10
Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881.
in de memorie van toelichting op art. 17 werd aangeteekend,
op de gemeente ten behoeve van de leerlingen der openbare
school, die aldaar het gewone schoolonderwijs hebben genoten.
Over de toepassing van dit beginsel liepen de meeningen
nog al uiteen.
In de le sectie werd het verlangen uitgesprokendat geen
ander dan het hoofd der school waar het herhalingsonder-
wijs wordt gegevendaarvoor behoorde te worden aange
wezen, om hem zoodoende aansprakelijk te doen blijven voor
den toestand van lokaal en leermiddelen. De meerderheid
echter kon zich bij het voorstel van burgemeester en wet
houders neerleggen.
Behalve het voorstel zelf werd in de beide andere sectiën
het onder 2 genoemd adres van het bestuur der vereeniging
„De Ambachtsschool" uitvoerig besproken. Laten wij zarnen-
trekken wat het bestuur vraagt:
1. Althans één der vier in het ontwerp genoemde her
halingschol en, die allen een Meerjarigen cursus zullen hebben,
worde ingerigt tot een rZe/ejarigen cursus ten behoeve van de
leerlingen der ambachtsschool.
2. Burgemeester en wethouders stellen voor, ten minste
vier avonden per onderwijs te doen geven. In het adres
wordt de wensch uitgesprokendat althans aan één school
vijf avonden in de week worde onderwezen.
3. De cursus zal, volgens het ontwerp, slechts van 1 Oc
tober tot 1 Mei zijn geopend. Het bestuur rekent voor de
leerlingen der ambachtsschool een jaar-cursus aan ten minste
één der scholen noodig.
4. Daar onderwijs in wiskundemeer bepaald in meet
kunde voor de leerlingen der ambachtsschool onontbeerlijk
wordt genoemd, verlangt het bestuur, dat aan één der scho
len de beginselen der wiskunde, welk leervak niet in het
programma is opgenomen, worde onderwezen.
5. Onderwijs in handteekenenwel in het leerprogramma
opgenomenis voor de leerlingen der ambachtsschool over
bodig. Op die school zelve zullen zij dit onderwijs ruim
schoots genieten. In de eventueel voor deze leerlingen te
bestemmen herhalingschool vervalle daarom dit leervak.
In de 3e sectie was men algemeen geneigd, één der her-
halingscholen overeenkomstig het verlangen van het bestuur
der ambachtsschool in te rigten.
In de 2e sectie verklaarde de meerderheid zich slechts ten
deele bereid, aan dat verlangen te voldoen. Men wiJde die
school n.l. niet tot een ofnYjarigen cursus hebben ingerigt.
Zóó zou'tgelijk men meende, worden een theoretische am
bachtsschool, tot oprigting waarvan de raad vroeger bepaald
heeft geweigerd te besluiten.
In de 3e sectie kwam verder een belangrijk punt ter sprake.
Was men er zeer voor, ook de beide thans niet ge
mengde dagscholenevenals de overigente bestemmen èn
voor jongens èn voor meisjes, ten aanzien van de herhaling-
school die 's avonds zal worden gehouden, dacht u* men
algemeen geheel anders overmet het oog op den meerge
vorderden leeftijd der leerlingen.
Ook de commissie van toezigt meent, dat het zamengaan
van jongens en meisjes van bedoelden leeftijd moet beperkt
blijven tot schooltijden, bij dar/ gehouden en is althans hui
verig omwaar het hier een geheel nieuwe instelling geldt
nu reeds het gemengde karakter voor te staan.
Ons gevoelen komt op liet volgende neer.
Op de in de. ie sectie aangevoerde gronden, achten wij
het mede wenschelijkdut liet lioofd der school, waarin j
1 de herhalingschool zal zijn gevestigdde leiding ook van die
school hebbe. In verband hiermede komt het ons verkieslijk
voor, de aanwijzing der scholen voor het herhalingsonderwijs
over te laten aan burgemeester en wethouderseven als door
hen ten aanzien van de onderwijzers wordt voorgesteld. Er
wordt dan niets geprejudicieerden bij de aanwijzing der ge
bouwen moet dan van zelf worden gelet op den onderwijzer,
aan wien de leiding zal worden toevertrouwd.
