140
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1880.
einde van de maanden JanuarijMaartMeiJulij Septem
ber en Novemberwegens de overige scholen aan burge
meester en wethouders berigtomtrent den stand der invor
dering van de schoolgeldenover het alsdan bijna afgeloopen
drie of twee maandelijksch tijdvak. De leerlingen voor wel
ken de verschuldigde schoolgelden dan nog niet zijn voldaan,
worden niet toegelaten tot de lessen in het volgend drie of
twee maandelijksch tijdvakvóór dat die voldoening heeft
plaats gevonden.
Art. 7. Deze verordening treedt in werking op hetzelfde
tijdstip als het besluit tot heffing van schoolgelden voor on
derwijs aan de openbare lagere scholen te Leeuwarden.
ONTWERP-VERORDENING regelende de bezol
diging van het onderwijzend personeel aan de
gemeentescholen te Leeuwarden.
Art. 1. De jaarwedden van het onderwijzend personeel
aan de gemeenteschool no. 2 worden geregeld als volgt:
De onderwijzer aan 't hoofd der school geplaatst eene jaar
wedde van ƒ1800 en genot van vrije woning, of wegens
vergoeding voor huishuur eene jaarlijksche toelage van
de eerste onderwijzer 1000
de verdere onderwijzers
in het bezit der hoofdonderwijzersacte ƒ700;
niet in het bezit der hoofdonderwijzersacte 650.
Art. 2. De jaarwedden van het onderwijzend personeel aan
de gemeenteschool no. 3 worden geregeld als volgt
de onderwijzeres aan 't hoofd der school geplaatst eene
jaarwedde van f 1400 benevens vrije woning of wegens ver
goeding voor huishuur eene jaarlijksche toelage van
de eerste onderwijzeres 900
de verdere onderwijzeressen 600
de onderwijzeressen uitsluitend voor de vrouwelijke hand
werken 450.
Art. 3. De jaarwedden van het onderwijzend personeel
aan de school der 2e klasse agemeenteschool no. 4, worden
geregeld als volgt:
de onderwijzer aan 't hoofd der school geplaatst eene jaar
wedde van 1400 benevens vrije woningof wegens vergoe
ding voor huishuur eene jaarlijksche toelage van
de eerste onderwijzer ƒ1000;
de verdere onderwijzers 600
de onderwijzeressen, tevens belast met het onderwijs in de
vrouwelijke handwerken 600
de medehelpsters voor vrouwelijke handwerken van 100
tot ƒ250, telkens bij afzonderlijke raadsbesluiten te bepalen.
Art. 4 De jaarwedden van het onderwijzend personeel aan
de scholen der 2de klasse bde gemeentescholen 1 5 tot 7
worden geregeld als volgt
de onderwijzer aan 't hoofd der gemeenteschool no. 5 ƒ1250,
de overigen ieder ƒ1150.
Allen genieten bovendien vrije woningof wegens vergoe
ding voor huishuur eene toelage van
de eerste onderwijzer 800
de verdere onderwijzers 600
de onderwijzeressen voor zoover zij met het onderwijs in
de vrouwelijke handwerken worden belast, ƒ600.
de overigen 500
de medehelpsters voor vrouwelijke handwerken van 100
1 tot ƒ250, telkens bij afzonderlijke raadsbesluiten te bepalen.
Art. 5. De jaarwedden van het onderwijzend personeel aan
de scholen der 3e klasse (de gemeentescholen no. 811)
worden geregeld als volgt
de onderwijzers aan 't hoofd der gemeentescholen no. 8 en
10 ieder ƒ1250, de overigen ieder ƒ1150.
Allen genieten bovendien vrije woning, of wegens vergoe
ding voor huishuur eene toelage van
de eerste onderwijzer ƒ800
de verdere onderwijzers 600
de onderwijzeressen voor zoover zij met het onderwijs in
de vrouwelijke handwerken worden belast 600
de overigen 500
de medehelpsters voor vrouwelijke handwerken van ƒ100
tot ƒ250, telkens bij afzonderlijke raadsbesluiten te bepalen.
Art. 6. De jaarwedden van de onderwijzers of onderwijze
ressen aan liet hoofd van scholen geplaatst, in de vier voor
afgaande artikelen genoemd, kunnen, onder goedkeuring van
gedeputeerde staten na twaalfjarigen diensttijd als zoodanig
in deze gemeente met ƒ100, en na vijf en twintigjarig en
diensttijd met ƒ200, boven de vastgestelde cijfers worden
verhoogd.
De berekening van den diensttijd vangt aan voor hendie
reeds tijdens de invoering der verordening van 24 Augustus
1865 in functie warenmet het tijdstip der in werking tre
ding van die verordening; voor de overigen met het tijdstip
hunner in functie treding.
