ff ff ff ff ff ff ff ff ff Hijlage no. 7. iflTiflnfMP *'\MTmfWFwr* 78 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881. BEGROOTING 1882. bD "3 Voorgedragen sommen. Sommen over 1881 toegestaan. 209i VIII IX XI UITGAVEN. 10,385.- III I III 29,500.- 11,270. 28,000. 30,500.- 1,700.— 1,161. Memorie 500.— 960.— 350.— 3,000.— 15,700.— Voor de leeningen, aangegaan ten behoeve van de gasfabriek, zal in 1882 moeten worden betaald wegens rente als volgt van de leening, aangegaan in 1865, groot ƒ154,000.a 5 pet., nas sing in 1881 van ƒ3,000.bedragende 71,000. 1867, groot ƒ96,000.a 5 pet., na aflossing in 1881 van ƒ2,000.bedragende ƒ71,000.— 1876 na aflossing in 1881 van ƒ3,000.bedragende ƒ73,000.a 4yt pet. De op dit artikel vermelde som moet strekken tot 2,000.op de leening 1853. 3,550.— 3,550.— 3,285.— 10,385.— van 1,000.— It i» 1874. 2,000.— It 1875. 3,000.— 1876. 2,000.— 2,000.— n 1877. 1878. 500.— 1879. 17,000.— 1880. 18,000.— 1,700.— 1,113. Memorie 500.— 900.'- 350.— 3,000.— 10,455.— 29,500.— De aflossing op de geldleeningen ten behoeve van de gasfabriek is bij de betrekkelijke plans bepaald op ƒ8,000.—. Aan dat bedrag is eene buiten gewone aflossing op de leening van 1865 toegevoegd ten bedrage van 20,000. te kwijten uit een gedeelte van het saldo der rekening over 1880 dat hoofdzakelijk uit de meerdere ontvangst van de gasfabriek is ontstaan. Deze uitgaaf is gespecificeerd op bijlage no. 38. noodzakelijke verfwerken vorderen eene verhoogde uitgaaf op dit Eenige artikel. De stand der begrooting laat toedat op dezen post het uitgetrokken cijfer beschikbaar wordt gesteld. Opgemaakt door Burgmeester en Wethouders van Leemmxrd'en. Bijlage tot het verslag der handelingen vo VOORSTEL van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk de oprigting van een abattoir te Leeuwarden MIJNE HEEREN! In uwe vergadering van 24 April 1879 werd op voorstel van de heeren de la Faille en Dnparc onder anderen besloten Burgemeester en wethouders uit te noodigen een plan voor te bereiden tot oprigting van een abattoir binnen deze ge meente en dat plan binnen zes maanden den raad in te dienen. Deze opdragt maakte sinds dien tijd niet enkele maar vele malen een punt van ernstige overweging uit en nuterwijl meer dan twee jaren sinds dien tijd zijn verloopenzijn wij als collegie van dagelijksch bestuur nog even weinig gevorderd als tijdens die opdragt. Had de raad indertijd tot de oprigting van een abattoir binnen deze gemeente in principe beslotengaarne zouden wij zelfs indien wij tegen dit besluit hadden gestemdaan die opdragt gevolg gegeven hebben en welligt ook binnen den termijn, welke de raad, onzes inziens niet geheel gemo tiveerd, aan de volvoering dier voorbereiding had vastgeknoopt. Dit besluit echter was niet doo** den raad genomen. Het was dus geen opdragt ter uitvoering van een besluit, waarbij de meening van den raad omtrent de wenschelijkheid der op rigting van een abattoir was geblekenmaar meer eene min der gelukkige preciseering van een door den raad geuitten wenschdat burgemeester en wethouders binnen zes maanden een voorstel zouden indienenwaarbij omtrent de al- of niet oprigting van een abattoir binnen deze gemeente werd beslist. Zoo althans is het door ons collegie opgevat. Ter adstructie dat dit de eenige redelijke uitlegging der minder duidelijke op dragt waskan worden aangemerktdat moeijelijk van het dagelijksch bestuur voorstellen kunnen worden verlangdwelke het zelf welligt tegen het belang der gemeente acht en dat het hier evenmin de voorbereiding geldt eener instelling, tot welker oprigting de raad had beslotenin welk laatste geval de verantwoordelijkheid voor het besluit der stichting op den raad bleef rusten en burgemeester en wethouders zich konden bepalen bij de minder lastige taak omdoor de noodige voor stellen betreffende de inrigting van een abattoir met de daar aan verbonden financieële maatregelen de uitvoering van dat besluit te bevorderen. Waar intusschen aan ons collegezij het dan ook door middel eener eenigzins anders luidende op dragt de vraag ter beantwoording bleef, of het wenschelijk is binnen deze gemeente een abattoir op te rigten enzoo jawaarop welken voeten met welke bepalingen omtrent het gebruik, daar moeten wij nog, zelfs nu de ons gegunde termijn reeds