il
116
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1883.
bestuur bij de aanwending van dezewordt opgedragen aan
een collegie van brandmeesters.
Dit collegie bestaat nit:
a. een opperbrandmeester
b. een genoegzaam getal brandmeesters evenredig aan het
aantal brandspuiten te weten voor elke spuit uit eene zuig
en perspomp ieder van twee cylinders voorzienbestaande,
3 brandmeesters en voor iedere enkele spuit met zuig- en
persvermogenvoorzien van een of twee cylinders1 brand
meester voor zoover daarin niet op andere wijze door het
collegie van brandmeestersbij reglement van ordewordt
voorzien.
Art. 10. Elke spuituit eene zuig- en perspompieder
van twee cylinders voorzienbestaandezal bediend worden
door:
a. twee directeuren en twee adjunct-directeuren
b. twee pijphouders en twee adjunct-pijphouders
o. twee korporaals
d. zooveel pompgasten als het collegie brandmeesters noo-
dig zal oordeelen.
Elke spuitalleen uit zuig- en perspompieder van een
of twee cylinders voorzienbestaande door
0. een directeur en een adjunct-directeur
b. een pijphouder en een a#»ncf-pijpliouder
c. een korporaal
d. zooveel pompgasten als het collegie brandmeesters noo-
dig zal oordeelen.
Art. 11. Het collegie brandmeesters stelt een bode en een
adjunct-bode aanten einde den opperbrandmeester en de
brandmeesters in alles ten dienste te staanwat het beheer
van de brandweer betreften bij brand eerstgenoemde te
vergezellen en diens tegenwoordigheid door een daarvoor te
stellen teeken aan te wijzen.
Art. 12. Bij de brandweer worden twaalf personen, on
der den naam van bergers aangestelddie belast zijnbij
brandgoederen uit de brandende of bedreigde gebouwen te
bergen en te bewarenindien de bewoners of gebruikers dier
gebouwen dit verlangen of de brandbare aard der zich in de
brandende of bedreigde gebouwen bevindende goederende
wegname derzeive aanbeveelt, ter beoordeeling van den bur
gemeester of opperbrandmeester.
Een daer bergers bekleedt den rang van opziener en een
dien van adjunct-opziener bij dat corps.
Art. 13. Er worden bij de brandweer aangesteld twaalf
personen onder den naam van reddersdie belast zijn met
het aanwenden der daarvoor bestemde toestellen tot redding
van menschen en verder met die dienstenwelke in het belang
der brandweer noodig zijn en hun door de bevoegde magt wor
den opgedragen.
Een dier redders bekleedt den rang van opziener bij dat
corps en een die van adjunct-opziener.
Art. 14. De onderscheidingsteekenen zullen zijn, voor:
1. den opperbrandmeester
a. een stokgeschilderd met de nationale kleuren en het
wapen der gemeente, benevens een sleutel met een zilveren
plaat, waarop aan de eene zijde het woord „opperbrandmeester"
en aan de keerzijde het wapen der gemeente
b. een blaauw en geel zijden lint ter breedte van twee en
dertig millimeterwaaraan is bevestigd het wapen der ge
meente van Berlijnsch zilver.
2. de brandmeesters
a. een stokgelijk aan dien van den opperbrandmeester
b. een lint en wapen gelijk aan dat sub 1., b. hiervoren
omschreven
c. de directeuren en adjunct-directeurenpijphouders ad
junct-pijphouders en korporaals
een wit ledereu band om den armwaarop de voorletters
van hunne kwaliteit en het nummer der spuitwaartoe ze
behooren
d. de pompgasten
een zwart lederen band om den armwaarop een koperen
plaat met de letter Z voor hen die bij de zuigpomp en P
voor hen die bij de perspomp geplaatst zijnen het nummer
der spuitwaarbij ze behooren
e. de bergers
een driekleurige band om den arm.
Voor den opziener bij dat korps is deze band voorzien van
het wapen der gemeente van Berlijnsch zilver.
Voor den adjunct-opziener is de band alleen voorzien van de
woorden adjunct-opziener
f. de redders
een zwart lederen pet met breeden witten randwaarop
met zwarte letters het woord .brandweer."
De opziener der redders met witten band en voorzien van het
wapen der gemeente van Berlijnsch zilver.
