Bijlage no. 2.
Bijlage no. 3.
4
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1884.
VOORSTEL van burgemeester en wethou
ders tot amotie van den Nieuwetoren.
MIJNE HE EREN!
De heer JG. Kuiperspapierfabrikant en achttien andere
ingezetenen dezer gemeentehebben in Februarij 1877 den
heer burgemeester bij deurwaarders-exploit te kennen gegeven,
dat de Nieuwetoren zich sinds ettelijke jaren in een buiten
gewoon slechten toestand bevond en dus gevaarlijk was voor
de omliggende perceelen, daarbij eischende dat zoodra moge
lijk aan dien gevaarvollen toestand een einde zou worden ge
maakt en de gemeente aansprakelijk stellende voor alle kosten,
schaden en interessen die het gevolg zouden kunnen zijn van
verzuim om onmiddelijk aan dien eisch te voldoen
Ofschoon wijvooral op grond van een door den directeur
der gemeentewerken na den storm van 30 op 31 Januarij
1877 uitgebragt rapportvolstrekt niet deelden in de onge
rustheid van bovenbedoelde ingezetenen, meenden wij toch
met het oog op onze verantwoordelijkheid en op de mo
gelijke schadedie eventueel door geheel onvoorziene toe
vallen, zoude kunnen ontstaan, een nieuw en naauwkeurig
onderzoek naar den stand van den Nieuwetoren te moeten
Banbevelen.
Overeenkomstig ons voorstel werd door u in de vergadering
van 8 Maart 1877 besloten, een onderzoek naar den toestand
van dien toren te doen instellen door eene commissie van drie
deskundigen.
Die deskundigen bragten den 3 Julij daaraanvolgende een
rapport uit, dat opgenomen is onder no. 19 der bijlagen tot
het verslag van 's raads handelingen, van het dienstjaar 1877.
De conclusie van dat rapport luidt:
1. dat de tegenwoordige schuine stand van het metsel
werk des torens geen oorzaak zal zijn van omstorten en dus
geen dadelijk gevaar oplevert;
2. dat, ofschoon de toren voor het oogenblik geen dade
lijk gevaar oplevert, echter elke latere merkbare vermeerde
ring der helling als gevaarlijk is te beschouwen;
3. dathoezeer de onderhoudstoestand het gevaarlijke van
den toren niet vermeerdertechter herstelling van het buiten-
metselwerk aan den zuidwesthoek noodig is
4. dat, wanneer het houten bovengedeelte van den toren
goed wordt onderhouden, er geen meerdere helling van dat
gedeelte te vreezen is
5. dat het aanbrengen van eene blijvende loodlijn in het
inwendige van den toren noodig is, welke derwijze ingerigt
moet zijndat ieder oogenblik met zekerheid en naauwkeurig
kan worden waargenomen, of de helling van den toren ook
blijvend toeneemtaangezien wij in dat geval tot dadelijke
afbraak van den toren zouden adviseren.
De sub 5 bedoelde loodlijn is in 1877 aan den Nieuwetoren
aangebragt.
Sedert dien tijd is volgens het advies der deskundigen,
zoowel periodiek als na en gedurende eiken storm onderzocht
of er in den stand van den toren ook afwijking plaats had.
Tot den 14 December 1.1. was dit niet het geval.
Blijkens missive van den directeur der gemeentewerken,
d.d. 26 December 1883, no.1"1/,, is echter bij een naauwgezet
onderzoek van den stand van den Nieuwetoren na den hevigen
storm van 14 December 1.1., eene afwijking van 21 a 25
millimeter geconstateerd.
Bij een nader en herhaald onderzoek, zoowel van den lood
lijn als aan de buitenzijde van den toren, is, èn door den
directeur der gemeentewerken èn door den hoofdopzigterbij
afzonderlijk gedane waarneming hetzelfde resultaat verkregen.
Op grond biervan adviseert de directeur voornoemd om te
besluiten tot amotie van den Nieuwetoren.
Wij hebben dat advies ernstig overwogen en uitvoerig
ook met den directeur besproken, en zijn tot het resultaat
gekomen, dat wij de verantwoordelijkheid voor het behoud
van dien toren niet langer op ons mogen nemen.