Het hulppersoneel zou van tijd tot tijd, b.v. 0111 het jaar,
kunnen worden afgewisseld, ten einde eene gewenschte frisch-
lieid bij het onderwijs te behoudenvooral ook met het oog
op de diensten van verschillenden aardwelke wegens de
verschillende soort van scholen zullen noodig wezen.
Het stelsel van afzonderlijke jongens- en afzonderlijke meis
jesscholen werd slechts door de rapporteurs van de le en de
3e sectie omhelsd.
Die twee rapporteurs waren mede voor het geheel toegeven
aan het verlangen van het bestuur der vereeniging „De Am
bachtsschool." Dat verlangen kan den gemeenteraad niet
vreemd zijn. Zoo als het bestuur in zijn aangehaald adres
herinnert, wordt in de missive van 5 February 1879, waarbij
commissarissen van onderscheidene corporation en vereenigin-
gen subsidie en lokaliteit van de gemeente vraagden ten be
hoeve van eene door hen op te rigten ambachtsschoolgele
zen, dat zij waren gekomen tot het volgende plan:
„Door particulier initiatief op te rigten eene praktische am
bachtsschool waaraan tevens het teekenen wordt onderwezen,
en van den gemeenteraad te verzoeken dat hij aan een der
lagere scholen in de gemeente een driejarigen avondcursus
van herhalingsonderwijs in het leven roeptdie het geheele
jaar door gehouden wordt. Dit herhalingsonderwijs zou dan
voor de leerlingen der ambachtsschool moeten loopen over de
vakken van gewoon lager onderwijs, die herhaaldvoortgezet
en uitgebreid moeten wordenen zou verder het ondeiwijsin
wiskunde moeten omvatten."
De commissie, die in de raadsvergadering van 10 Julij
1879 over het verzoek verslag uitbragtachttemet adres
santen het oprigten van eene herhalingschool met driejarigen
avondcursus in hooge mate wenschelijk voor de leerlingen der
ambachtsschool. In menig opzigt toch zouden dezegelijk
de commissie opmerkteook nog behoefte hebben aan
theoretische opleidingwelke echter deze schoolzooals zij
thans zou worden opgerigthun niet zou kunnen geven. Do
commissie kon echter moeijelijk aanraden toen reeds een be
sluit te nemen tot oprigting der verlangde herhalingschool
dewijl dit punt ten naauwste zamenhing met de reorganisatie
van het lager onderwijs in zijn geheel in deze gemeente,
overeenkomstig de nieuwe wet. Zij was evenwel van mee
ning, dat in het plan der nieuwe regeling uit den aard der
zaak ook de oprigting van de gewenschte herhalingschool zou
worden opgenonnn. Eene daarop gebouwde conclusie werd
door den gemeenteraad aangenomen.
Het komt ons voor, dat de raad, na deze beslissing, zich
bezwaarlijk zal kunnen onttrekken aan de oprigting van één
herhalingsschool met het oog op de behoeften der leerlingen
van de ambachtsschool. Meende de meerderheid van den
raad vroeger, dat het niet op zijn weg was gelegen, van ge
meentewege eene ambachtsschool op te rigten, het uitzigtop
geldelijke ondersteuning door de gemeente van eene door par
ticulier initiatief in het leven te roepen ambachtsschool werd ter-
i stond gegeven. Dank zij den krachtigen steun ook der gemeente,
j zal die school spoedig worden geopend. Maar nu blijve de
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1881.
11
gemeente ook niet ter halverwege staan. Zal de ambachts- j
school aan haar doel kunnen beantwoorden dan is daarvoor j
noodig dat de leerlingen een theoretisch onderrigt ontvangen,
zooals het bestuur dier school aangeeft en ook met eenig regt j
van de gemeente mag worden verwacht.
