Bijlage no, 20. 5 4 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1884. VOORSTEL van burgemeester en wethouders betreffende de overdragt van den Har- linger trekweg in beheer en onderhoud aan de provincie. MIJNE HEEREN! Den 11 Mei 187G is door u in beginsel besloten den eigen dom van den Harlinger trekwegvoor zoover die is gelegen buiten het grondgebied der gemeente, over te dragen, hetzij aan de provinciehetzij aan de gemeentenwaarin die weg ligt. Heeren gedeputeerde staten van Friesland hebben bij reso lutie van den 18 Mei a. v.no. 19, onder voorbehoud van het nader oordeel van hun collegie over de doelmatigheid enz. der te nemen besluiten, aan de gemeentebesturen van Leeu warden en Harlingenals gezamenlijke eigenaren van den Harlinger trekwegmagtiging verleend in onderhandeling te treden over de eigendoms-overdragt van gemelden weg, voor zoover die niet is gelegen onder het territoir van de gemeenten Leeuwarden en Harlingen. Uit ons voorstel, u den 9 November 1876 aangeboden, blijktdat de besturen der gemeenten waarin de trekweg ligtniet genegen waren dien weg in eigendom of in beheer en onderhoud over te nemen. In verband daarmede is door de raden der gemeenten Leeu warden en Harlingen, in de vergaderingen van den 28 De cember 1876 en 11 Januarij 1877 genomen navolgend ge meenschappelijk besluit „Overwegende dat het voortdurend beheer en onderhoud „van den HarlingerLeeuwarder trekweg door de besturen „der gemeenten Leeuwarden en Harlingen niet langer in het „belang dier gemeenten wordt geacht „dat integendeel na de overname van de trekvaart door de „provinciehet allezins eigenaardig en wenschelijk schijnt, dat „ook de provincie het beheer en onderhoud van den trekweg „op zich neemt. „Gelet op de resolutie van heeren gedeputeerde staten ,dd. 18 Mei 1876no. 19. „Hebben besloten „Aan de staten der provincie Friesland om niet ter over name voor de provincie aan te biedenhetzij in eigendom „hetzij in beheer en onderhoudden trekweg van Leeuwarden „naar Harlingenvoor zoover die is gelegen buiten het grond gebied dier gemeenten en aan dezen in eigendom toebehoort „of door haar wordt beheerd en onderhoudenmet alle daar- „aan verbonden lusten en lasten." Dit besluit vergezeld van eene memorie van toelichting, is bij schrijven van den 24 Januarij 1877 no. 115/81 aan heeren gedeputeerde staten verzonden. Dat collegie gaf bij missive van den 24 Mei a. v.no. 55 te kennendat van eene overdragt in eigendom van den ge- octroijeerdenvoor den publieken dienst bestemden trekweg niet wel sprake kon zijn, maar dat tegen eene overdragt in beheer en onderhoudin beginsel geene bezwaren bestonden. Ten einde echter den omvang van het voorstel der gezamen lijke gemeentebesturen te kunnen beoordeelenvroegen ge deputeerde staten van den heer hoofdingenieur van den pro vincialen waterstaat eene opgaaf van hetgeen naar zijn ge voelen behoorde te worden gedaan om bedoelden trekweg met de daartoe behoorende kunstwerken in behoorlijken staat te brengen en wat zulks vermoedelijk zoude kosten. Volgens door den hoofdingenieur gemaakte begrooting, die in afschrift is overgelegd, zouden die kosten ƒ96,066.be dragen. Alvorens het bovenomschreven gemeenschappelijk besluit met hun advies bij de provinciale staten ter tafel te brengen, verzochten gedeputeerde staten omna gehouden overleg met het gemeentebestuur van Harlingen 1. hun te willen berigten of, zoo de provincie den trekweg in beheer en onderhoud zou willen overnemen, de beide ge meenten genegen bevonden zouden worden op hare kosten dien weg vooraf, op de door den heer hoofdingenieur van den provincialen waterstaat voorgestelde wijze, in orde te brengen 2 hun met ons antwoord te willen doen toekomen <r. eene naauwkeurige beschrijving van den weg met alle daartoe behoorende kunstwerkenals tolhuizenbruggen duikers riolen rolpalen en wat er verder toe mag behooren b. eene gedetailleerde opgaaf van de gedurende de laatste tien jaren van dien weg genoten inkomsten en daaraan bestede kosten. In overeenstemming met ons voorstel is door uden 27 December 1877 besloten, aan heeren gedeputeerde staten te kennen te gevendat de gemeente ongenegen is den Har linger trekweg