De adjunct-opzieners der redders met witten bandalleen
voorzien van de woorden: adjunct-opziener
g. den bode en den adjuuct-bode
een wit lederen band om den armwaarop het woord
„bode" of „adjunct-bode".
2. Benoeming diensten en ontsdag.
Art. 15. De benoeming geschiedt
a. van den opperbrandmeester en de brandmeesters door
burgemeester en wethoudersop eene aanbeveling van twee
personendoor het collegie brandmeesters op te maken.
Deze aanbeveling wordt bij iedere periodieke aftreding vóór
1 November ingezonden
b. van de directeuren, adjunct-directeurenpijphouders en
adjunct-pijphouderskorporaalspompgasten en redders
alsmede van den bode en den adjunct-bode door het collegie
brandmeesters.
Van de benoeming geschiedt mededeeling aan burgemeester
en wethouders
c. van de bergers door burgemeester en wethouders op eene
aanbeveling van minstens twee personen voor iederen te be
noemen berger door het collegie brandmeesters op te maken.
Art. 16. Geene personen tot de schutterlijke dienst ver-
pligtworden door het collegia brandmeesterstot de
bij het vorig art. onder lett. c. bedoelde betrekkingen be
noemd.
Ingeval personen die door het collegie brandmeesters voor
de dienst bij de brandweer mogten zijn benoemdlater voor
de schutterlijke dienst worden opgeroepenzullen zij uit
de dienst der brandweer worden ontslagen tenzij het voor
de dienst door burgemeester en wethouders noodzakelijk wordt
geachtdat zij die betrekking blijven bekleeden. Zij zullen
in dat geval eene benoeming van burgemeester en wethou
ders erlangen.
Art. 17. De diensttijd wordt bepaald:
a. voor den opperbrandmeester en de brandmeesters op
zes jaren
jm
tt r t
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1883.
117
b. voor de directeuren en verdere officianten op vier jaren
c. voor de pompgasten op onbepavlden tijd.
Brandmeesters zijn dadelijk weder herkiesbaarzoo och di
recteuren en verdere officianten.
Van de brandmeesters treedt 0111 de twee jaar een derde
gedeelte afvan de directeuren en verdere officianten om de
twee jaar de helftolgens een daarvan te maken rooster.
Het lot bepaalt den tijdwaarop elk naar den rooster af
treedt.
Art. 18. Wanneer de opperbrandmeester of een der brand
meesters tusschentijds aftreedt of door overlijden eene vaca
ture mogt ontstaan zendt het collegie brandmeesters uiter
lijk binnen eene maand een door henovereenkomstig art.
15, opgemaakte aanbeveling aan burgemeester en wethou
ders in.
De benoemde treedt op het tijdstip afwaarop hij, in wiens
plaats hij is verkozen had moeten aftreden.
HOOFDSTUK III.
Dienstregeling
1. Algemkene bepalingen.
Art. 19. De opperbrandmeester voert bij brandonder
inachtneming van het bij de wet aan den burgemeester op
gedragen opperbevelhet bevel en bestuur over alle verrig-
tingen der brandweer.
Hij belegt, zoo dikwijls hij zulks noodig achtvergadering
van het collegie brandmeesters en is voorzitter daarvan.
Hij is bevoegd, in spoedvereiscbende gevallen, alle voorko
mende gebreken aan het materieel der brandweer dadelijk te
doen herstellen.
Art. 20. Het collegie brandmeesters regelt zijne werk
zaamheden en voorziet bij tijdelijke afwezigheid in de betrek
king van opperbrandmeester, volgens een door het collegie
te maken reglement van orde.
Dit reglement van orde wordt aan de goedkeuring van
burgemeester en wethouders onderworpen.
Art. 21. De werkzaamheden van bet overige personeel bij
de brandweer worden volgens instructiondoor bet collegie
brandmeesters te geven geregeld.
Deze instruction worden aan de goedkeuring van burge
meester on wethouders onderworpenterwijl die voor den
bode en den adjunct-bode alleenlijk aan burgemeester en wet
houders wordt medegedeeld.
2. Maatregelen rij iiet ontdekken van brand.
Art. 22. 13ij het ontdekken van brand geven de dienaren
van politie daarvan onverwijld kennis aan den burgemeester,
de wethouders den secretaris der gemeente den opperbrand
meester en de brandmeesters
Zij wekkenbij nachtvolgens deswege aan hen gegevene
instruction op de wijze en naar de volgorde daarbij voorge
schreven alle tot de brandweer behoorende personen.