Evenals ook in de le en de 2e sectie, werd door ons rijp
overwogen de vraag: hoeveel herhalingscholen in deze gemeente
noodig zouden zijn. In beide sectiën wilde men het getal
in deze verordening niet bepaald, maar geregeld hebben naar
de behoeftein overleg met den arrondissements-schoolopzie-
ner. Veel toch hangt hierbij af van de meerdere of mindere
sympathiedie de nieuwe instelling zal ondervinden.
Aanvankelijk helden wij tot hetzelfde gevoelen overdoch
bij het nagaan van de artt. 16, 17 en 18 der wet, in hun
onderling verband kwamen wij tot de conclusiedat de be
paling van het getal herhalingscholen althans van een mi
nimum hier niet schijnt te mogen ontbreken. Evenzeer i3
dit het geval met het onderwijs zelf, op die scholen te geven.
In de memorie van toelichting op art. 17 der wet, hande
lende over het herhalingsonderwijszei de regering
.Er wordt dus eenvoudig bedoeld, dat het herhalingsonderwijs
zich aan het onderwijsdat de gewone openbare school geeft,
regtstreeks aansluit. In art. 18 is sprake van onvoldoende.
Hieronder valt ook het herhalingsonderwijs. Waar dit ont
breekt ofschoon er allezins gelegenheid voor is zullen ge
deputeerde staten bij magte zijn te handelen." De beant
woording nu der vraagof het herhalingsonderwijs voldoende
is, hangt af niet alleen van het getal scholen maar ook van
den omvang van het onderwijsdat daar wordt gegeven.
Achten wij dus, met burgemeester en wethouders de bepa
ling van het getal herhalingscholen noodig, wij volgen hen
niet, als zij dat getal op vier wenschen te hebben vastgesteld.
Ons komt het voor, dat voorshands een drietal dier scholen
twee voor jongens, waarvan, volgens de meerderheid onzer
commissie, één meer in 't bijzonder voor de leerlingen der am
bachtsschoolen één voor meisjes, voldoende zal wezen.
Er zou dan in de verordening kunnen worden bepaald, dat
er ten minste drie herhalingscholen zijn. Men vergete niet,
dat deze soort scholen eene jeugdige plant zijndie nog tot
bloei moet komen, dat het eigenlijk een proef is, die hier
wordt genomen, en dat zij ligt kans van mislukken heeft,
indien de zaak op te groote schaal wordt aangelegd. Ook
met het oog op de verschillende ontwikkeling der leerlingen,
die wel steeds zal worden aangetroffenal hebben ze allen
de gewone school doorloopenzou het overweging kunnen
verdienen, het klassensstelsel in deze scholen in te voeren.
Blijkt later het door ons voorgestelde getal scholen niet vol
doende te zijn, men kan ieder oogenblik tot vermeerdering
er van overgaan. Dit is in elk geval veel meer verkieslijk,
dan later, indien het bezoek niet aan de verwachting beant
woordt, tot vermindering te worden genoopt.
Men begrijpt zeker, dat in ons stelsel ligt opgesloten, dat
de leerlingen van de scholen der 2e en 3e klasse hier zullen
zamengaan. Bezwaar, ontleend aan den min of meer ver
schillenden stand der ouders, zal dit, onzes inziens, niet op
leveren. Men mag toch gerust aannemendatwaar kinde
ren uit den onvermogenden stand van het herhalingsonderwijs
gebruik maken, dit reeds zoodanige mate van beschaving bij
hen aanduidt, dat hunne vereeniging met leerlingen, die de
scholen der 2e klasse bezochten, geene moeijelijkheid zal kun
nen geven.
