Mij lage no. 30.
Bijlage tot het verslag der handelingen van
MEMORIE behoorendo by hot omwerp-regle
ment voor de bank van leening te Leeu
warden.
Aan de leden van den gemeenteraad.
MIJ HE II EER EN!
liet komt mij niet ondienstig voor uwe aandacht te vesti
gen op hetgeen is voorafgegaan aan de oprigting van de bank
van leening alhier, onder eigen beheer der gemeente, nu ruim
50 jaren geleden.
Een der belangrijkste stukken welke hierop betrekking heb
ben is de uitvoerige memorie van den heer W. H. Suringar
raadslid, gedateerd 3 Sept. 1832, en gerigt aan den raad dezer
gemeente, aangezien ten slotte geheel overeenkomstig de ziens
wijze van den schrijver dier memorie is gehandeld.
In dat stuk wordt de noodzakelijkheid van het behoud der
bank van leening betoogd. De schrijver wil die bank hebben
beschouwd als eene instelling van liefdadigheid die moeite van
risico en beheer billijk loont, en die door wijze wetten en
bepalingen en een streng toezigt wordt beheerscht.
Hij geeft de middelen aan de hand om de misbruiken te
voorkomen die vroeger bestondentoen de bank verpacht werd
en om de schade te ontgaan die de stad bij gebrekkig toe
zigt beloopen kan, zooals onder het bestuur van een stedelij
ken bankhouder, toen die schade het cijfer van ƒ85,000 be
reikte.
Hij trekt echter uit de verkregen slechte uitkomsten niet
de gevolgtrekking dat het niet goed kan gaan. De oorzaken
waren verkeerde bepalingen en gebrekkig toezigt en dit kan
verholpen worden.
Na eenige beschouwingen over den toestand in 1832 toen
de pachter door een achterstand in zijn boedel van ƒ225,000
buiten rnagte was met liet houden der bank voort te gaan
en over de verpligtingeu der borgen komt hij tot de over
weging dat „het belang van de stad en van de ingezetenen"
vordert dat de bank van leening voor rekening van de stad
worde gedreven.
Hij betoogt op de volgende wijze de onwaarschijnlijkheid
van het succes eener verpachting:
„Tot het drijven eener bank vim leening is op zijn minst
„honderd duizend gulden benoodigd. De man die zelfƒ100,000
„bezit wil geen bankhouder wezen en die ze niet bezit kan
„de bank niet hebben, omdat hij na al het gebeurde geen geld
„van een ander bekomen en geen borgen vinden kan."
Doch al waren er soliede gegadigden te vinden, dan nog
raadt hij af wederom te verpachten.
1. om den aard der inrigting.
2. om het voordeel dat zij geeft.
3. om en uithoofde van de gouvernementsbepalingen.
Hij licht dit nader toe en stelt tegenover de verpachting
steeds het drijven der bank voor eigen rekening van de stad.
De jaarlijksche voor de stad te behalen voordeelen bij eigen
beheer worden gerekend ƒ3600 te bedragen.
Naar zijne opvatting verlangt het algemeen gouvernement
te regt dat de stad eene bank hebbe onder eigen beheer en
voor eigen rekening. Hij wil dat de stad beëedigde ambte
naren aanstellen zal, de eene ambtenaar ziet toe op den andere
Bijvoegsel, behoorbnde bij dk Leeuwarder Courant.
den gemeenteraad te Leeuwarden J 1884; 135
en allen staan onder toevoorzigt van commissarissen, terwijl
er jaarlijksch rekening en verantwoording wördt gedaan.
Het eigenbelang (dezer personen) moet vreemd zijn aan het
beheer der instellingdan is er eenige kans haar minder ver-
deifelijk te maken, zegt de heer Suringar.
Hij betoogt verder de mogelijkheid om zijne denkbeelden
in toepassing te brengen zonder gevaar voor groote schade,
en beweeit dat, indien er werkelijk schade geleden moet wor
den, die dan beter gedragen kan worden door alle ingezetenen
dan door een deelen dat het ook billijker is, omdat de bank
geheel of ten deele als een instelling van liefdadigheid be
schouwd moet worden.
Hij wijst er op dat voor deze instelling, evenals voor zoovele
anderen, geschikte personen te vinden zuilen zijn, die belange
loos het toezigt zullen willen uitoefenen wanneer zij voor
stads rekening wordt gedreven, doch dat het te betwijfelen
valt of dit bij verpachting ook het geval zal zijn. Hij wijst
op hetgeen in andere plaatsen voorvalt. Met zijn ambtgenoot,
de heer Albarda, is hij innerlijk overtuigd dat het welbegre
pen belang van de stad en hare ingezetenen vordert dat eene
bank voor stad.s rekening worde daargesteld en aangehouden.
Ten slotte doet hij het voorstel deze aangelegenheid te doen
onderzoeken door eene commissie uit den raad. Die commissie
werd benoemd en bragt 10 Dec. 1832 haar rapport uit. Daarin
werden uitvoerige beschouwingen geleverd over de misbruiken
die vroeger bestonden en de oorzaken daarvan, over de wijze
waarop een bank voor stads rekening gedreven zou moeten
wordenover het gevaar daaraan verbondenover de inoeije-
lijkheid om het geld er voor te negotieerenover de weinige
voordeelen die er aan verbonden zouden zijn, over de onuit
voerbaarheid van het koninklijk besluit van 31 October 1820,
over het meerder voordeel dat een pachter genieten kan en
over de mindere werkzaamheden van het stedelijk bestuur bij
verpachting, waarna geconcludeerd .wordt „dat het belang der
„stad en derzelver ingezetenen althans in de tegenwoordige
„tijden medebrengt om niet voor stads rekening en risico de
„bank van leening te drijven, maar veeleer te verpachten en
„in alle gevalle eene verpachting te beproeven, dan en ook
„dan eerst, zal men kunnen weten ot er zich iemand tot de
„verpachting zal opdoen."
Het is echter mogelijk (zoo eindigt dit rapport) dat wij in
ons voorstel en onze consideration en dus ook in onze geno
men conclusie gedwaald hebben liet is daarom, alsmede omdat
er tusschen ons en ons geacht medelid Suringar ten deze
verschil van opinie bestaat, dat wij deze gewigtige zaak aan
uw bedaard nadenken en rijp oordeel nader ernstig aanbevelen.
De raad heeft zich in den aanvang vereenigd met het denk
beeld der commissie en besloten tot verpachting. De voor
waarden werden vastgesteld en aan de goedkeuring van h h.
ged. staten onderworpen.
Bij resolutie van dat collegie van 29 Junij 1833 werd me-
dedeeling gedaan van een koninklijk besluit van 15 Junij no.
59waarbij aan de goedkeuring tot verpachting der bank van
leening op de verlangde wijze nog deze voorwaarde wordt
verbonden dat na verloop van zes jarenbij liet eindigen van
het contract of wel vijftien maanden na den sterfdag van den
pachter, de bank onder eigen beheer der gemeente zal moeten
worden ingerigt, met dien verstande dat het stedelijk bestuur
gehouden zal zijn één jaar voor de beide tijdperken en regle
ment, bet eigen beheer tot grondslag hebbende, ter goedkeu
ring in te zenden.
21