80 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881. waarden is aan den eisch der wet voldaan en daartegenover een verkregen regt geschapen en wij betwijfelen zeerof de eigenaars dier panden die soms in liooger beroep, zeer tegen den zin van het gemeentebestuurdie vergunning hebben verkregenzich zouden behoeven neder te leggen bij eenen maatregelwaarbij het gemeentebestuur langs indirecten weg hun die verkregen regten weder ontnam en de waarde hunner panden aanmerkelijk verminderde. Wanneer de verpligting, om voor het slagten van vee gebruik te maken van het ge meentelijk abattoir, zich alleenlijk zoude uitstrekken tot de gene, die alsnog aanvragen tot het oprigten van slagerijen zullen doendan zeker zal het langen tijd duren voor en aleer van zoodanig abattoir eenig gebruik van belang wordt gemaakt en zoude zeker het oprigten daarvan voor het doel dat daarmede wordt beoogd, bij het bestaan der vele slagerijen met vergunning daartoe aan de tegenwoordige eigenaren en hunne regtverkrijgenden zeer lang een halve maatregel blijven. In de tweede plaats meenen wij de oprigting van een ge meentelijk abattoir uit een financieel oogpunt te moeten ont raden. Wanneer toch de gemeente een abattoir stichtteuit sluitend in het belang der openbare orde, dan spreekt het van zelf, dat deze inrigting ook alleen kon zijn een plaats, waar het vee geslagt en het vleesch gekeurd werdzonder dat eenige industrie daaraan konde worden verbonden. Uit eene wet als de genoemde van het jaar 1875 de bevoegdheid te puttenom de slagers in hun bedrijf te bemoeijelijken en dan tevens daarbij met hun bedrijf concurrentie van gemeen tewege in het leven te roepen, zoude in geen geval aangaan. In dien stand der zaak zoude de gemeente voor belangrijke uitgaven komen te staan niet alleen ten einde het kapitaal te verschaffen, benoodigd voor de oprigting maar ook jaarlijks om de niet onbelangrijke kosten voor onderhoudbewaking bediening en toezigt te dekken. Hier tegenover zoude niets kunnen staan als de luttele retributiën welke van enkele sla gers voor het gebruik zouden kunnen worden gevraagden welke zeker in geene verhouding komen tot de uitgaven, welke van de oprigting van een gemeentelijk abattoir de onverander lijke gevolgen zullen zijn. Waar wij intusschen op grond van het aangevoerde geen termen kunnen vindenom voorstellen aan uwe vergade ring te doentot oprigting van een abattoir van gemeen tewege zoo zouden wij de vestiging van zoodanige inrig ting ten zeerste toejuichen. In eene groote gemeente kan het oprigten van een abattoir eene gebiedende noodza kelijkheid zijnom toezigt op de hoedanigheid van het vleesch mogelijk te maken in eene gemeente van den omvang als Leeuwarden is het hiervoor niet noodig. Maar een door par ticulier initiatief opgerigt abattoir zouden wij gaarne steunen en bevoordeelen. Als industrieële onderneming, verbonden met een vleeschhal ter verkoop van vleesch en een uitvoerhandel voor het niet dadelijk verkoopbaar vleesch, zoude een abattoir welligt goede vruchten kunnen opwerpenvooral wanneer door de gemeente't zij door afstand van terrein 't zij door subsidie als anderzins zoodanige onderneming werd gesteund. 