26 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1885. den aan den 5-j. cursus. Ik zeg „blijkbaar", omdat gemiddeld een 75-tal bij het einde van het 3e jaar verdween Onder die omstandigheden kwam met volle instemming van dr. Steijn Parvé, de 3j. cursus tot stand, werd de dagschool opgeheven en de avondschool gevoegd bij de ambachtsschool, geheel onder toezigt van het bestuur daarvan en met eene subsidie van de gemeente van ƒ3000 a ƒ4000. Tevens is in den loop van 1884 besloten, het schoolgeld voor den 5-j. cursus te brengen op 100, terwijl voor den 3-j. cursus ƒ60 betaald wordt. Dit geeft ook eenigzins het plan van beide scholen aan de le voorbereiding voor Polyt. en H. school, voor Indisch ambte naar en voor hoogere industrie, de 2e voor liet kleinere da- gelijk8ch bedrijf en voorbereiding voor verschillende examens Breda en Nieuwediep incluis. Voor den len cursus 1883 84 kregen wij een 60-tal adspi- ranten, waarvan wij slechts 18 aannamen (wij mogtenuitden aard der zaak bij dit le examen niet ligt vaardig te werk gaan.) De cursus 1884 85 telt reeds 56 leerlingen, terwijl, volgens de vele aanvragen, voor den volgenden op een 100-tal mag gerekend worden. Nog is het eigenaardig te vermeldendat 9 leerlingen der vroegere dagschool, die dus ƒ12 betaalden, thans leerlingen zijn der H. B. S. en dus ƒ60 -j- de hoeken betalen. Verder, dat drie leerlingen op onze school hunne broeders op den 5-j. cursus hebben (eerst in Dec. 1884 is de verhooging aan genomen). De betrokken ouders geven dus bewijs, zeer goed het onderscheid te begrijpen en de meening te deelendat waar een 5-j. cursus niet strikt noodig is, een 3-j. beter mag gerekend worden." Waar zóó de feiten en cijfers spreken, commentaar over bodig. Wat echtermag worden gevraagdblijft na al het medegedeelde nu nog over van de bewering: 1. van den inspec teur dr. van Aken „dat de ondervinding reeds zou hebben geleerd, dat de school met driejarigen cursus niet voorziet in de be hoefte van die jongelieden, die de commissie van toezigt op het oog heeft;" 2. van de bestrijders van des ondergetee- kenden voorsteldat de resultaten van de scholen met drie jarigen cursus nog niet zoo algemeen gunstig bekend zijn Had men zich van laatstgenoemde zijde de kleine moeite van het thans door ondergeteekende ingesteld onderzoek willen getroostende genoemde woorden zouden waarschijnlijk zijn achterwege geblevenen wie weetof dan niet een geheel ander gevoelen door de meerderheid zou zijn omhelsd ge worden. Ad Ilium, Het denkbeeld van den inspecteur, om voor min vermogenden van de Regering vermindering van schoolgeld te vragen wordt door de commissie van rapporteurs eigenlijk niet overgenomen. Zij schijnt mede teregt te hebben ingezien, dat eene poging daartoe hoogst waarschijnlijk toch niet zou slagen. Dit punt kan daarom verder ter zijde worden gelaten. Ad IVum Aan hetgeen dr. Zaavjer schreef tot weder legging van het bezwaar, dat geen geschikte (leesbevoegde,) leeraren zouden zijn te verkrijgenheeft ondergeteekende weinig toe te voegen. Ook de commissie van toezigt wijst er op, in hare missive van 5 Mei 1884, dat voor eene school met driejarigen cursus de leeraren slechts in het bezit van eene acte A behoeven te zijn. Als echter het gebrek aan leeraren inderdaad bestond, hoe ware daarmede dan te rijmen de omstandigheid, dat, blijkens de overgelegde programma's bij den aanvang van den cursus 1884/85 aan al de genoemde zeven scholen te zamen slechts twee leeraren ontbrakeu één te Groningenvoor de Neder- landsche taalen één te 's Gravenhagevoor geschiedenis Ondergeteekende is thans genaderd tot enkele bezwaren alléén van de meerderheid in de sectiën en van die van de commissie van rapporteurs uitgegaan. In de eerste plaats heeft h\j te antwoorden op hetgeen hij zou kunnen noemen eene meer regtstreeks aan hem gerigte vraag. „Nu men" zoo luidt het in het verslag van de C. v. R. „zoo in het algemeen spreekt, dat de resultaten van de tegenwoordige dagschool niet aan de verwachtingen beant woorden wenscht zij (de meerderheid) wel die verwachtingen te zien geformuleerdom daaraan de goede werking van de bestaande scholen met 3-jarigen cursus te kunnen toetsen." Ondergeteekende zou van zijn kant de meerderheid willen vragen waartoe hare vraag eigenlijk moest dienen Is zij alléén dan geheel onbekend gebleven met de geschiedenis men zou kunnen zeggen de lijdensgeschiedenis, van de bur gerdagscholen Weet dan alléén de meerderheid van de raadsleden nietdat reeds betrekkelijk spoedig na de oprig- ting van de vijf burgerdagscholenwaarvan de school te Leeuwarden thans nog de eenig overgeblevene isbleek, dat de wetgeverdoor de bepalingdat zij