Waar toch de deskundigen in hun rapport van den 3 Julij
1877 hebben te kennen gegeven, dat indien ooit met zeker
heid eenige afwijking, hoe gering dan ookin den stand van den
toren wordt geconstateerdde toestand van den toren als
gevaarlijk is te beschouwenen zij in dat geval tot dadelijke
afbraak daarvan adviseren, daar blijft ons niets anders over,
dan u daartoe het voorstel te doen.
De vraag of, en zoo ja, waar, ter vervanging van den te
amoveren toreneen nieuwe zal worden gestichtwenschen
wij voor het tegenwoordige buiten de beraadslaging te hou
den omdat een daartoe strekkend voorstel eenigen tijd van
voorbereiding eischt, en de beslissing omtrent de amotie
van den toren, die met het oog op het rapport der deskun
digen urgent is, daarop niet kan wachten.
De eenige bedenking die hiertegen geopperd zou kunnen
worden is dezedat wanneer het dagelijksch bestuur den toren
heeft doen afbreken en daarna het plan ontwerpt voor den
bouw van een nieuwen toren, er van het gebruiken der af
braak-materialen geen sprake meer kan zijn. Dit bezwaar
kwam ook in de vergadering van ons collegia ter sprake,
doch wij zijn van oordeel, dat, zoo de raad ooit tot het
wederopboywen van den toren mogt besluiten, bij zoodanig
werk geen afbraaksmaterialen zouden behooren gebruikt te
worden.
Alleen het carillon wenschen wij uit den ouden toren te
behouden en daarvoor een geschikte plaats te zoeken.
Wij hebben alzoo de eer u voor te stellen te besluiten:
burgemeester en wethouders
I. te magtigen den Nieuwetoren met vereischten spoed te
doen amoveren;
II. op te dragen, in overweging te nemen of, en zoo ja,
waar, en op welke wijze er, ter vervanging van den Nieuwe
toren een andere toren binnen deze gemeente zal worden
gestichten het resultaat hunner overwegingen aan den raad
mede te deelencasu quo onder aanbieding van zoodanige
voorstellen, als zij in het belang der gemeente wenschelijk
achten.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van den 10 Janu
arij 1884 door
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT.
De secretarisP. A. BERGSMA.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1884.
5
VOORSTEL tot herziening der verorde
ning, regelende de policie op den in-en ver
voer, den verkoop enz. van dood vee, vleesoh,
visch en vruchten, waarvan het gebruik voor
de gezondheid schadelijk kan zijn.
Ten vervolge op ons verslag, uitgebragt ter raadsverga
dering van 27 Dec. j.l.hebben wij de eer u hierbij ter vast
stelling aan te bieden eene ontwerp-verordeningregelende
de in het hoofd dezes omschreven policie, ter vervanging van
de bestaande verordening van 27 November 1879 Gemeente-
blad no. 22.)
Het onvoldoende van laatstgemelde verordening is door de
ervaring van lieverlede al meer en meer aan het licht ge
komen. Dit geldt in het bijzonder het verkoopen van vleesch,
waarvan het gebruik voor de gezondheid schadelijk kan zijn.
Die verordening stelt strafbaar wel het verkoopen enz. van
zoodanig vleeschniet echter den in- en vervoer daarvan.
Juist echter door ook den in- en vervoer aan het toezigt der
policie te onderwerpenzal het doelsteeds met de verorde
ning beoogdte beter worden bereikt. De invoer toch, zoo
wel van dood veewaarvan de tegenwoordige verordening
zelfs in het geheel niet spreektals van vleesch van tenge
volge van ziekte gestorven veeinzonderheid rundvee, neemt,
volgens verklaring van de policie, in deze gemeente op ver
ontrustende wijze toe. Die invoer geschiedt meest gedurende
den avond en den nachtom hem zoodoende te beter aan
het oog der policie te kunnen onttrekken en de ingevoerde
voorwerpen te gemakkelijker aan de ter ontvangst gereed
staande slagers of vleeschverkoopers te kunnen afleveren. En
zoo de policie den invoer of den lateren vervoer al ontdekt
zij is niet bij magtetegen de invoerders of vervoerders op te
tredenzoolang niet blijktdat dezen het vee of vleesch
verkoopen of ter verkoop aanbieden.