Art 23 Wanneer de opperbrandmeester het noodig acht,
zal hij door middel vau klokklepping en bet roeren der brand-
trom den brand bekend doen maken en het personeel, be
hoorende tot do brandweer bijeen roepen.
Art. 24. Wanneer de brand een zoo ernstig aanzien of zoo
grooten omvang krijgtdat hetnaar bet oordeel vau den
opperbrandmeester, noodzakelijk moet wordon geacht genen.al
alarm te laten slaanzal deze den burgemeester daartoe
onverwijld het voorstel doen.
3. Maatregelen bij en na het blussciien van brand.
Art. 25. De tegenwoordigheid van den opperbrandmeester
bij brand zal bij dag door eene witte vlag en des nachts
door eene lichtgevende lantaarn worden aangeduid.
'De plaats waar de brand isalsmede de straten stegen
en grachten waar de brandbluTchmiddelen geplaatst moeten
zijn worden op order van den burgemeester, door de dienaren
van policiedoor de schutterij of desgevorderddoor het
garnizoen op voldoende wijze afgezet.
De opperbrandmeester is gehouden den burgemeester op te
geven welke maatregelen hij verder dienstig acht.
Alle personen bij de brandweer behoorendezijn verpligt
aan de orders van den opperbrandmeester dadelijk te vol
doen.
Ingeval van niet opvolgingis de opperbrandmeester be
voegd den betrokken persoon, met uitzondering van de brand
meesters onverwijld in zijne betrekking te schorsenbehou
dens verpligting om daarvan kennis te gevenals volgt
a. ingeval het een berger isaan burgemeester en wet
houders en het collegie van brandmeesters, ten einde door
deze laatstennaar bevind van zakenkan worden gehan
deld die vervolgens burgemeester en wethouders daarvan
in kennis stellen en de noodige voorstellen doen
b. wanneer bet een directeuradjunct-directeurpijphouder
adjunct-pijphouderkorporaalpompgastredder de bode of
de adjunct-bode is, aan bet collegie brandmeestersten einde
naar bevind van zaken te bandelen.
De schorsing geschiedt uiterlijk vóór 30 dagen.
Art. 27 Alle personen bij de brandweer behoorende,
zullen ingevolge de bun bij instructie gegeven voorschriften,
zorg dragendat de óranrfbluscbmiddelen en reddingstoestellen
zoo spoedig mogelijk naar de plaats van den brand worden
gevoerd.
Art. 28. Ter plaatse van de brand gekomen zijndezul
len de brandmeesters de spuiten op de vereischte plaatsen
doen stellen doch geene slangen doen uitleggen noch water
doen gevendan op bekomen bevel van den opperbrand
meester en zal overigens door hen worden gehandeldover
eenkomstig bet door het collegie van brandmeesters gemaakte
reglement v n orde bedoeld bij art. 20, zullende het overige
personeel bandelen volgens de gegeven instructiën.
Art. 29. Geene der bij de brandweer behoorende personen
mogen zich van hunne posten verwijderenzonder daartoe
bekomen last of toestemming van den burgemeester, den
opperbrandmeester of van de brandmeesters tot wier spuit
zij behooren.
Art. 30. De opperbrandmeester is verpligtna liet blus-
scben van brandte zorgendat de daarbij in werking ge
weest zijnde bluscbmiddelen zoo spoedig mogelijk onderzocht,
des noodig hersteld en alzoo weder in bekwamen staat ge-
bragt worden.
Art. 31. Alle voorwerpen, waarvan tot bet blusschen van
brandop vordering van den burgemeester of op vordering
van den opperbrandmeester en brandmeesters gebruik is ge
maakt wordenzoodra mogelijkkosteloos aan de eigenaars,
door de zorg van den opperbrandmeester terug bezorgd.
Hij doet van het beschadigen of vermissen daarvanwan
neer dit heeft plaats gehadopgave aan den burgemeester.
Art. 32. Telkens, wanneer er binnen de gemeente brand
is geweestzal de opperbrandmeester terstond na den afloop,
schriftelijk daarvan kennis geven aan den burgemeester, met