Bijlage no. 21.
110
Bijlage tot het Terslag det handelingen ran den gemeenteraad te Leeuwarden, 1882.
Maar Tooral bestaan er tegen de voorgestelde rerhooging
bezwaren, met het oog op uw besluit van 12 October 1.1.,
waarbij is bepaald datwanneer twee of meer leerlingen uit
een gezin tegelijk het gymnasium bezoekenvoor den tweeden
en iederen verderen leerling de helft van het schoolgeld is
verschuldigd.
Wij blijven daarom de door ons voorgestelde som ad ƒ58,000.
handhaven
Volgn28Het bedrag zaltengevolge uw besluithou
dende magtiging tot afkoop van een grondpacht door het
Boomsch Catholiek parochiaal kerkbestuur van den heiligen
Bonifacius behalve met het door heeren rapporteurs voorge
steld bedrag, nog met 15 cent moeten worden verminderd.
Volgn. 35. Wij zijn door het aangevoerde niet van ziens
wijze veranderd, dat het niet raadzaam is nu reeds tot eene
prijsvermindering van het gas over te gaan. Overeenkomstig
den uitgesproken wensch, zullen wij bij de gascommissie op
eene meest spoedige indiening van plannen tot verbetering
en uitbreiding der fabriek aandringen.
Volgn. 50. In verband met ons voorstel tot behoud van
het voorgedragen bedrag op volgn. 18 zal deze post niet kun
nen worden verlaagd.
Volgn. 55. Ten opzigte van de door heeren rapporteurs
gedane voorstellen bij volgn. 55 verwijzen wij naar de alge-
meene beschouwingen in onze memorie van antwoord.
Opgemaakt door
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bijlage tot het verslag der handelingen van
VERSLAG van de bij raadsbesluit van 8
December 1881no. 13benoemde commissie
omtrent het voorstel van burgemeester en
wethouders tot voorloopige vaststelling van
den staat van waterstaatswerken en de tegen
dien staat ingeleverde bezwaarschriften.
I. Sedert de gemeenteraad het eerst werd geroepen tot
behandeling van de in het hoofd dezer vermelde zaak zijn
meer dan drie jaren verstreken. Wij achten het daarom niet
ondienstigin de eerste plaats haren loop in herinnering te
brengen
In de raadsvergadering van 10 A.pril 1879 (zie bl. 47 2e
kolom van het gedrukt verslag) werd door burgemeester en
wethouders ter tafel gebragt een voorstel tot voorloopige vast
stelling van den staat van waterstaatswerken bedoeld bij
art. 3 van het prov. reglement, geplaatst in het Provinciaal
blad no. 76 van 1878later gewijzigd opgenomen in het
Provinciaal blad no. 33 van 1882, na vooraf te nemen beslis
sing op een viertal tegen dien staat ingeleverde bezwaarschriften.
In de raadsvergadering van 24 April daaraanvolgende werd
overeenkomstig het gedane voorstel besloten (zie verslag als-
boven bl. 50 le kolom)
Bij schrijven van 17 Mei 1879, no. 48 427, werd de staat
door burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten ter
definitieve vaststelling aangeboden.
Gedeputeerde staten zonden, bij besluit van 26 February
1880no. 37den staat aan burgemeester en wethouders
terugvergezeld van eene nota van op- en aanmerkingen.
Zij noemden den staat „zeer onvolledig". Zij wezen er op
dat het genoemde reglement toepasselijk is op en bepaalde
voorschriften bevat omtrent een aantal voorwerpenwelke
niet op den ingezonden staat voorkwamen, met name: stra
ten pleinenstegengootenduikers en pompen (artt. 9 en
12), waterlossingen (art. 15 en 16), walbeschoeijingenwal-
murensteigers (art. 17). Nog onderscheidene bedenkingen
van anderen aard waren tegen den staat gerezen.
Gedeputeerde staten rigtten tot burgemeester en wethouders
het verzoek omvoor zoover noodigna overleg met den
gemeenteraadomtrent de bedoelde op- en aanmerkingen te
willen dienen van berigtconsideration en advies.
In de raadsvergadering van 22 September 1881 (zie verslag
alsboven bladz. 85 le kolom)kwamen burgemeester en
wethouders op de zaak terug. Bij een aan den raad gerigt
schrijven deelden zij mededat de bedenkingen van gedepu
teerde staten van dien aard warendat een nieuwe staat
moest worden opgemaaktdat dezeovereenkomstig art. 2
van het prov. reglementgedurende dertig d^gen voor een
ieder ter inzage had gelegenen dat binnen dien tijd 45 be
zwaarschriften tegen den staat bij hunne vergadering waren
ingeleverd.
