BIJLAGE no. 19. 102 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden1885. ringverhoogiog noch vernieuwing van aanslagenmaar enkel en alleen de vaststelling van de wijziging in de heffing van een reeds vastgestélden aanslagwaartoe de dood van een contribuabele aanleiding geeft. Wanneer wij hierbij in aanmerking nemen dat de bepaling van art. 8 in 1876 de Koninklijke goedkeuring heeft erlangd, enzooals wij bereids opmerktende toepassing dier bepa ling in dat negental jaren noch tot stoornis in de uitvoering, noch tot onbillijkheid heeft aanleiding gegeventerwijl uwe vergadering in 1881 op ondubbelzinnige wijze heeft te kennen gegeven dat zij prijs stelde op het behoud van die volkomen wettige en billijke bepalingwelke niet dan na nauw gezette en ernstige overweging was vastgestelddan zoe ken wij te vergeefs naar de redenenwelke gedeputeerde staten er toe konden leidenom niettegenstaande dat al les nu weder eene poging te doen den gemeenteraad te nopen tot het nemen van een initiatief, dat hij in 1881 beslist heeft geweigerd. Ten slotte merken wij nog op, dat de zienswijze van den minister van binnenlandsche zaken in Augustus 1883, medegedeeld aan gedeputeerde statenuit sluitend betrekking kan hebben op de bovenbedoelde bepaling der verordening der gemeente Kollumerland c.a.zooals over tuigend blijkt uit het feit dat diezelfde minister geen bezwaar heeft gemaakt tegen de goedkeuring van art. 8 van de ver ordening tot heffing eener directe belasting op het inkomen, ten behoeve der gemeente Leeuwarderadeelwelk artikel woordelijk overeenstemt met artikel 8 van het heffingsbesluit dezer gemeente. Art. 8 van het heffingsbesluit der gemeente Leeuwarderadeel is goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 6 October 1883, no. 29dus na den tijdwaarop de minister van binnenland sche zaken zijne bezwaren heeft medegedeeld omtrent de ver ordening der gemeente Kollumerland c.a. De wijziging door het gemeentebestuur van Leeuwarderadeel in 1884/85, in het art. 8 van het heffingsbesluit aangebracht, is zeker niet het gevolg van eene veranderde zienswijze van den minister van binnenlandsche zakendie tegen dat artikel in October 1883 geen bezwaar had. Het is op grond van het vorenstaande dat wij de eer hebben u voor te stellen te besluiten 1. Uw besluit van 25 Augustus 1885na kennisneming van de bedenkingen daartegen door gedeputeerde staten bij missive van 3 September 1885 geopperd en na nauwgezette overweging dier bezwarenop nieuw onveranderd vast te stellen. 2. Heeren gedeputeerde staten hiervan kennis te geven onder mededeeling der considerationwelke tot de nadere bevestiging van dat besluit hebben geleidmet beleefd ver zoek alsnu de Koninklijke goedkeuring van dat besluit te willen bevorderen. Voorgesteld ter raadsvergadering van den 22 September 1885 door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden P. LYCKLAMA a NIJEHOLT. De SecretarisP. A. BERGSMA. Bijlage tot het verslag der handelingen van VERSLAG van de oommissie van rap porteurs uit de sectiën van den raad der gemeente Leeuwarden, omtrent het onder zoek van het voorstel van burgemeester en wethoudersom in beginsel te besluiten tot invoering van het verpligt tonnenstelsel in de gemeente. Het voorstel van burgemeester en wethouders heeft in de sectiën wijdloopige beschouwingen uitgeloktdie blijk gaven van een belangrijk verschil van gevoelen, niet zoozeer omtrent de conclusie van dat voorstelals over het denkbeeld dat naar het oordeel van velenin die conclusie had behooren te zijn uitgedrukt en in de drie sectiën dan ook onder den naam wijziging of amendement daarvoor in de plaats werd gesteld. Want de conclusiezooals ze door burgemeester en wethou ders is geformuleerd, vond, behalve in de le sectie, geene voorstanders en bijna algemeen was het oordeel, dat de daarbij voorgestelde inmenging veel dieper grijpt in het regt van de ingezetenendan door noodzakelijkheid of wenschelijkheid zelfs wordt geboden. De zin van het in verschillende bewoordingen voor die conclu sie in de plaats gesteldekomt in het kort neêr op een verbod van uitlozing van faecale stoffen in de riolen en grachten der gemeente en van de verzameling er van in beerputten en hierover heeft dan ook de discussie in de sec tiën schier uitsluitend geloopen. Eu op het voetspoor van de overwegingen die burgemeester en wethouders aan hun voor stel doen voorafgaan waren de bevoegdheid van den raad tot het doen van zulk een verbod en de wenschelijkheid hier van de punten die op verschillende gronden warm verdedigd en ernstig bestreden werden. In de le sectiezooals boven is vermeldvond de con clusie van het voorstel van burgemeester en wethouders twee voorstandersdie van oordeel warendat de invoering van het verpligt tonnenstelsel de bevoegdheid van den raad niet zou te buiten gaan omdat daarin geene onteigeningmaar slechts eene beperkiDg