar
omtrent gegeven hierbij overgelegde advies van den directeur
der gemeentewerken hebben der commissie de overtuiging
niet kunnen geven, dat intrekking van de genoemde verordening
noodzakelijk of wenscheljjk zou zijn, doch haar geleid tot het voor
stellen van eenige wijzigingennagenoeg overeenkomende met
wat door den directeur der gemeentewerken in overweging
wordt gegeven en in zooverre ook op de hierbij vermelde
gronden steunende. De door deze aan de hand gegeven wij
ziging van art. 2 sub h dient evenwel, naar haar oordeel,
vergezeld te gaan van het voorschrift, dat de ruimte onder
die houten vloeren door middel van opene roosters gemeen
schap met de buitenlm lit moet hebben. Het denkbeeld van
onderscheiding van woningen voor de toepassing van art. 7
naarmate van het getal personen, waarvoor ze bestemd zijn,
acht zij echter verwerpelijkomdat het daarbij noodzakelijke
verbodvan woningen door meer personen dan waarvoor ze
gebouwd zijn te doen bewonen, eene zeer moeijelijke surveil
lance zou vorderen en bovendien bij vervreemding van zulke
woningen den opvolgenden eigenaar zou treilen, die aan het
bouwen zelf geen deelnam.
Eindelijk wil zij van de gelegenheid dezer herziening ge
bruik makenom eene verbetering van de indeeling der ver
ordening te bekomen en eene algcmeene bepaling daaraan
toe te voegen, ten einde de aansprakelijkheid voor overtreding
van de voorschriften van 1bij de tegenwoordige verorde
ning in het midden gelaten, uit te maken.
Dat eene vaststelling op nieuw van de verordening, zooals
ze nu staat gewijzigd te worden, van belang is, zal door
de kennisneming van de na te melden voorstellen van zelf
in het oog springen.
Het verzoek van de firma B. J. Voss en zonen is, naar
het oordeel der commissie, onvatbaar voor inwilliging, om
dat het de vernietiging beoogt van eene beschikking van
burgemeester en wethouders, waartegen, naar de. verordening
geen hooger beroep bij den raad open staat. Het zal om
deze reden behooren te worden afgewezen.
De commissie heeft de eernaar aanleiding van het boven
staande als haar advies den raad voor te stellen
1. De navolgende wijzigingen aan te brengen in zijne ver
ordening van 26 Februarij 1874 op het bouwen en inrigten
van woningenzoomede tegen het bewonen van voor de ge
zondheid uadeelige woningen, gembl. no. 7;
a* Art. 2, litt. 5, te doen vervangen door de navolgende
bepaling: „onder houten vloeren van den beganen grond,
„waaronder geene kelders zijn, over de geheele oppervlakte
„eene ruimte van minstens 20 centimeter hoogte worden ge-
laten, gevloerd met eene laag steenkolen-cintels ter dikte
„van minstens 5 centimeter en door middel van opene roos
ters met de buitenlucht in gemeenschap staande" enin
verband hiermede, litt. c van art. 2 te doen vervallen.
b. Art. 2, litt. d (bij aanneming van punt a te veranderen
in cte lezen, als volgt: „de bovenkant van den beganen
„grond ten minste 0.15 meter boven den stoep, of, als er
„geen stoep is, boven de straat of het voetpad langs de
„woning zijn.4'
e. Art. 3, litt. 6, te doen luiden: „de fundamenten on
middellijk aan- en ter diepte van minstens 10 centimeter
„beneden het trasraam geheel gemetseld worden met slappe bas-
„terdtras van steen, die geene mindere hardheid heeft dan die
„van middelbonte mop, en de meerdere diepte daar beneden
„in zand worden gewerkt."
d. In art. 3, litt. c, het getal „20" te veranderen in „15".
e. In art. 7 het getal „30" te veranderen in „25".
In art. 10, al. 1, het cijfer „2" door „l1/*"» het
cijfer „3" door „2" te doen vervangen.
g. Art. 12, al. 2, te doen vervallen.
h. Op art. 26 te doen volgen als opschrift:
3. Algemeene en strafbepalingen", en als de eerste
hiervanals art. 27vast te stellen het volgende
„Voor de naleving van de voorschriften van 1 is aan
sprakelijk degene, voor wiens rekening gebouwd of verbouwd
„wordt. Waar dit eene vereeniging is, geldt dit voor hare
„bestuurders" en de tegenwoordige artt. 2728 en 29 te
nummeren respectivelijk met 28, 29 en 30.
2. Naar aanleiding van 'de sub 1 vermelde wijzigingen de
meergenoemde verordening op nieuw vast te stellen overeen
komstig het hierbij overgelegde ontwerp.
3. Te verklaren, dat het verzoek van de firma B. J. Voss
en zonen, gedaan bij haar adres van 8 September 1879 niet
voor inwilliging vatbaar is en het mitsdien af te wijzen.
Gerapporteerd ter raadsvergadering van den 18 December
1879.
De Cotnmmissie voornoemd
I». D. KIJMMELL. W. J. v. W. RENGERS.
.1. L. van SLOTERDUCK. A. DUPARC.
C. W. A. BUMA.