Bijlade no. 36.
156
Bijlage tot het verslag der handelingen tan den gemeenteraad te Leeuwarden1884.
<loch dan wordt er geen onrechtmatige geen willekeurige
dwarg uitgeoefend, die tot verzet prikkelt. Integendeel een
zeer gewettigde dwangdie over het algemeen lijdelijk zal
worden gedragen en door velen met welgevallen begroet, om
dat daardoor een einde wordt gemaakt aan gemakzucht, welke be
staat ten koste van het leven en de gezondheid der medeburgers.
Niemand zal den blaam op zich willen laden, zoo zelfzuch
tig te zijndat hij zich niet de geringe opoffering getroosten
wil om te voldoen aan de wettelijke voorschriftendoor het
bestuur in het algemeen gezondheids-belang der ingezetenen
verordendmaar ieder weldenkende zal zich beijveren die
voorschriften op te volgen.
De ondervinding te dien opzichte, in verschillende steden
van ons vaderland opgedaanstrekke hiervoor ten bewijze.
De dwang wordt dus niet geschroomd waar het enkelen
betreftdie ten nadeele van velen den sleur volgen en toe
geven aan gemakzucht.
Wat de bevoegdheid tot het opleggen van dien dwang door
het gemeentebestuur betreft zoo vermeent de meerderheid
van ons collegedat twijfel daaraan ongegrond is. Zou
den gedeputeerde staten van Friesland en van andere provin
ciën zoo vraagt menstrafverordeningen als hier eene ver
langd wordtontvangen zonder de gemeentebesturen op hun
onbevoegdheid te wijzenindien de gemeentewet den raad
niet de gelegenheid schonk ze rechtens te maken.
Zoude uwe vergadering ooit art. 27 der verordeuing betref
fende de instandhoudingbruikbaarheidreinheid en veilig
heid van wegenbruggenvaartenwateren enz. hebben
vastgesteld zoo zij aan die bevoegdheid twijfelden. Waar
men zich bevoegd acht te verbieden om privaten of riolen
bestemd tot afvoer van faecale stoffen te doen uitloozen in
zinkputten of in slooten van minder dan vier meter breedte
daar zal men zich ook het recht niet laten betwistenom het
uitloozevan faecaliën door riolen geheel te verbieden.
Art. 135 der gemeentewet zegt: aan den raad behoort het
maken van de verordeningendie in het belang der openbare
ordezedelijkheid en gezondheid worden vereischt en van
anderebetreffende de huishouding der gemeente.
Is uwe vergadering dus overtuigddat beerputten op be
trekkelijk grooten afstand den bodem verontreinigen en het
drinkwater besmettenen dat faecaliën in de stilstaande wa
teren dezer gemeente des zomers miasmen ontwikkelenscha
delijk voor de gezondheid der burgerij, dan kan zij eene ver
ordening makendie dat beletbuiten en behalve hare be
voegdheid om betreffende het gebruik van openbare water
staatswerken zoodanige voorschriften te gevenals zij noodig
en nuttig acht. Dat daardoor verkregen rechten worden ge
krenkt is niet juist. Op een openbaar werk kan geen servi
tuut rusten. Het openbaar gezag handelende onder toezicht
van hooger gestelde colleges en den Koningdie de macht
bezit de besluiten te vernietigenis niet met een particulier
gelijk gesteld. De particulier kan eigendommen bezitten met
erfdienstbaarheden bezwaard de openbare gemeentewerken,
ten algemeene dienste bestemdzijn daarvan ten allen tijde
vrij. Een riool, onder de straat berust op eene vergunning,
hetzij bij besluit verleend hetzij stilzwijgend als van ouds
bestaande beschouwd. De gemeente kan die vergunningen
des noods intrekken of aan die vergunningen voorwaarden
verbinden. Men leze daarover de artikelen in de Gemeen
testem voor eenigen tijd geschreven.
In hoeverre een gemeentebestuur zich in eene burgerrech
terlijke overeenkomst kan binden met betrekking tot de be
stemming van openbare werkenis moeielijk te bepalen
maar zeker is hetdat zaken buiten den handel geen onder
werp eener overeenkomst kunnen uitmaken. Welnuopen-
bare gemeentewerken, dus ook gemeentelijke riolen, vaarwa
ters enz., zijn zaken buiten den handel. De bestemming
daarvan kan niet voor altijd door contracten worden geregeld.
Een gemeentebestuur kan de besturen die hem in den loop
der eeuwen zullen opvolgen door een civielreohterlijk contract,
niet binden in zijn publiekregterlijke bevoegdheden.