1 egenover zoodanigeu steun zouden dan door de gemeente waar borgen voor eene in het belang der volksgezondheid doelmatige exploitatie der zaak kunnen worden gevorderd en zoude op die wijze eene industrie, in welke naar ons oordeel de ge meente zelve zich niet behoort te mengenzeer in eene voor de gemeente nuttige rigting kunnen werden geleid. Wan neer dan ook aanvragen van dien aard ons collegie bereiken, zouden wij niet aarzelen u voor te stellenaan ernstige po gingen tot oprigting van een abattoir binnen deze gemeente uwen moreelen en materieelen steun te verleenen. oorshands echter blijven wij van meening dat aan de op- rigting van zoodanig abattoir van gemeentewege niet behoort te worden gedachtmaar dat het gemeentebestuur zich moet bepalen bij het bevorderen van eene verbetering der maat regelen om voldoend toezigt op de keuring van slagtvee en vleesch en op den verkoop daarvan te verkrijgen. Op grond en in verband met het vorenstaande hebben wij de eer u voor te stellen te besluitenniet over te gaan tot het hier ter stede oprigten van een abattoir van gemeentewege. Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 22 Septem ber 1881 door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad té Leeuwarden, 18811 81 Hijlage no. 9. VOORSTEL van burgemeester en wethouders tot vaststelling van verordeningen op de lioi- fing en invordering van het vorgunningsregt. bedoeld bij art. 6 der wet van 28 Junij 1881 (Staadsblad no. 97). MIJNE HEEREN! De in werking treding op 1 November e.k. van de wet van 28 Junij 1881 Staatsblad no. 97), de zoogenaamde drankwet, zal verschillende maatregelen van de zijde der gemeentebestu ren die in de eerste plaats geroepen zijn de goede be doelingen des wetgevers te verwezenlijken, noodzakelijk maken. Gelijk toch bekend is, strekt deze wet hoofdzakelijk, om door beperking van de gelegenheid tot het verkrijgen van sterken drank het drankmisbruik te bestrijden en de openbare dronkenschap te doen verminderen. Om dit doel te bereiken, zal verkoop van sterkendrank in het klein, behoudens enkele uitzonderingen, voortaan niet an ders mogen plaats hebben dan met vergunning en onder toe zigt van het gemeentebestuur, dat de vergunningen tot drank verkoop slechts tot een beperkt aantal en tegen heffing eener retributie van de aanvragers zal mogen verleenen. Hoewel nu een deel der beperkende voorschriften van de wet eerst na een zeker tijdsverloop in werking zal treden zullen toch reeds terstond alle drankverkoopers de vergunning van het gemeentebestuur moeten aanvragenen zullen zij die na 1 Mei 1882 met dien verkoop wenschen voort te gaan, alsdan verpligt zijn, het vergunningsregt te betalen, dat even als andere plaatselijke belastingen door den raad bij verorde ning wordt vastgesteld. Ten einde zoowel over den actueelen toestand als over de gevolgen der toepassing van de wet in deze gemeente eenig- zins te kunnen oordeelen is door de zorg van den commis saris van politie een staat opgemaakt van alle thans te Leeu warden bestaande tapperijen en lokalen, waar sterken drank in het klein wordt verkocht, yblgens dien staat zijn hier ruim 300 dergelijke inrigtingen aanwezig, terwijl volgens de wet op eene bevolking van 29,000 zielen op den duur niet meer (tan 72 vergunningen mogen worden verleend. Rekent men, dat van deze 300 een vijftigtal met 1 Mei 1882 zullen vervallen, hetzij omdat in de lokaliteiten eerst na 1 Mei 1881 sterke drank werd verkochtof om andere redenen, dan zullen nog ongeveer 250 overblijven, waar tegen betaling van het vergunningsregt althans tot 1 Mei 1884 drankverkoop in het klein geoorloofd blijft. Na dien datum zal de vergunning niet langer worden verleend aan de vrij talrijke rubriek van tapperijen, waar tevens eene andere ne ring wordt uitgeoefend, hoewel dan welligt velen aan de voortdurende uitoefening van het tappersbedrijf boven hunne andere nering de voorkeur zullen schenken. Indien nu uwe Raad, gelijk wij mogen veronderstellen, de pogingen van 's lands regering tot bestrijding van het drank misbruik wil steunen en de wet in dien zin toepassen, dan zal het vergunningsregt op het maximumnamelijk ƒ25 