van het gebruik van eigendom zou zijn gelegen terwijl ook de contracten die met de eigenaren van panden aan de Groote Kerkstraat e. a. zijn aangegaan en de voorwaarden van uitgifte van bouwterreinen aan de Willems kade enz. aan die bevoegdheid niet in den weg zouden staan. Daartegen werd aangevoerd, dat de voorgestelde beperking niet door het algemeen belang geboden wordt en dat, zoo de aangehaalde overeenkomsten dien maatregel al niet verbieden, ze toch tegenover de mede-contractanten der gemeente niet eerlijk zou wezen. Een der voorstanders gaf evenwel eene wijziging van die conclus'e aan de handin den bovenbe doelden zin en als aansluiting aan het verbod van art. 27 der vigerende policie-verordening van 23 Maart 1876. Maar hiertegen werd ernstig verzet geuitop grond dat de con* clusie van burgemeester en wethoudersgeheel in overeen stemming met het intitule van hun voorstel niet alleen, maar ook met de daarin vooropgestelde toelichtinguitsluitend het voorwerp van onderzoek in de sectie moeten uitmaken. Toch werd over die gewijzigde conclusie gedebatteerd met het resultaatdat drie stemmen zich daarvóór en evenveel zich er tegen verklaarden. Terwijl de voorstanders meenden BuVOIOSBL, BEIIOOEÏHDZ BIJ DB LEEUWARDSE CoUIUN'l den gemeenteraad te Leeuwarden, 1885. 103 dat bij die wijziging de twijfel aan 's raads bevoegdheid zich moest oplossen werd hiertegenover beweerddat het verbod van uitlozing in de gemeentelijke grachten en riolen en van verzameling in beerputten als noodzakelijk gevolg zou hebben het verpligte gebruik van tonnen en dat, nu het voorschrijven hiervan buiten 's raads bevoegheid ligthij ook dat verbod als hetzelfde effect hebbende evenmin zou mogen uitvaardi gen Bovendienzoo meenden de bestrijders, zou dat verbod van uitlozing althans wat de billijkheid betreftin conflict zijn met de overeenkomstenboven aangeduid. De opportuniteit van den bedoelden maatregel, onder welke formule dan ookvond in die sectie even veel vóór- als te genstanders. De eersten voerden voor hun gevoelen aan de gronden, in de praemissen van het voorstel en in het daarbij overgelegde adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid te Leeuwardenvan 12 December 1883 bij- gebragtterwijl de laatsten op den gunstigen toestand wezen waarin blijkens de tabellen van sterfte-statistiek deze ge- meenteondanks de voorstelling in voormeld adres, verkeert, en op de geleidelijke toeneming van het gebruik van tonnen diedoor de gunstige bepaling van 's raadsbesluit van 8 Ja nuary 1874 bevorderdhet geringe getal van 420 perceelen waarvan de privaten nog op riolen uitlozenallengs tot een minimum zou terugbengenom hieruit de gevolgtrekking te makendat dwang in dezen niet noodzakelijk zou wezen. Zoowel vóór- als tegenstanders veroordeelden de in bet adres geschrevene en door burgemeester en wethouders overgeno men opmerking, dat sleur en gemakzucht aan het algemeene gebruik van tonnen in den weg zouden staan. Id de 2e sectie werdmet wijziging van de voorgestelde conclusiealleen behandeld een verbod van het uitlozen van faecale stoffen in gemeentelijke wateren en riolenen de be voegdheid van den raad en de wenschelijkheid van dien maat regel uitvoerig besproken. Ook hier werd het gevoelen ver dedigd dat het bedoelde verbod het gebruik van tonnen voor de verzameling van faecaliën zóó onvermijdelijk tot gevolg zou hebbendat het met het opleggen van eene verpligting daartoe gelijk zou staandoch de meerderheid was van mee ning, dat de al- dan niet-bevoegdheid niet naar de indirecte gevolgen van den maatregel moet worden beoordeeld, en dat, nu het verbod niet meer zou zijn dan eene beperking van het gebruik van gemeente-eigendommende bevoegdheid van den raad in dezen zou kunnen worden aangenomenimmers voor zooverre ze door bijzondere overeenkomsten niet naar opvat ting van regt of van billijkheid is beperkt. Maar bij de vraag naar de wenschelijkheid van den maat regel kwam deze sectie tot eene gansch andere conclusie. Terwijl zij op hare beurt eenstemmig de schromelijke over drijving in het adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid en de hatelijke insinuatie, alsof het uitslui tend gebruik van tonnen door sleur en gemakzucht bij de ingezetenen werd tegengehoudenafkeurdewerd door meer dere leden hare aandacht er op gevestigddat in de laatste 12 jaar niet minder dan 92 pet. van de panden in deze ge meente tot het gebruik van tonnen zijn overgegaan dat deze werking van den toen begonnen maatregel geen straffen dwang op de betrekkelijk weinigendie er nog restennoodzakelijk maakt, ja, veeleer grond geeft voor de verwachting, dat ook zonder overhaasting het doel zal worden bereikt. Bovendien werd ook in deze sectie de over 't algemeen gunstige gezond heidstoestand in deze gemeenteondanks de verontreiniging 18

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1885 | | pagina 53