BIJLAGE no. 17. 44 Bijlage tot liet verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1884J ting en het maken van een scheidingsmuur en een walmuur, de som van ƒ62,000. Hierbij is de prijs vau den gashouder, evenals in het plan van den directeurberekend op 5500. Dat cijfer kan te hoog of te laag zijn. maar of deze raming volkomen juist is doet bij de vergelijking der plannen weinig ter zake. Een der bezwaren tegen het gebruik van dit terrein aan gevoerd is de beweringdat het te smal is welke bewering voorkomt in het schrijven van de heeren Francis en v. Does- burghvan 19 Mei j.l.hierbij overgelegd. Het schrijven van den directeur der gemeentewerkenvan 27 Mei j.l.toont evenwel duidelijk aan dat deze bewering op eene dwaling berusten het gevolg is van mindere be kendheid met plaatselijke toestanden. Een ander bezwaar tegen het gebruiken van dit terrein is de afstand die het van de fabriek zal scheiden. Men acht het van veel belang de gashouders steeds in het gezigt en in de onmiddelijke nabijheid te hebben. Wij deelen in het algemeen dat gevoelen doch waar die eisch zooals in dit geval, eene zoo aanzienlijke vermeerdering van kosten medebrengtwordt zij in de schaduw gesteld door den eisch van bezuinigingdie in den regel bij deskundigen niet zoo zeer op den voorgrond treedt. Het eenig argument, waarmede dan ook het kiezen van dit terrein in het oorspronkelijk rapport dier heeren wordt be streden is te zoeken in deze woorden „zoolang op het fa brieksterrein ruimte te vinden is voor een gashouderbehoeft men daar buiten niet naar terrein te zoeken". De afstand van de fabriek bedraagt intusschen niet veel meer dan de lengte van den kolenloodsdie 45 meter is, Te verwonderen is het dat die afstand zoo nadeelig wordt geacht door hen die het denkbeeld in overweging namenop het ander eind der stad eene reserve gasberging te maken. Bovendien bedraagt de afstand tusschen ovens en gashou ders in verschillende plaatsen van ons land veel meer. Wij behoeven slechts op Utrecht en deu Haag te wijzen zonder Sueek eu Leiden te noemenwaar dn gashouders aan de overzijde der stadsgracht zijn geplaatst. Bij het gebruiken van het door ons aaugeprezen terrein blijven de leidingen ge heel in den vasten bodem en kunnen die worden gelegd langs de kolenloods binnen de omheining der fabrieksterreinen. Hoewel niet overaltoch kan men van uit de fabriek den door ons voorgestelden gashouder voortdurend zien De geheele bouw van dezen gashouder gaat buiten de be staande fabriek omtotdat de aansluiting verlangd wordt. Alles blijft in gebruik, alle gashouders blijven beschikbaar. Zonder stoornis kan aan den nieuwen gashouder worden gearbeid. Resumerende komen wij tot de slotsomdat de plannen van de commissie van deskundigen te duur zijn en dat de uitvoering van ons denkbeeld boven het project van de com missie van bijstand deze voordeelen aanbiedt 1. Dat men den ingang van de stad aan de zijde der voor malige Hoeksterpoort niet belemmert en onooglijk maakt. 2. Dat men 1200 stères meer gasberging verkrijgt. 3. Dat de kosten minstens ƒ5000 lager zijn. 4 Dat tijdens de uitvoering geene buitengewone maat regelen behoeven te worden genomen. Al deze voordeelen heeft de meerderheid onzer vergadering er toe geleid u voor te stellen te besluiten dat ten behoeve der vermeerdering van gasberging aan de stedelijke fabriek alhiermet behoud der bestaande gashouderseen nieuwe gashouder zal worden gesticht op het terrein der houtveilingen. Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 12 Junij 1884 door Burgemeester en Wethouders van Leeuicarden P. LYCKLAMA a NIJEHOLT. De Secretaris P. A. BERGSMA. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1884. 45 VOORSTEL van burgemeester en wet houders tot vaststelling van een nieuw reglement voor de stads bank van leening te Leeuwarden. MIJNE HEEREN! In uwe vergadering van 14 December 1882 werden goed gekeurd de wijzigingen welke de commissie van administratie der stads bank van leening in haar reglement had voorgesteld. Ons collegie werd overigens gemagtigd ten opzigte der slotalinea van art. 59 nog zoodanige wijziging aan te brengen, als na verhoor der commissie van administratie noodig zou voorkomen. Op onze uitnoodiging berigtte genoemde commissiebij schrijven van 4 Jan. 1883dat de slotbepaling van art. 59 diende te worden overgebragt naar art. 7. Wij besloten u daartoe het voorstel te doentegelijk met een voorstel tot het aanbrengen van meerdere wijzigingen die noodzakelijk bleken te zijn. Bij eene nadere beschouwing van het reglement toch kwam ons de redactie van menig artikel onhoudbaar voor. Om verschillende redenen werd de uitvoering van dat besluit vertraagd en bleef de zaak in statu quo. De commissie van administratie rigtte zich bij schrijven van 22 November 1883 tot ons met verzoek het door u goedge keurd reglement te laten drukken en herhaalde dat verzoek bij schrijven van 21 Februarij 1884, in welk laatste schrijven nog eene kleine wijziging werd voorgesteld. Naar