Burgemeester en wethouders stelden ten slotte voor
1De reclames die op ongezegeld papier zijn gesteld
als niet voldoende aan de bepalingen der wet van 3 October
1843 (Staatsblad no. 47), op grond van art. 3 dier wet, ter
zijde te leggen.
2. Omtrent de overige reclames te nemen het door hen
overgelegd gemotiveerd besluit.
BIJVOBOSIL B1H00RENDE BIJ DK LMUWABDER COÜRAKT.
den gemeenteraad te Leeuwarden, 1882. 111
3. Den staat, met inachtneming der op de reclames ge
nomen beschikkingenvoorloopig vast te stellen
Ter raadsvergadering van 24 November 1881 (zie verslag
alsboven bladz. 153156) werd met de behandeling der zaak
een aanvang gemaaktom haar voort te zetten in die van 8
December daaraanvolgende (zie verslag alsboven, bladz.
162—165). Er volgde echter geen afdoening. Op voorstel
van een der leden werden al de stukkentot nader onderzoek
en rapportin handen gesteld eener commissietcrt leden
waarvan ondergeteekenden werden benoemd.
II. Bij het nader onderzoek der zaak is het ons voorge
komen dat door burgemeester en wethouders aan het besluit
van gedeputeerde staten van 26 February 1880, no. 37, eene
uitvoering is gegevendie niet in de bedoeling van dat col-
legie was gelegen en, met het oog op het prov. reglement,
ook niet had kunnen zijn gelegen.
Art. 3, 6e lid, van dat reglement schrijft voor, dat ged.
staten de door den raad voorloopig vastgestelde staten met of
zonder wijziging definitief vaststellen.
Tot de definitieve vaststelling van den staat konden gede
puteerde staten echter niet overgaan zonder wijziging. Waarin
de wijziging moest bestaan werd in de nota uiteengezet. Er
waren nogtans vooraf inlichtingen van het gemeentebestuur
noodig. Om die te verkrijgen, strekte het besluit van 26
February 1880. Een ander doel had dat besluit niet. De
gemeenteraad behoefde slechts in de zaak te worden gemengd,
voor zoover burgemeester en wethouders dit noodig achtten.
Wat is intusschen gebeurd V
Burgemeester en wethouders maakten een nieuwen staat op
legden dien weder gedurende dertig dagen ter visie en bragten
hem daarnamet de tegen hem ingediende bezwaarschriften
bij den gemeenteraad overopdat deze de stukkenevenals
met den in 1879 opgemaakten staat en de daartegen inge
leverde bezwaarschriften was geschiedonderzoeken enden
staat met of zonder wijzigingvoorloopig vaststellen zou.
Naar ons gevoelenmoet de raad zich wachtenin dezen
zin te handelen. Het zou strijden met het prov. reglement.
Zijn ergelijk in het onderwerpelijk geval, bij gedeputeerde
staten bedenkingen tegen den door den raad voorloopig vast-
gestelden staat gerezen, dan zijn zij het, die hem, ingevolge
het prov. reglement, hebben te wijzigen. Oordeelen zij,
daartoe eerst nog inlichtingen van het gemeentebestuur noo
dig te hebben, dan is dit, volgens art. 124 der gemeente
wet verpligtdieop aanvrage te verstrekken
Zóóen niet andersbeschouwden gedeputeerde staten de
zaakgelijk uit hun besluit van 26 February 1880 zoo dui
delijk mogelijk blijkt. Met geen enkel woord is daarbij sprake
van het opmaken van een nieuwen staat en van het volgen
der verdere proces-orde bij artt2 en 3 van het prov. regle
ment voorgeschreven.
Wij erkennendat bij de behandeling van het voorstel van
burgemeester en wethouders in de raadsvergaderingen van 24
Nov. en 8 Dec. 1881, door geen enkel lid is gewezen op
hetgeen thans door ons onder 's raads aandacht is gebragt.
Slechts de geheele terugblik op den loop der zakenwaartoe
wij door het ons opgedragen onderzoek werden genoopt, deed
ons inziendat de raad niets verder had te doen dan burge
meester en wethouders te dienen van adviesvoor zoover zij
dit noodig oordeelden.
Na het aangevoerde spreekt het van zelf, dat deraadeven-
18