Verscherping en aanvulling der verordening is daarom vol
strekt noodzakelijk in het belang van de gezondheid der in
gezetenen.
De eenige waarborg tegen den invoeren evenzeer tegen
den vervoervan bedoeld vee en vleesch iszoowel den een
als den ander afhankelijk te stellen van de vergunning van
den commissaris van policie. Deze is daardoor in de gele
genheid de keurmeesters terstond bij de hand te hebben, om
hen te laten beoordeelenof het gebruik van het ingevoerde
vee of vleesch al dan niet schadelijk voor de gezondheid
kan zijn.
Artt. 1 en 3 van het ontwerp voorzien hierin.
Nog andere leemten bevat de bestaande verordening.
Zij verbiedt het voorhanden hebben van het voor de ge
zondheid schadelijke vleesch enz. in winkelsschepenwo
ningen of op ervenniet echter in bergplaatsenIntusschen
is het meer dan eens gebeurddat dadr zoodanig vleesch
was geborgen of liever verborgen. Toch waren policie en keur
meesters niet bij magtedaarvan proces-verbaal op te maken,
omdat de verordening het voorhanden hebben van vleesch enz.
in bergplaatsen niet strafbaar stelt. Door het woord berg
plaatsen in art. 2 op te nemenzullen ook deze voortaan in
de termen der verordening vallen.
Om voorts eiken twijfel weg te nemenaan wie de be
noeming der keurmeesters behoort, is in hetzelfde art. mede
bepaald dat zij worden benoemd door burgemeester en wet
houders die deze ambtenaren dan tevens kunnen voorzien
van eene instructiewaarin kan worden bepaalddoor wie
zij moeten worden beeedigdeen puntdat thans niet is
geregeld.
In navolging van art. 42 der wet tot regeling van het
veeartsenijkundig toezigtis in art. 5 vermeldwat door
vee en vleesch wordt verstaan.
De slotbepaling van art. 4 der bestaande verordening
dat de voorwerpenten aanzien van welke de overtreding is
gepleegd, voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd
moeten wordenisuit een wettelijk oogpunt beschouwd
niet wel te verdedigen. Ingevolge art. 162 der gemeentewet
is alleen de regter daartoe bevoegd of verpligt, in zoover n.l.
de strafverordening te dien aanzien eene bepaling bevat. Bij
art. 7 van het ontwerp wordt hierin voorzien.
Het strafbaar stellen van de weigering tot toelating van
de met de zorg voor de naleving der verordening belaste
ambtenaren of van de verhindering in het binnentreden der
woningen is in het ontwerp weggelaten op ue grondenver
meld in ons verslaguitgebragt ter raadsvergadering van
27 December j.l.
Voorgesteld ter raadsvergadering van den 10 Januarij 1884.
De Commissie voornoemd
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT.
A. DUPARC.
J. L. van SLOTERDIJCK.
C. W. A. BUMA.
MINNEMA BUMA.
ONTWERP-VERORDENING.
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegendedat er noodzakelijkheid bestaat tot herzie
ning der verordening van de policie op het verkoopen enz.
van vleeschvisch en vruchten waarvan het gebruik voor
de gezondheid schadelijk kan zijn
Gezien art. 135 der gemeentewet
Besluit
Vast te stellen navolgende
VERORDENING, regelende de policie op
den in- en vervoerden verkoop enz. van dood
vee en van vleesciivisch en vruchtenwaar
van het gebruik voor de gezondheid schadelijk
kan zijn.
Art. 1. Het is verboden, dood vee in de gemeente in te
voeren of te vervoeren tenzij met vergunning van den com
missaris van policie en met opvolging van de door dezen aan
de vergunning verbonden voorwaarden.
Art. 2. Het is verboden vleesch van tengevolge van ziekte
gestorven of van gesmoord veevischwaaraan eenig bederf
is, onrijpe vruchten <rf, in het algemeen, vleesch, visch of
vruchtenwaarvan het gebruik door de daartoe door burge
meester en wethouders aangestelde keurmeesters of den ge
meentelijken veearts wordt geacht schadelijk voor de gezond
heid te kunnen zijnin de gemeente in te voerente ver
voeren te verkoopen af te slaanter verkoop voorhanden
te hebben of aan te bieden.
Aan slagers of vleeschwerkoopersvisschersvischverkoo-