Er blijft ons nog over, in tweeërlei opzigt de vraag te be
antwoorden, voor wie het herhalingsonderwijs zal zijn bestemd
De wet (art. 17) spreekt van hen, „die het gewoon school
onderwijs hebben genoten." Art. 10 derontwerp-verordening
wil tot het herhalingsonderwijs enkel hebben toegelaten hen,
die het lager onderwijs op de dagscholen met vrucht hebben
genoten." In de memorie van toelichting heet het weder
anders: .leerlingen, die een der scholen van openhaar lager
onderwijs met vrucht hebben doorloopen." Ons komt het
voor, dat de woorder der wet zullen moeten worden gebezigd.
Onder „gewoon schoolonderwijs" kan slechts worden verstaan
het onderwijs in de vakkenvermeld onder letters ak van
art. 2 der wet, de zoogenaamde verpligte vakken. Dit klemt
te meer, indien men het oog slaat op de tweede alinea van
art. 17 der wet, bepalende, dat het herhalingsonderwijs zich
kan uitstrekken tot een of meer der vakkenvermeld onder
lt van het aangehaald wetsartikel.
De tweede vraag is, of tot het genieten van het herhalings
onderwijs ook gelegenheid kan worden gegeven aan hen, die
niet tot de leerlingen der openbare school hebben behoord?
In de tweede sectie werd algemeen het verlangen uitgespro
ken, dat de herhalingscholen ook voor die leerlingen worden
toegankelijk gesteld. Let men op de aangehaalde woorden
van de memorie van toelichting, dan willen burgemeester en
wethouders het herhalingsonderwijs alléén voor leerlingen
die van de openbare school komen, hebben bestemd. Dit
stelsel zou zijn te verdedigen inet hetgeen de regering in de
memorie van toelichting op art 17 der wet aanvoerde. Daar
luidt het woordelijk: „De verpligting tot het verschaffen van
herhalingsonderwijs drukt op de gemeente ten behoeve van
de leerlingen der openbare schooldie aldaar het gewone
schoolonderwijs hebben genoten." Is echter, vragen wij,
„gewoon schoolonderwijs" ook niet denkbaar, waar van bij
zondere scholen de rede is? Het volstrekt verbindende van
al de vakken ak geldt wel is waar alleen voor de openbare
scholendoch het kan moeijelijk worden geloochenddat er
meer dan één bijzondere school wordt gevonden, waar het
onderwijs niet minder bevredigendniet minder voortreffelijk
dan op de openbare school wordt gegeven. Zal men nu voor
de leerlingen, welke op zoodanige inrigting het gewoon school
onderwijs hebben genotende herhalingschool niet openstel
len Te meer zou dit, naar onze meening, in strijd met de
bedoeling der wet zijnals men let op hetgeen verder in de
memorie van toelichting op art. 17 voorkomt: „De gemeente
heeft niet te zorgen voor hen, die huisonderwijs genieten,
maar hieruit volgt niet, dat, waar herhalingsonderwijs gege
ven wordt, hij, die zich aanmeldt, onverbiddelijk moet wor
den geweerdomdat hij huis- of bijzonder schoolonderwijs ge
noten heeft." Deze laatst aangehaalde woorden doen, naar
wij meenen, hier alles af en duiden genoegzaam aan, dat
onder de woorden „gewoon schoolonderwijs", voorkomende in
art. 17 der wet, evenzeer huis- en bijzonder als openbaar school
onderwijs is te verstaan. Met het oog hierop komt het ons zelfs
geheel onnoodig voor, door eene uitdrukkelijke bepaling het'
regt van een een iederdie zich voor het herhalingsonderwijs
aanmeldt en geschikt is liet te genieten, in de verordening
te omschrijven.
Uit hetgeen wij ten aanzien van de oprigting van een der
herhalingscholen ten behoeve van de leerlingen der ambachts
school kenbaar maaktenzal reeds zijn geblekenwelke leer
vakken wij op die herhalingschool wenschen te hebben onder
wezen.
Voor de beide andere herhalingscholen zal er, in ons stelsel.