BIJLAGE no. 11.
Bijlage tot het verslag der Handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, i88u
35
VOORSTEL van burgemeester en wethouders
betreffende eene conversie van gemeente
schuld en tot vaststelling van twee plans
?an geldleeningen.
MIJNE HEEREN
Den 24 Juni 1880 werd aan den raad het voorstel gedaan
tot conversie van een gedeelte der schuld van de gemeente.
Het betrof de restanten der 41/* en 5 pet. leeningen vóór
1874 aangegaan met uitzondering van het restant der 5 pet.
leening in 1867 ten behoeve van de exploitatie der gasfabriek
gesloten.
Dat de restanten der 4 Va pet. leeningen in 1874 en later
aangegaan niet in het voorstel werden begrepen, grondde
zich op de overwegingdat die leeningen nog kort geleden
waren gesloten en van enkele zelfs nog een deel moest wor
den opgenomen.
Het restant der 5 pet. leening voor de gasfabriek werd niet
in de conversie begrepen „omdat burgemeester en wethouders
„het niet verkieslijk achten die omzetting te doen samengaan
„met de conversie der gewone gemeenteschuld daar het een
„schuld geldt tot een bijzonder doel aangegaanuitsluitend
„ten behoeve eener inrichting van industrieelen aardten
„aanzien van welker beheer regelen van comptabiliteit dienen
„in acht genomendie elke verwikkeling bij de beoordeeling
„van den gang dezer inrichting en de uitkomsten die zij op-
Je vert, kunnen voorkomen."
Intusschen werd toen reeds door burgemeester en wethou
ders te kennen gegeveu „dat ook deze schuld zich aanbeval
„voor conversie en dat hünne even medegedeelde meening
„niet behoefde te verhinderen, dat men ook ten aanzien dezer
„schuld eene conversie beproeve, door het aangaan eener
„afzonderlijke leening voor dat doelbij welke gelegenheid
„dan tevens de vraag gesteld zou kunnen worden, of in zoo
danige omzetting van schuld ook het restant der 4Vs pet.
„leening voor de gasfabriek in 1876 aangegaan, behoorde te
„worden begrepen."
Ten opzichte van de uitsluiting der 4Va pet. leeningen in
1874 en later aangegaan, bestond in den boezem van den
raad geen verschil van gevoelen. Wèl echter ten aanzien
van het niet converteeren van het restant der 5 pet. leening
voor de gasfabriek.
De commissie van rapporteurs en vele andere leden van
den raad deelden niet het gevoelen van burgemeester en wet
houders dat dit restant niet tegelijk met de gewone schuld
der gemeente zou Runnen worden geconverteerd.
De commissie van rapporteurs deed daartoe dan ook het
voorstel hetwelk echter niet werd aangenomen.
Burgemeester en wethouders kwamen den 8 Juni 1882 op
deze zaak terug. Zij adviseerden toen echterook niet tot
eene afzonderlijke conversie van het restant der even bedoelde
leening over te gaan. Bij een koers van uitgifte van 95 pet.,
gebaseerd op de uitkomst der plaats gehad hebbende conversie
van de gewone schuldzou aan eene omzetting van het
restant der 5 pet. leening voor de gasfabriek in eene 4 pet.
leening weinig of geen voordeel verbonden zijnterwijl op
den voet van eene belangrijke buitengewone aflossing uit de
ruime opkomsten der fabriek, zooals die op de begrooting
van 1882 was goedgekeurdde nog bestaande schuld ten be-
BlJ VOEGSEL *.<EH00EENDE BIJ DE LEEUW AKDEB COÜBAHT,
hoeve der gasfabriek aangegaanlichtelijk in 1896 zou zijn
gedelgd. De raad deelde deze motieven en besloot dan ook,
overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders
om niet over te gaan tot eene conversie der nog bestaande
schuld der fabriek.
Sedert zijn echter de omstandigheden veranderd. In 1883
en 1884 werden voor buitengewone behoeften der gemeente
twee geldleeningen aangegaan tot een bedrag van ƒ292,000,
terwijl in laatstgemeld jaar tevens werd besloten tot een nieuwe
leening ten behoeve der gasfabriek van ƒ243,000.
De rente en aflossing, welke deze leeningen boven de reeds
bestaande vorderen maken het bijna zeker dat op de schuld
der fabriek jaarlijks niet meer dan de verplichte aflossing zal
kunnen worden afgeschrevenzoodat de 5 pet. leening van
1867 eerst in 1909 en de 41/» pet. leening van 1876 eerstin
1905 geheel zal zijn afgelost.
Ook het andere motief een koers van slechts 95 pet. bij
eene 4 pet. leening kan niet meer gelden. De ervaring
omtrent de laatste door de gemeente gesloten 4 pet. leenin
gen is zoodanigdat als zeer waarschijnlijk kan worden ge
steld dat eene nieuwe 4 pet. leening bijna a pari zal kunnen
worden geplaatst.
Op nieuw kan dus de vraag gesteld wordenof niet tot
eene conversie van bedoelde schuld behoort te worden over
gegaan en wij aarzelen thans niet haar toestemmend te be
antwoorden
Diezelfde vraag mag thans gedaan worden ten aanzien van de
restanten der 4ys pet. leeningen in 1874 en later voor de
buitengewone behoeften der gemeente in 't algemeen aange
gaanen die op 1 Januari 1886 nog ƒ512,500 zullen be
dragen.
Sedert 1880 zijn weder vijf jaar verloopen en de reden
waarom deze leeningen toen niet in de conversie werden op
genomen heeft veel van haar gewn-h't verloren.
Doch bovenal dient bij het nog zeer belangrijk bedrag dezer
schuld vooral gelet te worden op de sedert zeer gewijzigde
geldmarktals een gevolg van velerlei omstandigheden, waar
door in den laatsten tijd bij soliede geldbelegging geen meer
dere rente dan ongeveer 4 pet. kan worden gemaakt.
Bijna dagelijks kan men in de nieuwsbladen lezendat
provinciale en gemeentelijke leeningen bij evenbedoelde rente
nagenoeg a parisoms zelfs daarboven worden geplaatst en
zeer vele gemeentebesturen laten dan ook niet na door con
versie van die gunstige geldmaikt te profiteeren.
De rente-standaard kan dus op 4 pet- worden gesteld en
waar nu bij een minder voordeelige geldmarktmet het oog
op de finantieele belangen der gemeentetot conversie van
schuld werd besloten kan nu moeilijk van verdere conversie
worden afgezien om de eenige redendat de daarvoor in aan
merking komende leeniDgen niet van eenige jaren vroeger
dagteekenen dan nu het geval is.
De laatst gestelde vraag beantwoorden wij mitsdien mede
toestemmend.
Met het oog op de vroeger medegedeelde redenen meenen
wij, dat de restanten der 5 pet. en 4Va pet. leeningen ten
behoeve der gasfabriek, die op I Januari 1886 nog 110,000
zullen bedragen afzonderlijk behooren te worden geconver
teerd en dat voorts bij de conversie op den voorgrond moet staan
a. dat de algeheele aflossingen der nieuwe leeningen min
stens even spoedig moet plaats hebben als bij de oorspronke
lijke plans van geldleening is bepaalden
10