104
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1879.
ONTWERP.
VERORDENING op het bouwen en inrigten
van woningenzoomede tegen het bewo
nen van voor de gezondheid nadeelige wo
ningen.
De raad der gemeente Leeuwarden,
Gezien zijn besluit van heden tot wijziging van verschillende
artikelen zijner verordering van 26 Februarij 1874, (gemeen
teblad no. 7), op het bouwen en inrigten van woningen, zoo
mede tegen het bewonen van voor de gezondheid nadeelige
woningen
Overwegende, dat het wenschelijk is die alzoo gewijzigde
verordening op nieuw vast te stellen;
Gezien art. 135 der gemeentewet
Besluit
Vast te stellen navolgende
VERORDENING op het bouwen en inrigten
van woningen, zoomede tegen het bewo
nen van voor de gezondheid nadeelige wo
ningen.
1. Van het bouwen en inrigten van woningen.
Art. 1. Va?i het voornemen tot het bouwen van nieuwe
of geheel verbouwen van bestaande woningen moet schrifte
lijk kennis worden gegeven aan burgemeester en wethouders.
Art. 2. Bij dat bouwen of geheel Verbouwen moet:
a. waar dc grond niet uit zich zelf droog ister beoor
deeling van burgemeester en wethouders, de vochtige specie
ter diepte van ten minste 0,50 meter uitgegraven en de ge
maakte uitdieping met zuiver zandcintels of andere naar het
oordeel van burgemeester en wethouders voor de gezondheid
onschadelijke stoffen gevuld worden. Voor ophoogingzonder
voorafgaande noodzakelijke uitgravingmoeten dezelfde stoffen
gebruikt worden;
b. onder houten vloeren van den beganen grondwaaron
der geene kelders zijnover de geheele oppervlakte eene ruimte
van minstens 20 centimeter hoogte worden gelaten, gevloerd
met eene laag steenkolen-cintels ter dikte van minstens 5 cen
timeter en door middel van opene roosters met de buitenlucht
in gemeenschap staande. Deze steen mag geen mindere hard
heid hebben dan die van middelbonte mop
c. de bovenkant van den beganen grond ten minste 0,15
meter boven den stoep, of, als er geen stoep is, boven de
straat of het voetpad langs de woning zijn
d. bij verdiepingen onder den beganen grond, voor zoo
verre tot bewoning bestemd, deze zooveel worden verhoogd,
dat de onderkant der balken over de verdieping ten minste
0,60 meter boven de straat of het voetpad langs de woning zijn.
Art. 3. Voor elke nieuwe of geheel verbouwd wordende
woning moeten
a. de muren en vloeren van de verdieping onder den be
ganen grond of kelder van waterkeerende materialen worden
gemaakt
b. de fundamenten onmiddellijk aan- en ter diepte van mins
tens 10 centimeter beneden het trasraam geheel gemetseld wor
den met slappe basterdtras van steendie geene mindere hard
heid heeft dan die van middelbonte mop, en de meerdere
diepte daarbeneden in zand worden gewerkt;
c. op elk fundament een trasraam worden gemaakt van
klinkertsteen in basterd tras, ten minste ter diepte van 15
centimeter beneden de straat of het voetpad langs de woning
en ter hoogte van ten minste 10 centimeter boven den bega
nen grond in de woning;
d. de steenen voor de buitenlagen van de buitenmuren ten
minste de hardheid hebben van ondergele mop.
Art. 4. De hoogte, tot welke gebouwen, muren of schut
tingen mogen worden opgetrokken, wordt bepaald als volgt:
waar de aangrenzende straat of die straat met het water 12
meter of daarboven breed isanderhall maal de breedte van
die straat of van die straat met het water;
waar de breedte is van 11 tot 12 meter, 14 meter
n 10 11 13
9 10 12
A 8 9 11
ff 7 8 10
ff 6 7 w 9
5 ff 6 8
4 5 7
ff 3 r 4 6 ff
is beneden 3 meter, 5 meter.
Waar de breedte van de straat of de kade met het water
minder dan 3 meter bedraagt, mag geen nieuw gebouw wor
den opgetrokken dan op den afstand van 6 meter van het
tegenoverstaand gebouw, muur of schutting.
Ingeval van vernieuwing of herstelling mogen de gebouwen
tot dezelfde hoogte als vroeger worden opgetrokken.
