190
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 23 December 1880.
houders worden uitgenoodigd de commissie van toezigt op de
scholen van middelbaar onderwijs, na overleg met de directrice
der middelbare school voor meisjes te hooren enz.
De heer Duparc kan zich wel met deze wijziging ver
eenigen en neemt ze over.
Het dus gewijzigd amendement wordt in stemming gebragt
en met 15 tegen 2 stemmen, die van de heeren v. Eijsinga
en Plantenga aangenomen.
Tengevolge hiervan is besloten
1. De beslissing op het verzoek van den heer G. Sin-
ninghe Damsté c. s.om de lessen aan de school van mid
delbaar onderwijs evenals die aan het gymnasium om 9 uur
te doen aanvangen aan te houden.
2. Burgemeester en wethouders uit te noodigen de com
missie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs,
na overleg met de directrice der school van middelbaar
onderwijs voor meisjes over het verzoek nader te hooren en
van den uitslag verslag te doen, met aanbieding van zooda
nig nader voorstelals zij zullen vermeenen te behooren.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding
eener circulaire der vereeniging van burgemeesters en secretaris
sen in Zuid- en Noord Bevelandom pogingen aan te wen
den tot het erlangen eener vergoeding van rijkswege voor de
werkzaamheden ter zake militie en schutterij.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordtconform
het voorstelde bovenvermelde circulaire voor notificatie aan
genomen.
3. Voorstel van burgemeester en weihouders naar aanlei
ding van een adres van het genootschap voor geschied-, oud
heid en taalkundeom eenige voorwerpen van de gemeente in
bruikleen te ontvangen.
De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethouders
naar aanleiding van een van het Friesch genootschap ontvangen
nader adres, van welk adres der vergadering lecture
wordtgedaande conclusie van hun den 25 November
jl. aangeboden voorstel zoo hebben gewijzigddat zij thans
strekt om aan het Friesch Genootschap van Geschied-, Oud
heid- en taalkunde te Leeuwarden in bruikleenonder in
ventaris, af te staan vier schilderstukken, afkomstig uit het
vroegere waaggebouw, benevens een eikenhouten tafel op de
archiefkamer en eenige oude stoelenstaande op de ruimte
tusschen de archiefkamers, onder voorwaarde evenwel, dat
door het Genootschap aan de gemeente, ten genoege van
burgemeester en wethoudersworde verstrekt een groote
tafel en een gelijk aantal stoelen, als in bruikleen wordt afgestaan.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
deze conclusie besloten.
4. Rapport eener raadscommissieomtrent het onderzoek van
een voorstel tot wijziging en aanvulling der begrooting van in
komsten en uitgaven van het stads ziekenhuisdienst 1880.
Overeenkomstig de conclusie van dit rapport wordt
1. de d.d. 25 September voor het stads ziekenhuis toege
stane gemeente-subsidie verhoogd met ƒ874 en alzoo gebragt
op ƒ12,880.80;
2. de gewijzigde begrooting van boven vermelde instelling
voor het jaar 1880 goedgekeurd tot een bedrag in ontvang
en uitgaaf ad ƒ13,435.15.
Met góedvinden der vergadering wordt alsnu in behande
ling genomen:
5. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verpachting van de havengeldenvoor den tijd van 3 jaar
De heer V. Sloterdijck zou gaarne ingelicht willen wor
den of er ook motieven zijn kenbaar gemaakt op grond
waarvan de heffing van havengeld slechts voor 3 jaar is
goedgekeurd en of de bij de verordening bedoelde staat van alle
in de gemeente binnen de in art. 5 aangeduide grenzen ge
legen wallenwaarvan het onderhoud niet ten laste van de
gemeente is reeds is vastgesteld of nog voor 1 Januarij a. s.
zal worden vastgesteld en gepubliceerd.
Op eerstgenoemde vraag wordt door den voorzitter ontken
nend en op laatstgenoemde vraag bevestigend geantwoord.
In verband met het eerste antwoord heeft nog eenige bespre
king plaats tusschen den voorzitter en den heer v. Sloterdijck,
waarna zonder hoofdelijke stemming conform de conclusie van
het voorstel wordt besloten: voorbehoudens goedkeuring van hee
ren gedeputeerde staten de opbrengst van het regtonder den
naam van havengeld te heffen ingevolge raadsbesluit van 10
Junij 1880, gewijzigd den 14 October d.a v. en goedgekeurd
bij kon. besluit d.d. 1 December 1880 no. 14onderhands
voor den tijd van drie jaren, in te gaan den 1 Januarij 1881,
te verpachten aan Heere v. d. Werff, alhier en zulks voor
4000 in het jaar en verder op voorwaarden door burge
meester en wethouders vast te stellen.
6. Vaststelling van het 2e suppletoir kohier der directe belas
ting op het inkomendienst 1880.
De voorzitterhet noodig achtende eene vergadering met
gesloten deuren te houden, heft de openbare zitting tijdelijk op.