viermaal is verstrekentot u komen met de verklaring dat wij in beginsel van meening zijndedat ook voor deze gemeente de oprigting van een abattoir eene nut- tigegewenschte zaak blijfttoch bezwaar moeten maken u voor te stellen van gemeentewege en voor hare rekening zoodanig abattoir in de naaste toekomst op te rigten. Wan neer de raad niettegenstaande onze aarzeling tot die oprigting besloot, dan zouden wij in staat zijn binnen weinige weken de noodige voorstellen omtrent de plaats waar en de wijze waarop zoodanig abattoir kan worden opgerigtaan uwe ver gadering ter overweging aan te bieden. Voorloopig moeten Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. den gemeenteraad te Leeuwarden J 1881. 79 wij echter het nemen van zoodanig besluit ernstig blijven ont raden. Wij hebben voor die meening wel redenenwelke wij kor- telijk willen uiteenzetten. In de eerste plaats zoude de oprigting van een abattoir van gemeentewege in de gegeven omstandigheden een halve maat regel zijn. Wanneer wij toch een abattoir stichten zou dit slechts door zeer weinige slagers voor het slagten van hun vee worden gebruikt. Hoe klein en ongeriefelijk de bestaande slagtplaats soms ook isen hoe schoon en ruim de in het abattoir aan te bieden gelegenheid moge wordende slager zal toch de voorkeur blijven geven aan zijne eigene minder goede gelegenheid. Dit ligt voor de handwanneer men in aanmerking neemtdat eerst het vee naar het abattoir moet worden vervoerd en dat na de sb' 'ug het vleesch weder van daar moet worden overgebragt naar den slagerswinkel. Terwijl nu wel altijd eene zoodanige slagtplaats aan den bui tenkant der stad, immers op eenigen afstand van de kom dei- gemeente zal worden gevestigdzullen die kosten niet on aanzienlijk zijn en is het bijna zekerdat weinige slagers vrijwillig van de gemeentelijke slagtplaats zullen gebruik maken zelfs voor het geval de gemeenteraad bereid zoude zijn geene retributie welke ookvoor dat gebruik te vragen. Intusschen rijst de vraagof liet slagten in het abattoir ook verpligtend zoude zijn te stellenmet uitsluiting van iedere vergunning om dit bedrijf op eene andere plaats uit te oefenen. Wij willen niet beslissenofzoo als sommigen meenen de bevoegdheid hiertoe uit artikel 4 der wet oji de inrigtingen welke gevaarschade of hinder kunnen veroorza ken is te putten. Zeker is het onzes inziens niet de bedoe ling van dat artikelom een bestaanden tak van industrie langs indirecten weg tot een gemeentelijke industrie te ma ken hetgeen gebeuren zoudeindien men met voorbijgang van alle verleende vergunningen het slagten verboodel ders als in een gemeentelijk abattoir en voor het gebruik maken dier inrigting eene eenigszins afdoende retributie van de slagers zoude eischen. Behalve dat zoodanige maatregel in de uitvoering tot moeijelijkheden aanleiding zoude geven twijfelen wij ookof zoodanige verordening wel in de wet zou zijn gegrond. De bevoegdheid om de uitoefening van sommige bedrijven alleen en bij uitsluiting op eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente toe te laten wordt aan den gemeenteraad bij genoemd art. 4 verstrekt, maar alleen in het belang der openbare ordeveiligheid of gezondheid. Nu is het toch zeker datwanneer op de slagerijen een behoorlijk toezigt wordt gehouden en er bij het verleenen der vergun ningen steeds zooals tegenwoordig wordt geletdat de slagt plaats niet voor de blikken van het publiek geopend is, eene goed ingerigte slagtplaats in geen deel der stad in het belang der openbare ordeveiligheid of gezondheid behoeft te wor den gekeerd. Wij zijn dus nog zoo zeker niet of eene poging om het gebruik van het gemeentelijk abattoir voor de slagers allen verpligtend te stellen op grond van art. 4 der genoemde wet niet op wettelijke bezwaren zoude afstuiten. Nog meer bezwaar zouden wij echter hebben om zoodanigen maatregel toe te passen ook op die personendie op grond der zelfde wet voor zich en hunne regtverkrijgenden vergunning hebben verkregen om in hun pand eene slagerij uit te oefenen. Die vergunningen zijn verleend op voor sommigen min of meer bezwarende voorwaarden, wat de inrigting betreft der panden waarin de slagerij is gevestigd. Met de opvolging dier voor- 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1881 | | pagina 40