voornamelijk voor aanstaande ambachtslieden en landbouwers waren bestemd ten eenenmale heeft misgetast? Erkennen ook burgemeester en wethouders zeiven niet met de commissie van toezigt (men zie bl. 2, kol. 2, van hun voorstel) „dat de burgerdagschool niet aan de bedoeling van den wetgever voldoet En dan nog zoodanige vraag aan ondergeteekende die reeds vóór ruim zeven jarenin eene notadie hij als algemeen rapporteur omtrent de voorstellen van burgemeester en wethouders be treffende de oprigting van eene theoretische en practische ambachtsschoolde eer had aan het verslag van de com missie van rapporteurs over die zaak toe te voegen (bijlage no. 6 van het verslag der handelingen van den gemeente raad1878>, óók op gezag van der zake kundige en tot oordeelen bevoegde mannen in het breede heeft uiteengezet, dat het doel van den wetgever met deze scholen niet is be reikt gewordenMet verwijzing naar die notaherinnert ondergeteekende er aandat in het destijds door den inspec teur dr. Steijn Parvé aan burgemeester en wethouders uitge- bragt advies werd gezegd „Zelfs zou men geneigd zijn aan te nemendat het daar (op de burgerdagschool) genoten onderwijs eerder den leerlingen den lust tot de uitoefening van een ambacht ontneemtdan dat het dien aanwakkert. Het doel van den wetgeverdie de school hoofdzakelijk be stemde voor aanstaande handwerksliedenis dus niet of slechts gebrekkig bereikt, voor zooveel de dagschool betreft." Voorts leze of herleze men het in 1875 door commissarissen uit een vijftal corporatiën en vereenigiugen tot oprigting van ge meentewege van eene theoretische en practische ambachts school den raad aangeboden, in druk verschenen, adres, waarin door tal van feiten wordt aangetoond, dat de burgerdagschool zelfs niet aan de meest bescheiden verwachtingen heeft be antwoord zoomede de door de commissie van toezigt van jaar tot jaar aan den raad ingediende verslagen over den toestand der burgerdagschoolwaarin dit ongunstig oordeel over haar ten volle wordt bevestigd. Men neme kennis van een hoogst belangrijk artikel van dr. Steijn. Parvé in De Eco nomist vau 1872getiteldDe burgerdag- en avondscholen en de ambachtsscholen waarin hij toen reeds den staf over de Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad oe Leeuwarden 1885. 27 burgerdagschool brak. Men raadplege het in 1876 door eene commissie aan het hoofdbestuur van de Maatschappij tot nut van 't algemeen uitgebragt rapportbevattende het onderzoek van de werking der wetten op het lager en het middelbaar onderwijswaarin eveneens wordt geconstateerddat de bur gerdagschool haar doel heeft gemist. Men sla het oog in zoovele van tijd tot tijd in het licht verschenen brochures en geschriften over het middelbaar onderwijs, te veel om op te noemen die als er sprake is van de burgerdagschoolhaar ten eenenmale verwerpen. Het laatst geschiedde dit in een opstel van dr. J. Campertdiiecteur der rijks hoogere bur gerschool en der burgeravondschool te Amersfoortvoorko mende in de Vragen des tijdsDecember 1884. „Mogt dr. Steijn Parvé leest men daar, „in 1872 schrijven: de uit komsten der burgerdagscholen zijn tot dusverre ongunstig geweestin 1884 kan men als feit vaststellen dat de burgerdagschoolin den vorm dien de wet van 2 Mei 1863 voorschrijftgetoond heeft alle lev ens vatbaarheid te missen." Eindelijkwat alles afdoetzijn daar de door den Koning goedgekeurde besluiten van de gemeenteraden van Amsterdam UtrechtGroningen en 's Gravenhage tot opheffing van de burgerdagschool aldaar, besluiten, geheel genomen op grond van de eigen ervaring in die gemeenten omtrent de hoogst ongunstige resultaten dier scholen. Inderdaad indien dit alles met aandacht wordt nagegaan en overwogen, dan kan het niet anders of de door de meer derheid gedane vraag zal moeten worden teruggenomen en zij zal moeten erkennen dat het ideaaldat de wetgever zich van de oprigting dezer scholen voorsteldeslechts eene illusie is gebleven. Men versta ondergeteekende wèl. Hij zou de laatste willen zijn om te beweren, dat de burgerdagscholen, ook de school te Leeu wardeni, in 't geheel geen nut hebben gedaan. Integendeel, menig kundig werkman, menig goed ontwikkeld koopman of ambtenaar van lageren rang dankt aan haar zijne eerste vorming. De hoofdgedachte echterdie de oprigting beheerschte n.l. om den minder bemiddelden burgerstand en in de eerste plaats de breede schare van toekomstige ambachtslieden tot den 14-a 15-jarigen leeftijd op de schoolbanken te doen plaats nemen en dan de burgeravondschool voor die allen open te stellen die hoofdgedachte is door de burgerdagschool te Leeuwarden evenmin als door hare zusterinrigtingen eldersverwezenlijkt