aan de provincie over te dragen op de voor waarden omschreven in hunne missive dd. 24 Mei 1877 terwijl wij door u werden gemagtigd met burgemeester en wethouders van Harlingen maatregelen te beramendie tot eene gewenschte vervreemding van den bewusten weg konden leiden en daaromtrent nadere voorstellen aan te bieden. Blijkens resolutie van heeren gedeputeerde statenvan den 25 Julij 1878 no. 10 hebben de staten dezer provincie den 11 dier maand besloten aan de gemeentebesturen van Leeu warden en Harlingen te berigten, dat zij niet genegen zijn den trekweg van Leeuwarden naar Harlingen hetzij in eigendom, hetzij in onderhoud en beheer over te nemen. Na deze beslissing hebben wij met het gemeentebestuur van Harlingen overwogen of, en zoo ja, op welke wijze de be trokken gemeenten den trekweg kunnen vervreemden. Bij het verschil van zienswijze tusscben heeren gedeputeerde staten en de gemeentebesturen over het regt tot overdragt in eigendom van den weghebben wij besloten te dier zake een regtskundig advies in te winnen en wel van twee regtsgeleerden. Het gemeentebestuur van Harlingen heeft advies ingewon-t nen van den heer mr. A. Bloembergenadvocaat alhier, ter wijl wij de voorlichting hebben gevraagd van den heer mr. S. J. Fockema Andrea:hoogleeraar te Leiden. De door ons den 12 November 1878 gestelde casus positie en vraagpunten luiden „De gemeenten Leeuwarden en Harlingen hebben bij oc- „trooijen van h.h. gedeputeerde staten van Friesland van 24 „Julij 1640 (Charterb. V fol. 461) en van 16 April 1641 „(Charterb. V fol. 465) vergunning erlangd tot het aanleggen „van een trekpad tusschen Leeuwarden en Harlingenten einde die gemeenten nader met elkander te verbinden, zoo- „mede tot heffing van tol van de personenvaartuigen en „beesten die van de vaart of van den weg gebruik zouden „maken. „Bij acte van sociëteit van 17 October 1650 (Charterb. V Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1884. 55 „fol. 527) en later bij acte van separatie van 17 April 1685 „(Charterb. V fol. 1241) is na de voltooijing van den weg „tusschen de beide steden eene overeenkomst gesloten om te „genieten de tollen en protiten en tot het maken en onder houden van het trekpad en bijbehoorende werkenwelke „acten tot op den huidigen dag de grondslagen zijn gebleven „voor het onderhoud van en de tolheffing op bedoelden trekweg. „Door den aanleg van verbeterde middelen van communi- „catie tusschen de beide stedenis sedert een veertigtal „jaren het gebruik van den trekweg gaandeweg verminderd „en het belang bij den trekweg als verbinding tusschen de „beide gemeenten vervallen. „Daarentegen is de onderhoudslast door den toenemenden „oever-afslag als gevolg van de door de provincie verleende „concessiëu voor stoombootdiensten verzwaard en zijn de op- komsten der tollen bij verre na niet voldoende om den on- „derhoudslast te vergoeden. „De gemeentebesturen van Leeuwarden en Harlingen achten „het in de gegeven omstandigheden wenschelijk van het onder- „houd van den wegvoor zooverre die niet in bedoelde „gemeenten is gelegente worden ontheven en zijn bereid „van de geconcessioneerde tolheffing in dat geval afstand te doen. „Als jaagpad naast het groot scheepsvaarwaterdat in be- „heer en onderhoud bij het provinciaal bestuur is, kan de „weg moeijelijk worden gemist. draagpunten „1. Zijn de gemeenten Leeuwarden en Harlingen door de „bovengemelde octrooijen van heeren gedeputeerde staten van „Friesland ten eeuwigen dage verpligt tot het onderhoud van „den trekweg tusschen die beide steden, of kan, na ontbin ding van het bestaande contract van sociëteit en afstand van „het regt van tolheffing, de bestaande verpligting om den weg „als zoodanig te onderhouden geacht worden te zijn vervallen „2. kunnen de beide gemeenten niet overgaan na ontbin ding dier burgerlijke sociëteit tot vervreemding van dien weg, „voor zoover die is gelegen buiten de gemeente? „3. vloeit uit de omstandigheid, dat bedoelde trekweg niet „meer als „verbinding tusschen Leeuwarden en Harlingen" „nuttig of noodig ismaar als jaagpad langs het vaarwater „moeijelijk kan worden gemist, voort, dat bij de veranderde „bestemming van- en het veranderd belang