Bij heropening dezer zitting wordt het 2e suppletoir
kohier zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd
en in verband hiermede vastgesteld navolgend besluit:
De Raad der gemeente LeeuwardenGezien het door
burgemeester en wethouders voorloopig vastgestelde 2e sup
pletoir kohier van de directe belasting op het inkomen ten
behoeve dier gemeenteover het dienstjaar 1880
Gezien de publicatie van den 6 Nov. 1880waaruit blijkt,
dat voormeld kohier voor een ieder ter secretarie ter visie
heeft gelegen van den 8 tot en met den 23 Nov. 1880 en
alzoo te dien aanzien uitvoering is gegeven aan het voorschrift
van art. 204 der gemeentewet
Gelet op het besluit dezer vergadering van den 30 October
1879, waarbij is bepaald, dat over het loopend dienstjaar
3.63 ten honderd van het belastbaar inkomen zal worden
geheven
Overwegendedat voormeld kohier na daarin aangebragte
wijzigingen een belastbaar inkomen aanwijst van ƒ30,907.486
en een totaal bedrag der aanslagen ad ƒ1341.916;
Gelet op het besluit dezer vergadering van den 5n Junij
1880waarbij ten aanzien der aanslagen op het primitief
kohier van gemelde belasting is bepaald dat daarvan 97 pet.
zal worden ingevorderd
Besluit
1. Het 2e suppletoir kohier van de directe belasting op
het inkomen ten behoeve dezer gemeente, dienst 1880 vast
te stellen op een belastbaar inkomen ter somma van ƒ30,967.486
en het totaal der aanslagen op ƒ1341.916;
2. Te bepalen, dat van het bedrag dier aanslagen 97 pet.
zal worden ingevorderd, tengevolge waarvan het te innen
bedrag zal beloopen ƒ1301.00;
3. De aanslagen invorderbaar te stellen in drie termijnen,
vervallende op den 29 Januarij, 15 Februarij en 1 Maart i881.
Niets meer te behandelen of voorgesteld zijnde, wordt de
vergadering door den Voorzitter gesloten.
liijlage tot het verslag (ter handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden. 1880.
1
Bijlage no. 1.
VERSLAG van de Commissie van Rappor
teurs uit de sectiën van den gemeenteraad
omtrent de behandeling van een voorstel
van burgemeester en wethouders vau 11
December 1879, tot invoering van eene be
lasting onder den naam van havengeld, ter
vervanging van de water-, kaai- en wal gelden.
De algemeene beschouwingen, waartoe dit voorstel in de
sectiën aanleiding heeft gegeven, kunnen gevoegelijk tot twee
punten worden teruggebragtwaarvan het eerste de oppor
tuniteit van eene belasting als de voorgedragene in het alge
meen uitmaakt en het andere de wettigheid van de voorge
stelde heffing betreft. Bestrijding van hare opportuniteit in
het algemeen vond de voorgedragene heffing slechts in de
eerste sectie en wel op gronddat met het oog op de opbrengst
van de brug-, water-, kaai- en walgelden aan de eene en de
kosten van onderhoud van de bruggen, wallen enz. aan de
andere zijde, de schipperij veel te zwaar belast zou zijn, zoo
dat het beter ware haar geheel vrij te laten, of indien dit niet
raadzaam scheende heffing tot stoombooten en schependie
vaste ligplaats hebben en tot een zeer gering bedrag te be
perken. En ofschoon in de andere sectiën het behoud van
eene heffing als de voorgestelde wenschelijk werd geacht, was
het ook d&ar niet overbodig te wijzen op de voordeelen
waarvan de schipperij niet enkel in wallen en wateren, maar
ook uit anderen hoofde in de gemeeute genot heeft en op de
nadeelige gevolgendie voor de gemeente zouden voortvloeijen
uit het opheffen van eene belasting zonder aanwijzing van een
ander daartegen opwegend voordeel. De wettigheid van de
voorgestelde heffing werd in alle sectiën besproken, met het
oog vooral op het ver-chil van gevoelen tusschen gedeputeerde
staten en den raad over de bevoegdheid van dezen om regten
te heffen wegens het leggen van vaartuigen aan wallen en het
varen in waterenniet bij de gemeente zelve in onderhoud
welk verschil tot de nu voorgestelde herziening aanleiding
gaf. Werd aan den eenen kant die bevoegdheid betwijfeld,
omdat de grondslag van onderhoud van het werkwaarvan
het gebruik betaald wordt, aan die heffing zou ontbreken,
aan de andere zijde werd gewezen op de voorwaarde, door
het gemeentebestuur in 1874 verbonden aan de overdragt in
onderhoud en beheer van vele gemeentewateren aan de pro
vincie, waardoor zijne bevoegdheid tot het voortdurend heffen
van regten voor het gebruik van die wateren, dus ook van
vaartuigen die van andere dan gemeentelijke wallen gebruik
maken, gewaarborgd zou zijn.