Uit de hierbij overgelegde stukken blijkt, dat daarmede
geheel rekening gehouden is bij de vaststelling der voorwaar
den voor de uitgifte van bouwterreinen en bij het treffen der
overeenkomsten met de eigenaren van erven aan de St. An-
thonystraat en het St. Jobsleen. Nergens is eene voor de
gemeente bindende bepaling van dien aard te vinden. Het
gemeentebestuur is in deze dus volkomen en in alle opzichten
bevoegd de verlangde voorschriften te geven en de overtre
ding met straf te bedreigen zonder eenig recht te krenken.
Alleen het eigendomsrecht wordt beperkt en dat men daarvoor
niet terug deinst, be wijst de bouwverordening en zoo menige andere.
Na deze beschouwingen kan men de viaag stellen in welken
vorm zullen de voorschriften ten bedoelden einde worden gegeven.
Vooraf zij nog opgemerkt, dat de fiuancieele zijde van het
vraagstuk geen aanleiding heeft gegeven tot bedenkingen. De
hierbij gevoegde opgaven van den directeur der openbare rei
niging waarnaar wij kortheidshalve verwijzentoonen aan, dat
de jaarlijksche uitgaven der gemeente bij invoering van het
verplicht tonnenstelsel zullen rijzen en dat vermeerdering
van materieel noodig isdoch dat dit wordt opgewogen door
de meerdere opbrengst en de betere kwaliteit der compost.
Naar aanleiding van het vorenstaande komt het ons wen-
schelijk voor de bestaande bepalingen betreffende het houden
van privaten in deze gemeente uit te breidenin den zin
zooals sub a van het adres der vereeniging ter bevordering
van volksgezondheid wordt gevraagd.
Men kan niet iemand dwingen den inhoud van zijn privaat
af te staan aan de gemeente, maar wel dat hij faecaliën ten
nadeele van de gezondheid van anderen bewaart of loost. Er
kan dus worden verboden privaten te hebben of te houden
loozende in beerputten of slooten of door riolen.
De raad kan bepalen dat bestaande privaten, in strijd met
dit verbod binnen een jaar veranderd moeten zijn Het ge
meentebestuur kan daarvoor gratis tonnen verstrekken aan
hen die het verlangen en zorg dragen voor de geregelde en
minst storende weghaling.
Het verbod dient zich uit te strekken over den kom en de
dicht bevolkte buitenwijken. De omschrijving der grenzen kan
aan de verordenings-commissie worden overgelaten.
Op bovenstaande gronden stellen wij u voor: in beginsel te
besluiten tot invoering van het verplicht tonnenstelsel en de
commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen uit te
noodigen met gepasten spoed een ontwerp te willen aanbie
den van eene verordeningwaarin de noodige strafbepalin
gen worden voorgesteld om deze aangelegenheid te regelen
in den door ons bedoelden zin.
Aldus voorgesteld ter raadsvergadering van 24 December
1884 door
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT.
De SecretarisP. A. BERGöMA.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1884.
157
VOORSTEL van burgemeester en wet-
houders om niet over te gaan tot de reor
ganisatie der burger dag- en avondschool in
deze gemeente.
MIJNE HEEREN!
In uwe vergadering van den 8sten Mei 1884 hadden wij
de eer mede te deelendat de zaak der reorganisatie van de
burger dag- en avondschool reeds sedert geruimen tijd een
punt van ernstig onderzoek had uitgemaakten dat een door
ons ingewonnen advies van de commissie van toezicht op het
middelbaar onderwijsdd. 6 Mei bevorensno. 443dat
onderwerp betreffende, bij ons een punt van overweging uit
maakte.
Wij gaven bij die gelegenheid tevens te kennendat het
ons wenschelijk voorkwam over de zaak au fond toen niet in
discussie te tredenmaar daarmede te wachten totdat die
gewichtige aangelegenheid door ons volledig was voorbereid
en alle gewisselde stukken aan uwe vergadering ter kennis
neming konden worden overgelegd.
Dit oogenblik achten wij thans gekomen.
Wij meenen wel te doen met u een verslag te geven van
de door ons met de bevoegde autoriteiten ter zake gevoerde
correspondentie waardoor een algemeen overzicht van de zaak
wordt verkregen.
Evenals in andere gemeentenwaaringevolge art. 13 der
wet van den 2 Mei 1863 (Stbl. no. 50) op het middelbaar
onderwijs, burger dag- en avondscholen waren opgericht, heeft
plaats gehadis sedert geruimen tijd ook in deze gemeente
de vraag gesteldof die inrichting wel aan het doeldat de
wetgever daarmede heeft beoogdbeantwoordt.
Wanneer wij de woorden van art. 13 der aangehaalde wet
nagaan dan moet worden erkenddat de burger dag- en
avondschool in deze gemeente niet aan hare bestemming tot
opleiding van aanstaande ambachtslieden en landbouwers vol
doet. Immersal telde die school onder hare leerlingen
eenige aanstaande ambachtslieden, van aanstaande landbou
wers was tot nu toe op die inrichting geen sprake.