aanleiding van deze herhaalde verzoeken hebben wij de reglementen die de bank van leening beheerschentot een punt van naauwgezette overweging gemaakt. De voorzitter van ons collegiedie krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 October 1826ambtshalve voorzitter is van de commissie van administratie der bank van leeningheeft in een drietal vergaderingen met die commissie deze aangelegenheid besproken en het resultaat daarvan ont vingen wij in den vorm van een ontwerp-reglement, niet voor de commissie van administratie maar voor de instelling zelve. Er is namelijk krachtens de bepalingen van het bovengenoemd kon. besluit een door den raad vastgesteld koninklijk goedgekeurd reglement op de stads bank van leening alhiervan het jaar 1834met latere wijzigingen en een reglement op de com missie van administratie, mede door uwe vergadering vastge steld doch niet aan de koninklijke goedkeuring onderworpen. Voor en aleer het laatstgenoemde reglement deugdelijk kon worden herzienkwam het der commissie van administratie noodig voor het reglement op de instelling te wijzigen. Wij deelen dat gevoelen en bieden u dientengevolge hierbij ter vaststelling aan een nieuw reglement op de stads bank van leening alhier. Het ontwerpdoor de commissie ons toegezonden is door ons bijna geheel gevolgd. Bij de zamenstelling is men uitgegaan van het denkbeeld om alleen het strikt noodige op te nemenaangezien wijzi gingen in een reglementdat aan de koninklijke goedkeuring is onderworpenminder gemakkelijk tot stand komen. Daarbij konden alle bepalingendie in het koninklijk besluit van 31 October 1826 voorkomenuit het nieuwe reglement worden Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. gemistwanneer de wettigheid van dat besluit in het regle ment werd erkend. Voorts wordt het wenschelijk geacht de werkzaamheden van de leden van het bestuur te doen regelen op eene andere wijze dan die der ambtenaren en ook voor den secretaris, die aan het bestuur wordt toegevoegd, een afzonderlijke instructie te ontwerpen. De regeling van de geldelijke aangelegenheden der bank wenschen wij op den bestaanden voet te houdendoch zij behoeft in dit grondreglement niet uitvoerig te worden om schreven. liet reglement voor de instelling bevat dus alleen bepalingen betreffende haren aardde benoeming en inrigting van haar bestuurde regten en bevoegdheden van dat bestuur, eenige algemeene bepalingen betreffende het personeel der ambtenaren en beambten omtrent het doen van rekening en verantwoordingde geldmiddelen de rente en de pand- geving benevens zoodanige voorschriften als het meergemeld koninklijk besluit eischt. Wordt dit reglement vastgesteld en goedgekeurd, dan volgt a. een reglement van orde voor de commissie van admini stratie waarin kan worden opgenomen wat haar opgedragen is en de werkzaamheden der leden onderling worden verdeeld h. eene instructie voor den secretaris c. eene instructie voor de ambtenaren en beambten, waarin dan voor een groot deel worden opgenomen de artikelen van het vigerend reglement voor de commissie van administratie. Het komt ons voor dat deze wijze van handelen de meest rationele is. Tot nadere toelichting van de artikelen diene het volgen.de In artikel I wordt de aard der instelling omschreven. Hoewel de banken van leening in het koninklijk besluit instellingen van liefdadigheid worden genoemdzoo is toch krachtens eene ministeriële aanschrijving van 8 January 1855, 7e afd.no. 243de bank van leening alhier, even als elders altijd opgenomen onder de instellingen ter voorkoming van armoedewaarop de armenwet niet toepasselijk is. Dat de bank van leening eene gemeentelijke instelling is duidt de naam reeds voldoende aandoch blijkt bovendien uit de geschiedenis en uit de wijze waarop zij werkt. De minderheid van het bestuur der bank beschouwt haar even wel als een zelfstandig ligchaam en heeft bezwaar tegen het woord gemeentelijk op deze plaats. Ten allen tijde droeg de instelling den naam van stads bank van leening. In onze tegenwoordige wijze van spreken zou men reeds moeten zeggen gemeentebank van leening. Maar bovendien, de bank is opgerigt door het gemeentebestuur en in den loop der eeuwen afwisselend verpacht of voor eigen rekening ge dreven soms met verliessoms met winst. Sedert 1826 bestaat er een koninklijk besluit op de banken van leening en dientengevolge stelde het gemeentebestuur reglementen voor deze instelling vast. In dat koninklijk besluit en in die reglementen wordt ner gens gezegd dat de banken van leening zelfstandige instellin gen zijn. Maar er is meer; door den raad wordt het bestuur en de boekhouder benoemd. De raad heeft de begrooting en de rekening van de uitgaven van het bestuur goed te keuren. Dat bestuur noch de ambtenaren dragen eenig risico bij verliesof genieten eenig aandeel der winst van de exploitatie. De volle risico is voor de gemeente. De bank wordt gedreven met kapitaaldirect uit de ge il

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1884 | | pagina 23