Wij zijn eenstemmig van oordeel, dat de opportuniteit van
eene heffing van regten van de schipperij voor het gebruik
van gemeentewerken onbetwistbaar is en evenmin in strijd
met de billijkheid, nu het op weinige uitzonderingen na de
eenige bijdrage is die ten behoeve van de gemeente gevorderd
wordt van de schipperij, voor wie toch zoolang ze hier ver
toeft ook het genot openstaat van andere voorwerpen van ge-
meentezorg als bestrating, verlichting, policie, inrigtingen van
onderwijsziekenverpleging, armenzorg enz. Trouwens, gron
dige bestrijding werd zelfs in de eerste sectie daartegen niet
gevoerd: een verschil tusschen het cijfer van jaarlijksche ont
vangsten van brug-, water-, kaai- en walgelden en dat van de
kosten van onderhoud van bruggen, wallen enz., hoe aanzien
lijk ook, moge in staat zijn duidelijk te makendat de belas-
BUVOJWSEL BSHOOREXDK BIJ DE LEBCWARDEB OOÏÏRAMT.
ting te hoog of te laag geheven wordt, de juistheid of onjuist
heid in beginsel van de heffing treedt daardoor niet in het
licht; het is derhalve onjuist, uit bedoeld verschil de gevolg
trekking te makendat de schipperij geheel zou moeten wor
den vrijgesteld. Maar evenmin onderschrijven wij het argu
ment van de verdedigers der opportuniteit van deze heffing,
dat zonder voldoend équivalent geene belasting zou kunnen
worden weggenomenimmers indien de onhoudbaarheid of de
onwettigheid van deze heffing duidelijk ware, zou gemis van
équivalent haar niet behooren te redden.
Na ernstig overleg zijn we ook omtrent de wettigheid van
de voorgestelde heffing tot eenstemmigheid gekomen. Nu het
verschil van gevoelen hieromtrent zich eigenlijk bepaalt tot
de vraag naar de bevoegdheid van de gemeente om regten te
heffen voor het gebruik van wateren en wallen die niet door
haar worden onderhouden, stellen we allereerst de vraag,
of de raad in dezen vrij is van vroegere besluiten En hier
bij hebben we dat van 8 Maart 1877 op het oog, waarbij
burgemeester en wethouders werden uitgenoodigd den raad een
voorstel tot herzieuing van de verordening op het heffen eener
belasting voor het gebruik van wateren, kaden en wallen in
deze gemeente aan te bieden, waarin het beginsel van eene
verminderde heffing van de schepen, die geen gebruik maken
van de gemeentelijke wallen zou behooren te worden opge
nomen. Nu evenwel de beraadslaging ter vergadering van 27
December 1877 het uitzigt heeft geopend op een geheel vrij
oordeel omtrent dit onderwerp en veel meer nog nu in plaats
van herziening eener bestaande eene geheel nieuwe heffing
aan 's raads oordeel is onderworpenzien wij in het besluit
van 8 Maart 1877 geen de minste belemmering van een vol
komen vrij oordeel over het onderwerp dat ons thans bezig
houdt en beantwoorden we onze vraag in bevestigenden zin.
Ons oordeel over de wettigheid der voorgestelde heffing is
in zooverre gunstigals ze het gebruik treft van werkendie
bij de gemeente in onderhoud zijn, m. a. w. we achten het
heffen van een regt ten bate der gemeente voor het gebruik
van werken, die niet door haar onderhouden worden, buiten
overeenstemming met de wet.
Immers, de artt. 240 en 238 der gemeentewet, die geacht
moeten worden de bevoegdheid van de gemeente-besturen ten
dezen opzigte te omschrijven, veroorloven niet meer dan het
heffen van regten voor het gebruik of genot van openbare
gemeente-werken d. w. z. van werken, die ten tijde der hef
fing openbare gemeentewerken zijn, maar niet van werken,
die hetzij nimmer, hetzij slechts vroeger gemeentewerken wa
ren. En nu moge het waar zijndat de gemeente voor aan
leg en onderhoud ook van deze werken vroeger belangrijke
uitgaven heeft gedaan, ja dat ook deze in berekening kunnen
worden gebragt waar het de vraag geldt, of art. 254 der ge
meentewet juist wordt toegepast, m. a. w. of het geheven regt
in evenredigheid is met de kosten van aanleg en onderhoud,
dit geldt alleen de hoegrootheid van het regtmaar moet
buiten invloed blijven, waar van den grond der heffing sprake
is en deze grond ligt, we herhalen het, in het gebruik of
genot van openbare gemeentewerken. Hieruit volgtdat voor
het gebruik van de in 1874 door de provincie in beheer en
onderhoud overgenomen wateren, de meeste toegangsvaarten
en bijna de geheele buitengrachten voor dat van wallendie
bij particulieren in onderhoud zijn, voor de gemeente geen
regt kan worden geheven. Hiertegen is ten opzigte van de
I nu provinciale wateren aangevoerd, dat het gemeentebestuur
1