De voorstellen tot verhooging der jaarwedden voren bedoeld,
geschieden door burgemeester en wethouders na deswege de
commissie van toezigt op het lager onderwijs en den arrondis-
sements-schoolopziener te hebben gehoordbij het indienen
der gemeente-begrooting.
Art. 7. Voor de onderwijzers of onderwijzeressen in de
artikelen 2 3 4 en 5 genoemdmet uitzondering van die
welke aan 't hoofd der scholen zijn geplaatst of tot eerste on
derwijzers zijn aangesteldwordt de jaarlijksche bezoldiging
verhoogd met 100 indien zij de acte van bekwaamheid als
hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres bezitten.
Deze verhooging gaat in met het kwartaalvolgende op
dat waarin de acte is bekomen.
Art. 8. De toelage voor eiken kweekeling bedraagt ƒ50
's jaars.
Art. 9. De onderwijzers welke met het onderwijs aan de
herhalingscholen zijn belastontvangen boven de hiervoor be
paalde vaste bezoldiging eene toelage van ƒ100 's jaars.
OVERGANGSBEPALING.
Art. 10. De bij de invoering dezer verordening in functie
zijnde onderwijzersonderwijzeressen of medehelpsters voor
zoover die eene hoogere jaarwedde genieten blijven in het
genot der bezoldigingen hun krachtens de verordening van
24 Augustus 1876, Gemeenteblad no. 11) toegekend.
Art. 11. Deze verordening treedt in werking den
met welk tijdstip worden ingetrokken alle
bestaande verordeningen regelende de bezoldiging van het
onderwijzend personeel aan de gemeentescholen.
MEMORIE van TOELICHTINGbehoorende bij
de ontwerp-verordening tot regeling van bet
openbaar lager onderwijs te Leeuwarden.
Bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1881, werd
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1880.
141
door ons te kennen gegeven dat wij weldra het bewijs hoop
ten te leveren van onze gezindheid om tot een spoedige en
volledige invoering der voorschriften van de wet van 17 Augus
tus 1878 (Stbl. no. 127)in deze gemeente mede te werken.
Wij meenen het ongeduld der leden, die reeds vóór de in
voering der wet voorstellen van deze strekking hadden ver
wacht, op geene te zware proef te hebben gesteld, door thans
vier ontwerp-verordeningen ter vaststelling aan te bieden
waarbij de algemeene inrigting van het openbaar lager onder
wijs de schoolgeldheffingde invordering der schoolgelden
en do onderwijzers-tractementen overeenkomstig de nieuwe
wet worden geregeld.
Vooral in de eerstgenoemde verordening, die, naar men
mag veronderstellenin de eerstvolgende jaren de grondwet
voor het gemeentelijk schoolwezen zal uitmaken hebben bur
gemeester en wethouders de gewaardeerde adviezen der school
commissie en het bekende rapport der vereeniging „Volkson
derwijs" niet onbenuttigd gelaten en gaarne wenschen wij bij
deze gelegenheid openlijk onzen dank te betuigen aan allen
die, hetzij daartoe uitgenoodigd of ongevraagd, het gemeen
tebestuur in deze belangrijke materie met hunne kennis heb
ben voorgelicht. Overigens mogen wij bij uwen raad ook
thans de milde gezindheid verwachten, die het gemeentebe
stuur van Leeuwarden steeds kenmerkte waar het de belan
gen van het onderwijs betrof en die ons de vrijheid heeft ge
geven om aan die traditie getrouw zonder misplaatste geld
verspilling toch niet voor de meerdere uitgaven terug te dein
zen welke de ervaring als noodig of nuttig heeft doen kennen.
Zoo zal men ontwaren dat wij ons niet uitsluitend bepaald
hebben tot hetgeen de wet gebiedend voorschrijft, maar hier
en daar verder zijn gegaan b. v. door de gymnastiek voor
alle scholen als leervak voor te schrijven door nevens het
herhalingsonderwijsook de avondscholen te bestendigen en
eindelijk door het uitzigt te openen op eene vervanging dei-
minder voldoende schoollokalen door nieuwe.
Als algemeene opmerkingvoor dat wij tot de toelichting
der verschillende artikelen overgaan zij herinnerd dat niet
alle bepalingen der verordeningregelende het openbaar lager
onderwijs terstond in werking behoeven te treden doch dat,
naar wij ons voorstellen de daarbij beoogde wijzigingen, voor
zoover niet terstond uitvoerbaarbinnen drie jaren behooren
te zijn tot stand gebragt.