bij dien wegook ,de onderhoudslast zich behoort te verplaatsen naar diegenen „die bij het behoud van dien weg als jaagpad belang hebben, „zoodat het beheer en het onderhoud van dien weg behoort „te komen bij de provinciedie de vaart proprio motu in „beheer en onderhoud heeft overgenomen De heer Fockema Andreae zond zijn advies den 20 Decem ber 1878 dat wij hierbij overleggenterwijl de heer Bloem bergen zijn advies heeft uitgebragt den 21 April 1879. Wij hebben na ontvangst dezer adviezen naauwgezet over wogen welke maatregelen wij zouden kunnen aanbevelen om het doel „overdragt van den trekweg in eigendom of in beheer en onderhoud," te bereiken. Het resultaat van onze overwegingen is geweestdat vol gens onze meening het eenige middeldat kans van slagen zal hebbenisom dien weg aau de provincie in onderhoud en beheer aan te bieden tegen betalingdoor de betrokken gemeenten, van eene afkoopsom, berekend naar het bedrag der kostenna aftrek der opkomsten gedurende het tijdvak van 1865 1882 aau het onderhoud van den weg en de daarin aanwezige kunstwerken besteed. Tot staving van ons gevoelen meenen wij te moeten wijzen op de omstandigheid, dat de trekweg is een openbaar water staatswerk voorkomende op de daarvan opgemaakte staten in alle gemeenten waardoor die weg loopt. Wij merken hieromtrent op, dat de bepaling, dat onder waterstaatswerkenbedoeld in het reglement van den 28 Mei 1878 Provinciaal Blad no. 76), niet zijn begrepen geoctrooi- jeerde of geconcessioneerde werkenis gewijzigd bij besluit van de staten, dd. 9 November 1881 (Provinciaal Blad no. 134). De Harlinger trekweg behoort dus thans tot de openbare waterstaatswerken bedoeld bij het vigerend reglementdie tot de gemeene dienst van allen zijn bestemd. Vervreemding van dien weg kan derhalve niet plaats heb ben tenzij vooraf worde verklaarddat hij niet meer ter openbare dienst bestemd is. Gedeputeerde staten hebben bij huune missive van den 24 Mei 1877 no. 55 reeds te kennen gegeven dat daarvoor geene aanleiding bestaatmet welke zienswijze wij ons ver eenigen. Het is overbodig op nieuw de vraag te beantwoordenof het wenschelijk is den trekweg in beheer en onderhoud aan de provincie over te dragenomdat die wenschelijkheid door uwe vergadering reeds is uitgesproken in uw besluit van den 28 December 1876. Eene verwijzing naar dat besluit en ons gemotiveerd voor stel, dd. 9 November bevorens, achten wij voldoende. De eenige vraagdie beantwoording eischtiswelke af koopsom door de gemeente aan de provincie behoort te wor den aangeboden. Zoo als boven is gemeldhebben gedeputeerde staten bij missive dd. 24 Mei 1877, no. 55, gevraagd of de betrokken gemeentebesturen genegen zouden zijn omzoo de provincie den trekweg in beheer en onderhoud zou willen overnemen dien weg vooraf op hare kostenop de door den heer hoofd ingenieur van den provincialen waterstaat voorgestelde wijze, in orde te laten brengen. De kosten hiervan zijnblijkens overgelegde begrooting op ƒ96,066 geraamd. Bij inzage dezer begrootiug blijkt hetdat ouder de her stellingskosten onder anderen begrepen zijn die van bevloering met balsteenenwaarvoor eene uitgaa van 41,021 zoude worden vereischt. Het komt ons echter voordat deze bevloering niet als eene herstelling van een bestaandmaar als een geheel nieuw werk moet worden beschouwd. Ook kunnen volgens onze meening de kosten van verhoo ging der bestaande beschoeijingenonder nummer 2 op de begrooting vermeldniet gerekend worden te behooren tot herstellingskosten. De beste maatstaf voor de berekening van de door de ge meente te betalen afkoopsom is de gemiddelde jaarlijksche uitgaaf gedurende een bepaald tijdvak voor onderhoud besteed, onder aftrek van de voor bedoeld tijdvak ontvangen tolgel den enz. In verband hiermede hebben wij een staat doen opmaken vermeldende de uitgaven en ontvangsten in zake den Har linger trekweg over de jaren 1865 tot en met 1882, waaruit blijkt dat voor onderhoud van den trekweg over dat tijdvak is besteed ƒ21,159.77 en aan belasting is betaald ƒ1828.43, alzoo te zamen ƒ22,988.20 en aau pachtssommen der tollen is ontvangen ƒ13,781.40.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1884 | | pagina 28