geworden. De algemeen tegenwerkende oorzaak was, zooals ook de commissie van toezigt op het middelbaar ouderwijste Groningen in eene ten iare 1877 door haar aan burgemeester en wethouders dier gemeente ingediend bij den raad over- gebragt rapport schreefvan den beginne af dezedat bij de irrigting der burgerdagscholen te veel op deu voorgrond heeft gestaan het streven, om in geheel uiteenloopeude behoeften te voorzien. Zij zouden iu de eerste plaats zijn bestemd voor aanstaande ambachtsliedenen zelfs voor landbouwersdoch ook voor anderen toegankelijk zijn Algemeene opleiding moest het doel zijn en van den anderen kant diende er weer op te worden geletdat in de eerste plaats de toekomstige ambachtslieden er behoorden te vinden wat van hunne gading was. Een hinken op twee gedachten was het onvermijdelijke gevolg. En deze tweeslagtigheid bragt op hare beurt teweeg, dat de toekomstige ambachtsman 't wordt door niemand betwistop de school te veel vond dat hem niet toe lachte ja, hem zelfs niet te pas kwam, terwijl van den ande ren kant zij voor wie de school in de tweede plaats was be stemder op verre na niet die bevrediging vonden voor alles of zelfs bij voorkeur voor dat, waaraan zij juist behoefte had den. an tweeën éénóf de school had moeten voorzien in de behoeften van een bepaalden standvan eene bepaalde categorie van personen óf haar doel had moeten zijn alge meene opleiding, universele ontwikkeling, die niet vraagt naar de toekomstige bestemming van den leerling. Doordien nu de burgerdagschool tegelijk uiteenloopende behoeften wilde dienenmaar met sterke voorliefde voor de eischen van een enkelen stand kon zij al dadelijk nergens tot bloei komen eu sleepte zij verderook te Leeuwardeneen kwijnend be staan voort. De burgerdagschool alhier werd sedert hare oprigtingin 1868 in het geheel bezocht door 325 leerlingen. Er werden dus jaarlijks gemiddeld 19 toegelaten. Eene vriendelijke hand verstrekte ondergeteekende eene, zoo naauwkeurig mogelijk aangehoudennaamlijst van al deze 325 leerlingenmet op gave van de inrigtiugen van onderwijs, waarvan zij vóór en na hun verblijf aan de school hebben gebruik gemaakt, den naam en het beroep van hunne ouders en van het beroep door hen na het verlaten der school gekozen. Deze opgaven geven te denkeu. Van de 325 dezer, volgens de wet, voor- namelijk voor aanstaande ambachtslieden bestemde school ging slechts een 40-tal in den ambachtsstand over. Al de overigen kozen een ander beroep of vak De verdere vorming van sommigen hunner moest te dien einde echter op andere inrig- tingen van onderwijs hier geschiedenom hen in staat te stellen, iets te worden in de maatschappij. Alleszins gewet tigd schijnt nu de vraag, hoeveel niet meer van die vele ten slotte overgebleven leerlingendie in andere vakken dan den ambachtsstand overgingenzou zijn geworden, als zij, in plaats van twee jaren op de burgerdagschoolgedurende drie jaren eene inrigting van onderwijs gelijk de hoogere burger school met driejarigen cursus, hadden bezocht, niet bestemd voor eenige bepaalde klasse of een bijzouderen stand geens zins ingengt met een uitsluitend of een hoofddoelmaar eene inrigtingdiezooals het in het aangehaald hoogst belang rijk rapport van de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs te Groningen luidt, zich onmiddellijk aansluitende aan de lagere schoolalle vakstudie afwijstniemand in eene bepaalde rigting voortbeweegt, geen stand bij voorkeur be hoeft of wil dienen eene inrigtingdie in haar vaandel schrijftden kleinen burgerstand meerdere beschavingmeer dere kennis te doen deelachtig worden, eeoe inrigting, met een karakter zoo algemeen mogelijkwaar allen plaats kunnen nemen, voor wie de rijks hoogere burgerschool eene te kostbare inrigting is en die, zonder zich reeds een bepaald beroep te hebben gekozenin ieder geval behoefte hebben aan meer keunis en ontwikkelingdan de scholen voor lager en uit gebreid lager onderwijs in staat zijn te biedeneene dag school eindelijk die op zich zelve een afgerond geheel vormt, maar geenszins eene dweeperij of meer van theoretische waarde zooals het in het verslag der commissie van rapporteurs wordt genoemden den jongeling met eene genoegzame hoeveel heid algemeene kennis toerust, om hem in staat te stellen, op 15- a 1 ó-jarigen leeftijd te gaan in die rigting, welke hij voor zich de beste acht en om zoodoende een inderdaad bruikbaar lid der maatschappij te worden? De opmerking, dat het voor kleinere gemeenten niet doenlijk is grootere gemeenten, zooals AmsterdamRotterdam's Gra venhage Utrecht of Groningenin alles wat begeerlijk is na

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1885 | | pagina 14