Deze omstandigheid gaf ons dan ook aanleiding, in over
weging te nemende burger dag- en avondschool te reor-
ganiseeren.
In verband daarmede hadden er reeds met den vroegeren
inspecteur van het middelbaar onderwijsdr. Steijn Parvé
herhaaldelijk besprekingen plaats over de wijzewaarop ge
melde inrichting zou kunnen worden gewijzigd ten einde die
meer practisch nut te doen verspreiden.
Door het overlijden van den heer Steijn Parvé werd echter
de behandeling van deze zaak niet weinig vertraagd. Intus-
schen is in onze vergadering van den 7n November 1883 de
vraag„of het tijdstip niet was aangebroken om het middel
baar onderwijszooals dat gegeven wordt aan de burger
„dag- en avondschool, eene reorganisatie te doen ondergaan"
opnieuw in behandeling genomen.
Als resultaat daarvan is door ons den 9 November 1883
een schrijven gericht aan de commissie van toezicht op het
middelbaar onderwijswaarin wij te kennen gaven dat het
ons voorkwam dat de kostendoor de gemeente aan die scho
len besteedwellicht meer vruchten zouden kunnen afwerpen
BlJVOEOSBL BEHOOBENDE BIJ DE LEEPWARDKB COURANT,
dan thanshetzij door dat onderwijs meer te doen specteeren
eene aansluiting aan de hier, door partikulier initiatief opge
richte ambachtsschool, hetzij door die scholen te veranderen
in eene burgerschool met driejarigen cursus.
In verband daarmede verzochten wij de zienswijze van de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs te mogen
vernemen omtrent het vóór en het tegen van eene verande
ring in elk der boven aangegeven richtingen, ten einde na
kennisneming van de aan te voeren argumenten te overwe
gen, of, en zoo ja, in welken zin wij aan uwe vergadering
voorstellen tot wijziging zouden doen.
De commissie van toezicht heeft aan ons verzoek voldaan
bij schrijven van 1 Februari 1884no. 438.
Dit belangrijk en met de meeste zorg bewerkt rapport leg
gen wij hierbij over. Wij meenen te kunnen volstaan door
in hoofdtrekken den inhoud daarvan weêr te geven.
De commissie dan wijst er opdat onze burger dagschool
de eenige is, die nog in ons vaderland is overgebleven. Yan
het begin af werd ze slechts voor een deel bezocht door aan
staande ambachtslieden en het verdient vermeldingdat de
oprichting eener practische ambachtsschool hier ter stede wei
nig of geen invloed heeft uitgeoefend op het aantal der leer
lingen van de burger dagschool.
Ofschoon deze school dus niet beantwoordt aan de bedoe
ling des wetgeversheeft ze hier toch goede vruchten afge
worpen eu werkt ze nog nuttig voor die ouders, welke hunne
kinderen wens<hen op te leiden voor betrekkingen als die
van beambteklerk, schrijver, teekenaartelegraphist, geëm
ployeerde bij de staatsspoorwegen en dergelijke meer.
De commissie is echter van meeningdat, niettegenstaande
de burger dagschool door aspiranten naar die betrekkingen
wordt bezocht, de inrichting hun toch niet geeft wat zij
noodig hebben.
Met het oog op het vorenstaande is door de commissie
reeds voor geruimen tijd in overweging genomen om voor
stellen in te dienen, strekkende om overeenkomstig het be
paalde bij art. 14alinea 2 en 3 der wet op het middelbaar
onderwijsvan Z. M. den Koning ontheffing te vragen van
de verplichting tot het hebben van eene burger dag- en
avondschool.
Een door haar in 1882 ontworpen plan tot vervorming van
de burger dagschool in eene middelbare school met driejarigen
cursus doet ziendat de commissie die zaak toen reeds ern
stig ter harte heeft genomen.
Dat planmet het daarover door den inspecteur dr. Steijn
Parvé uitgebracht advies wordt hierbij overgelegd. De reden,
waarom die zaak bleef rustenis in het rapport der commis
sie dd. 1 Februari 1.1.medegedeeld.
Naar aanleiding van ons verzoekbij missive van den 9
November 1883no. 85/950 heeft de commissie thans hare
zienswijze over de reorganisatie van de burger dagschool en
die van de avondschool afzonderlijk medegedeeld.
Hieruit blijktdat zij reorganisatie van het onderricht aan
de dagschool in de richting van het ambachtsonderwijs niet
mogelijk achtmaar dat vervanging van die school door
eene middelbare school met driejarigen cursus haar gewenscht
voorkomt.
De burger avondschool kan volgens de meening der com
missie worden vereenigd met de ambachtsschool en met deze
een geheel uitmaken. De herhalingsschool met driejarigen
cursus zoude in dat geval kunnen vervallen.
20