Art. 1. Bij de bepaling van het getal scholen en van liet
aantal leerlingen dat in ieder schoolgebouw kan worden ge
plaatst is zoowel de actuele toestand in het oog gehouden
als hetgeen voor het vervolg wordt vereischt. Slechts waar
het bepaald noodzakelijk iswenschen burgemeester en wet
houders verandering in de bestaande regeling te brengen
zoodat de gebouwenwaar do scholen van de h.h. de Ruijter,
RokerGeerts Schuitemakerde Vries en Visserzoomede
die van mej. Buijsgevestigd zijnhunne tegenwoordige in
rigting en bestemming zullen behouden. Dit kan echter niet
het geval zijn met de schoolgebouwen van de h.h. Boddé
KosterBoersma en Bij de Leij wier inrigting geenszins be
antwoordt aan de eischen bij liet koninklijk besluit van 30
Aug. 1880, Staatsblno. 167), voor dit onderwerp gesteld.
Eerstgenoemde school (gemeenteschool no. 9)telt thans
ruim 250 leerlingen, verdeeld in drie lokalen. Door bij deze
school te voegen de in hetzelfde gebouw aanwezige lokalen der
le bewaarschool en het aanbrengen van een ruimen middengang,
zal deze school voor 300 kinderen voldoende plaats opleveren.
De bewaarschool kan in dat geval worden overgebragt in
de ruime lokalen, thans tijdelijk voor het gymnasium bestemd.
De gemeenteschool no. 8 in vier lokalen verdeeld en 280
leerlingen tellende, kan niet zoo gemakkelijk volgens de voor
schriften der wet worden ingerigt. Het zal dus overweging
verdienendit gebrekkig lokaal eene andere bestemming te
geven (b. v. voor gymnastiekschool) en deze school naar elders
te verplaatsen.
Dat de school no. 6 op het Vlietook na de verkleining
der lokalen, op aandrang der schoolcommissie daar aange-
bragtveel te wenschen overlaatis uwe vergadering be
kend. Een opzettelijk onlangs ingesteld onderzoek heeft ons
de overtuiging gegevendat het werkelijk aanbeveling ver
dient het bestaande gebouw in zijn geheel voor bewaarschool
te bestemmen en over te gaan tot het stichten van een vol
doend nieuw schoolgebouw in de onmiddelijke nabijheid van
of aan het Vliet.
Tot de stichting van een lokaal voor de school no. 11
thans voorloopig in het Hofstraatje gevestigd was reeds vroe
ger besloten. Door de voorgestelde verandering van bestaande,
en stichting van nieuwe scholen zal ruimte voor nagenoeg
3600 leerlingen aan de openbare lagere scholen worden ver
kregen. In aanmerking nemende dat de bevolking der be
staande scholen op 15 Januarij 1880 ruim 3000 kinderen be
droeg mogen wij vertrouwendat de thans voorgestelde re
geling althans voor de eerste jaren voldoende wezen zal.
Het getal leerlingen dat in elke school zal kunnen geplaatst
worden isin verband met den inhoud en de oppervlakte
der lokalen zóó geregelddat daarbij ten volle wordt vol
daan aan de wettelijke bepalingen die voor nieuw te stich
ten lokalen een vlakken inhoud van 0.8 M- en een ligcha-
melijken inhoud van 3.6 Ms per leerling eischen.
Door zich te houden aan de opgegeven getallen zal mede
worden voorkomen dat enkele klassen meer dan 50 leerlingen
tellen.
Art. 2. Volgens art. 18 der schoolwet wordt door den ge
meenteraad het getal scholen vastgesteld. Het schijnt ons
wenschelijk bij de vaststelling van het getal tevens eene klas-
sificatie aan te nemenin hoofdzaak overeenkomende met de
vroeger hier aangenomen onderscheiding der scholen in Fran-
sche-tusschen- en armenscholen.
In plaats van deze benamingenstellen wij eene verdeeling
voor in drie klassenieder eene rubriek van scholen aandui
dende diewat den omvang en de strekking van het onder
wijs en wat de maatschappelijke positie der leerlingen betreft,
het meest overeenstemmen.
Bij het vrij groot getal alhier bestaande scholen kan zoo
danige klassificatie ook elders ingevoerd een niet te verwer
pen gemak voor de behandeling van schoolzaken opleveren.
Art. 3. Hoewel de toelating van kinderen beneden den
leeftijd van zes jaren op de lagere scholen niet wenschelijk
is kan echter bij uitzondering daartoe verlof worden gegeven.
Ten einde misbruik in deze te voorkomen zal echter de
toelating niet zonder voorkennis der commissie van toezigt
dienen te geschieden.
Art. 4. Reeds eenige jaren geleden heeft men in deze ge
meente aan de meeste scholen de kwartaalsgewijze toelating
van nieuwe leerlingen vervangen door eene halfjaarlijksche.
Het komt ons wenschelijk voor deze beperkte toelating, waar
door herhaalde stoornis in den geregelden gang van het on
derwijs wordt voorkomente haudhaven behoudens uitzon-