van elke honderd gulden huurwaarde of gedeelte daarvan, behoo- ren te worden gesteld. Deze huurwaarde wordt volgens art. G der wet jaarlijks geschat en betreft alleen de lokaliteit, waar sterken drank wordt verkocht in verband met den omvang van het bedrijf. Door het regt op genoemd bedrag te stellen, zullen som migen, voor wie het tappersbedrijf slechts geringe winsten oplevert, eerder genoopt worden een andere voor het volks- Bijyoegsel, behoorende bij de Leeuwarder Coubakt. welzijn minder schadelijke nering te kiezenterwijl de over- I blij venden, die gelijkelijk door het vergunningsregt worden getroffendoor verhooging der drankprijzen het middel zullen vinden, om dien druk op de drankgebruikers over te brengen. De overige bepalingen der voorgestelde verordeningen op de heffing en de invordering van het vergunningsregt, waarbij de aanschrijving van den minister van binnenlandsche zaken van 9 September j.l. zooveel noodig is in acht genomen, ver- eischen geene nadere toelichting. Wij hebben alzoo de eer u ter vaststelling aan te bieden: a. eene ontwerp-verordening tot heffing van het in artikel 6 der wet van 28 Junij 1881 Staatsblad no. 97) bedoeld vergunningsregt, en b. eene verordening op de invordening van bovenbedoeld regt. Aldus voorgesteld ter raads verge .g van den 0 Oct. 1881 door Burgemeester' en Wethouders van Leeuwarden W. J. v. W. RENGERS. De Secretaris, P. A. BERGSMA. ONTWERP-VERORDENING op de Heffing van het regt wegens de vergunning tot verkoop van sterken drank. De raad van de gemeente Leeuwarden; Gezien art. G van de wet van 28 Junij 1881 (Staatsblad no. 97) tot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap; Gezien de artt. 232 tot 23G der wet van 29 Jnnij 1851 (Staatsblad no. 85); Besluit onder 's konings goedkeuring Art. 1. Het vergunningsregt, krachtens art. 6 der wet van 28 Junij 1881 (Staatsblad no. 97), verschuldigd door hen, aan wie door burgemeester en wethouders de bij die wet vereischte vergunning voor het verkoopen van sterken drank in het klein is verleend, bedraagt eene som van ƒ25 voor elke honderd gulden huurwaarde of gedeelte daarvan, die de lokaliteit, waarvoor vergunning is verleend, in verband met den omvang van den vergunden verkoop van sterken drank in het klein, kan geacht worden te bezitten, behoudens de wettelijke vermindering van vijf en twintig ten honderd voor de lokaliteiten, waar geen sterke drank verkocht noch ger schonken wordt tusschen Zaturdag avond te zes en Maandag ochtend te zes ure. Art. 2. Voor het doen der schatting van de in art. 1 be doelde huurwaarde worden door buigemeester en wethouders minstens twee deskundigen benoemd van welke een als schat ter en een ander ingeval van herschatting namens de ge meente optreedt. Tevens wijzen burgemeester en wethouders plaatsvervangers aan die de bovenbedoelde schatters en her- schatters bij eventuele verhindering kunnen vervangen. Het bedrag der belooning voor de schatters en herschatters wordt door den raad vastgesteld. De belooning der schatters komt ten laste der gemeentekas, die der herschatters voor de eene helft ten laste der gemeente kas en voor de andere ten laste van hem die de herschatting heeft gevraagd, zullende de daarvoor verschuldigde gelden bij de indiening van het verzoek om herschatting terstond moeten worden voldaan. Art. 3. De schatters en herschatters, zoowel zij die voor de belanghebbenden als zij die voor de gemeente of voor den ontvanger optreden, leggen, alvorens eenige schatting inge volge de wet te verrigten, de volgende eed of belofte in han den van den burgemeester af: 8

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1881 | | pagina 41