15 IsJ Kj A 1! no. 2.
1
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881.
d.
2.
gi'Jg
om
VERSLAG van de commissie van rapporteurs
uit do sectiën over de voorstellen Fan burge
meester en wethouders tot regeling van het
openbaar lager onderwijs in de gemeente
overeenkomstig de wet van 17 Augustus 1878
(Staatsblad no. 127).
Ons verslag loopt over
1. de voorstellen van burgemeester en wethouders, strek
kende tot regeling van
a. de algemeene inrigting van het openbaar lager on
derwijs
b. de schoolgeldheffing
c. de invordering der schoolgelden
de bezoldiging van het onderwijzend personeel
een adres aan den raad van het bestuur der vereeni-
rDe ambachtschool" te Leeuwarden houdende verzoek
één der in het ontwerp a bedoelde herbaliugscholen op
de door het bestuur aangegeven wijze in te rigten voor de
leerlingen der ambachtscholen,
8. een adres aan burgemeester en wethouders van de
hoofden der gemeentescholen nos. 1 en 5 tot en met 11
strekkende tot afschaffing van de avondschool voor de dag
scholieren van de scholen der 2e klasse evenals dit voor de
scholen der 8e klasse wordt voorgesteld;
4. eene aan den raad gerigte missive van de commissie
van toezigt op het lager onderwijswaarbij zij hare zienswijze
mededeelt omtrent eenige in de voorstellen van burge
meester en wethouders voorkomende bepalingen
5. een adres aan den raad van negentien aan de open
bare lagere scholen in de gemeente geplaatste onderwijzers
met hoofdactestrekkende om hunne jaarwedden in verhou
ding tot die van de hoofden dier scholen te brengen.
Alleen de stukken onder 1 en 2 genoemd maakten een
punt van onderzoek in de sectiën uit. De overige stukken
na afloop van dat onderzoek ingekomenwerden in onze han
den gesteldten einde daaromtrentzooveel noodigons ge
voelen mede te deelen in het door ons uit te brengen verslag.
tot ernstige en gegronde grieven heeft
en buiten den raad
aanleiding gegeven.
Bij de erkenning iutusschen van het vele goede, dat de voorstel
len behelsden, waren er toch bepalingen die zoowel in de sec
tiën als bij onsminder algemeenen bijval konden vinden.
Wij komen daarop bij de behandeling dier bepalingen terug.
In de tweede sectie had men gaarne geziendat thans
mede ware aangeboden een ontwerp van de verordening tot
regeling van de zamenstelling en inrigting van de commissie
van toezigt op het lager onderwijs. Van wege burgemeester
en wethouders werd hierop geantwoorddat de vaststelling
van die verordening door hen voorshands nog niet zoo nood
zakelijk was geacht. Hare indiening werd intusschen in het
vooruitzigt gesteld.
Ons komt het voordat die verordening reeds voorlang
had moeten zijn vastgesteld. Nadat de raadovereenkomstig
het 2e lid van art. 70 der wet, eene commissie van toezigt
had ingesteld, had, onzes inziens, hare zamenstelling en in
rigting ook terstoud moeten worden geregeld. Aan het laat
ste lid van dit artikel schijnt moeijelijk eene andere bedoe
ling te kunnen worden toegekend. Eigenlijk werkt die com
missie thans zonder verordening. Met het invoeren der nieuwe
wetalthans met het optreden der nieuwe commissiewas
de vroegere plaatselijke schoolcommissie vervallen en daardoor
van zelf ook de verordening, welke haren werkkring, in
meer dan één opzigt ook van dien der nieuwe commissie ver
schillende vervallen.
Op een spoedige aanbieding van een ontwerp van zooda
nige verordening meenen wij derhalve te moeten aandringen.
Voor eene geregelde en geleidelijke behandeling van zaken
hebben wij het dienstig geoordeeld, het verschil van gevoelen
met burgemeester en wethouders, zoover het kan worden ge
rekend beginselen te betreffen in den vorm van vraagpunten
aan te geven. Zóó zouden de beraadslagingen dan telkens
over die vraagpunten kunnen worden gevoerd. De uitslag
der stemming over elk vraagpunt zou daarna het al of niet
j noodzakelijke van wijziging der voorgestelde bepalingen kun-
nen aan toon en.
Algemeeno beschouwingen.
Met do meeste belangstelling werden in alle sectiën de voor
stellen van burgemeester en wethouders onderzocht. Tot
veel algemeene beschouwingen leidden zij niet. Wel
werd, alvorens de artikelen werden behandeld, over som
mige daarin opgenomen belangrijke punten van gedachten ge
wisseld doch wij meenendat het bij de behandeling van
die punten zei ven de plaats is daarvan melding te maken.
Over het algemeen werd ingenomenheid betuigd met de
wijzewaarop burgemeester en wethouders in vele opzigten
«Ie nieuwe wet voor deze gemeente in toepassing wenschen te
hebben gebragt. Wij zijn van hetzelfde gevoelen. De aan
geboden voorstellen getuigen van de zucht van burgemeester
en wethouders om getrouw aan de te Leeuwarden bestaande
tradition niet terug te deinzen voor verhoogde uitgaven ten
hehocve van het lager onderwijs.
Een aangenamen indruk vooral maakte op vele leden de
voorgedragen belangrijke verlaging van schoolgelden voor de
beide scholenwelke tot voorbereiding voor hooger of mid
delbaar onderwijs dienen.
Komt deze verlaging tot standdan zal een einde worden
gemaakt aan eenen toestanddie sinds verscheidene jaren in
Bl.ivof.GSKT. BKIIOORENnE BIJ DK LEEUWARDER OoURAKT.
1. Wij zo van regeling van het openbaar
lager onderwijs.
Naar ons gevoelen komen in de verordening tot regeling
van het openbaar lager onderwijs verscheidene bepalingen
voor, die er niet op hare plaats zijn. Die verordening be
hoeft slechts aan gedeputeerde staten te worden medegedeeld
wegens de bepalingen van het getal der scholen en van de
vakken welke op de scholen zullen worden onderwezen (art.
18 der wet). Al hetgeen verder in de verordening is opge
nomen vloeit reeds voort óf uit de wetóf uit de gemaakte
regeling zelve. Wat de bepaliugen der wet aangaat, is het
ten eenenmale overbodigze ook nog in de verordening op
te nemen of ze daarin verder te omschrijven. Dit geldt o. a.
de zeer uitvoerige bepalingen omtrent het getal onderwijzers
aan elke school (art. 7 der verordening). Daargelatendat
het voorstel ook enkele onjuistheden bevatzou de raad zich
bovendien geheel on noodig binden. Ligt toch kan later ver
andering in het getal noodig blijken te zijntengevolge van
verandering in de inrigting van deze of gene school. „De
grondwet voor het gemeentelijk schoolwezen", zooals bur
gemeester en wethouders zeivenen in zekeren zin niet ge
heel ten onregte deze verordening noemen zou dan tel-