Het te vernieuwen of te herstellen gebouw mag echter niet
eerder worden afgebroken, dan na voorafgaande kennisgeving
van het voornemen daartoe aan burgemeester en wethouders
en nadat deze de hoogte van het te vernieuwen of te herstel
len gebouw hebben doen meten.
De hoogte wordt gemeten uit de straat of het voetpad vóór
het huis tot aan den bovenkant der lijstof, zoo deze er niet
is, tot halverwege de hoogte van het dak.
Door breedte der straat wordt verstaan de afstand tusschen
de voorkanten der tegen elkander overstaande gevels.
Het dak mag aan weerszijden niet steiler worden opgetrok
ken, dan met een hoek van 45 graden en moet van eene
goede afwatering voorzien zijn.
In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders
eene afwijking toestaan van de bepalingen, in de eerste en
voorlaatste alinea van dit artikel voorkomende.
Art. 5. Bij het aanleggen van eene nieuwe buurt moet
tusschen de tegenover elkander staande gebouwen eene breedte
van ten minste 6 meter zijn.
Art. 6. De hoogte van woonverdiepingen tusschen den
vloer en het plafond, of, waar dit niet bestaat, tusschen den
vloer en den onderkant van den zolder, (wijziging van 10
January 1878 gem. blad no. 2) mag niet minder dan 3 meter
zijn; bij verdiepingen onder den beganen grond moet deze
hoogte ten minste 2,20 meter bedragen.
Indien bij woningen van meer verdiepingen overigens vol
doende hoogte der woonvertrekken aanwezig is, kan afwijking
van deze bepalingen door burgemeester en wethouders worden
toegestaan.
Art. 7. De oppervlakte van elke woning mag^nietjminder
zijn dan 25 centiare.
Art. 8. Ieder bewoond vertrek moet ten minste één licht
raam hebben.
De grootte van de lichtdoorlatende gedeelten van dat licht
raam of van die van meerdere lichtramen of lantaarns te zamen
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1879.
105
moet ten minste een zevende van de oppervlakte des ver-
treks zijn.
Van de lichtramen moet ten minste één kunnen worden
geopend.
Art. 9. Elke woning moet ten minste van één privaat zijn j
voorziendat door middel van een beweegbaar lichtraam of
luchtkoker met de buitenlucht gemeenschap heeft.
Burgemeester en wethouders kunnen vergunnendat van
die bepaling worde afgeweken, indien in de nabijheid van 30
meter een publiek of een gemeenschappelijk privaat aanwezig is.
Het is verboden putten aan te leggen, bestemd tot opname
van faecale stoffen.
Het is verboden privaten te doen uitloopen in algemeene
of in bijzondere riolen.
Art. 10. Bij elke woning moet, vóór zij in gebruik wordt
gesteldeen waterdigte regenbak zijnberekend naar den
inhoud van 11/2 stère voor elk inwonend gezin. Wordt de
woning door slechts één gezin bewoonddan moet de inhoud
2 stère zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen vergunning gevendat
voor twee of meer aangrenzende woningen een gemeenschap
pelijke regenwaterbak worde gemaakt.
Art. 11. Riolen en goten, tot afvoer van spoelwater of vuil
bestemdmoeten van metaalvan steen of van waterdigt met
selwerk worden aangelegd, op de wijze in de twee volgende
artikelen bepaald.
Art. 12. De opene goten moeten ten minste 20 centimeter
breed en 5 centimeter hol zijn.
Art 13. De riolen mogen binnenwerks niet wijder zijn dan
15 centimeter diameter.
Zij kunnen op drieërlei wijze worden gemaaktnamelijk van
gegoten ijzeren buizen, Engelsche gebakken buizen of cement-
steen buizen.
De zamenvoegingen der onderscheidene deelen van de bui
zen moeten geschieden voor de ijzeren buizen met sockets
waarin uitgeplozen touw goed gestampt en daarop eene kraag
van gesmolten lood goed aangedreven wordtvoor de En
gelsche gebakken buizen met portland-cement of met sterke
tras, bestaande uit een deel schelpkalk en een deel Dordsche
trasen voor de cement-steen-buizen met portland-cement.
Elk riool moet bij het begin zijn voorzien van eene water
digte kolk, gemaakt van gegoten ijzer, van klinkertin sterke
tras, van cementsteen of van hardsteen.
In genoemde kolk moet vóór de opening van het riool een
bekwaam ijzeren rooster zijn.
2. Van het bewonen van voor de gezondheid nadeelige
woningen.
Art. 14. Het toezigt op de gebouwen, die, als nadee-
lig voor de openbare gezondheid, worden vermoed voor be
woning ongeschikt te zijnis opgedragen aan burgemeester en
wethouders.
Art. 15. Indien burgemeester en wethouders eene woning,
hetzij wegens gebrekkige inrigting, onvoldoenden staat van
nderhoud, gebrek aan vrije toetreding van lucht of licht, hetzij
wegens andere oorzaken, als voor de gezondheid der bewo
ners nadeelig en daardoor gevaarlijk voor den openbaren ge
zondheidstoestand beschouwenstellen zijmet opgave van
redenen, den raad voor, die woning onbewoonbaar te ver
klaren. Ten minste veertien dagen vóór het indienen van hun
voorstel geven zij hiervan aan den eigenaar, vruchtgebruiker
of beheerder kennis.
Art. 16. Oordeelen burgemeester en wethouders, dat door
het aanbrengen van verbeteringen of herstellingen het nadeel
kan worden weggenomendan doen zij den eigenaarvrucht-
i gebruiker of beheerder opgave van de verbeteringen of her-
stellingen die zij noodig achtenmet uitnoodigingdie verbe
teringen of herstellingen binnen een door hen te bepalen ter
mijn aan te brengenen met aanzegging dat, zoo hieraan niet
wordt voldaanzij den raad zullen voorstellende woning
onbewoonbaar te verklaren.
Belangenhebbenden kunnen hunne bezwaren tegen de voor
stellen van burgemeester en wethouders, in dit en het vorige
artikel genoemdgedurende de daarbij bedoelde termijnen schrif
telijk bij den raad indienen.
Art. 17. Burgemeester en wethouders leggen bij hun voor
stel aan den raad alle adviezen en inlichtingen over, die zij
ter zake dienstig hebben verkregen.
Art. 18. De raad benoemt, alvorens eene beslissing te ne-
meueene commissie van drie leden uit zijn middenten einde
den staat der in het voorstel bedoelde woning te onderzoeken,
de belanghebbenden te hooren en daarvan verslag te doen.
Art. 19. Nadat het verslag is gedaan, verklaart de raad,
bij een met redenen omkleed besluitop het voorstel van bur
gemeester en wethouders, de woning al of niet bewoonbaar.
Het besluit tot onbewoonbaarverklaring houdt tevens het
verbod in voor den eigenaarvruchtgebruiker of beheerder
om de woning te bewonen, te verhuren of aan anderen ter
bewoning af te staan.
Art. 20. Bij het raadsbesluitwaarbij de woning onbewoon
baar wordt verklaard, kan worden bepaald, dat het op een
daarbij vast te stellen tijdstip in werking zal treden, indien
niet vooraf de verbeteringen of herstellingen zijn aangebragt,
die in dat geval bij hen besluit worden aangeduid.
Art. 21. Het besluit, waarbij eene woning onbewoonbaar
is verklaard, wordt op de wijze, daarbij te bepalen, openbaar
gemaakt.
Art. 22. Burgemeester en werthouders gelasten schriftelijk
de ontruiming van de door den raad onbewoonbaar verklaarde
woning binnen een door hen te bepalen termijn.
Wordt aan dien last niet voldaan, dan doen burgemeester
en wethouders de ontruiming uitvoeren met behulp der be
ambten van politie.
Art. 23. Het raadsbesluit, waarbij eene woning onbewoon
baar is verklaard, wordt, op verzoek van belanghebbenden,
ingetrokkenindien zij aantoonendat die woning in een voor
bewoning geschikten toestand is gebragt.
Dat verzoek wordt ingediend bij burgemeester en wethou
ders, die het, na onderzoek, met hunne beschouwingen en
advies aan den raad overleggen.
Indien burgemeester en wethouders den raad de inwilliging
van het verzoek meenen te moeten ontraden, geven zij daar
van aan den verzoeker kennis.
De raad besluit in dit gevalmet inachtneming van het be
paalde bij art. 18.
Art. 24. Indien het raadsbesluit tot onbewoonbaarverkla
ring is ingetrokken, is hiermede de last tot ontruimingdoor
burgemeester en wethouders gegeven, vervallen.
Art. 25. Van die intrekking wordt, op gelijke wijze als in
art. 21 is bepaald, openbare kennis gegeven.
Art. 26. De kennisgevingen, ingevolge deze verordening
te doen aan eigenaren, vruchtgebruikers of beheerders van
woningen, die vermoed worden of verklaard zijn ongeschikt