110
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden 1885.
en de faeealiën bewaren zonder schade voor zijne buren en
aanwenden tot gebruik in den tuin of op den akker. Hij
wordt niet ontzet van zijn eigendom, hij wordt niet gedwon
gen een gemeentelijke inrigting te gebruiken. Hem wordt
slechts verboden schadelijke inrigtingen te hebben ol te hou
den de uitoefening van zijn eigendomsregt wordt beperkt
De goede inrigting der reinigingsdienst en de omstandigheid
dat op onze kleigronden faeealiën niet de gewilde mest
stof is maakt echter dat men bij invoering van het tonnen
stelsel alhier, over het algemeen gaarne de gemeentelijke
wisseltonnen zal nemen en de faeealiën aan de gemeente af
staan. Deze daden zijn evenwel vrijwillig. Daartoe kan men
niemand verpligteu. Hoe de commissie tot eene andere op
vatting kan komen is onbegrijpelijk Intusscheu blijkt uit
het rapport dat de meerderheid van de commissie van rap
porteurs de bevoegdheid van het gemeentebestuur om bepa
lingen te maken betreffende het loozen van faeealiën in ge
meentelijke riolen of vaarwaters niet ontkent.
Voorts blijkt er uitdat de commissie eenstemmig van
oordeel isdat de contracten doo» het gemeentebestuur in
1808 en 1869 aangegaan noch de voorwaarden betrekkelijk
de uitgifte van bouwterreinen aan een vei bod tot uitloozing
van faecale stoffen in openbare wateren of gemeentelijke riolen
in den weg staan.
De bevoegdheid tot het verbieden van beerputten wordt
echter door de meerderheid der rapporteurs niet toegegeven.
Intusscheu bestaat zoodanig verbod reeds tien jaren lang in
deze gemeentekrachtens de bepalingenvoorkomende in
twee verordeningen en behoeft het dus niet op nieuw te wor
den vastgesteld.
Ik wensch dit gevoelen nader toe te lichten.
In de verordening op het bouwen en inrigten van wonin
gen enz. (Gemeenteblad no. 5 van 1880) leest men in art 9
deze bepaling:
„Het is verboden putten aan te leggen, bestemd tot op
name van faecale stoffen."
Dit verbod geldt volgens de bedoeling der verordening al
leen voor nieuwe woningendus voor de toekomst. Eene
andere verordening bevat het bekend verbodwaaraan de
commissie ook hare aandacht wijdtluidende
„Het is verboden binnen de kom der gemeente privaten
„of riolen, bestemd tot afvoer van faecale stoffen, te doen
„uitloopen in zinkputten of' in slooten van minder breedte dan
„vier meter.'
Dit verbod trof het bestaande. De commissie beweert ech
ter, dat dit laatste verbod alleen betreft het hebben van
■eiw&putten en niet hebben van beerputten.
Ten einde het onjuiste van deze bewering in het licht te
stellenwensch ik een kort overzigt te geven van hetgeen
bij de vaststelling van het bedoeld verbod is voorgevallen.
Vooraf zij opgemerkt, dat jiet onderscheid, hetwelk de com
missie tusschen zinkputten en beerputten meent te kunnen
makendoor niets bewezen wordt. Het woord beerput is
nergens in de stukkendie voor en na betreffende deze ver
bodsbepalingen gewisseld zijnte lezen dan alleen in een
brief van den directeur der openbare reinigingdie blijkbaar
daarmede op het oog heeft wat de commissie met zinkputten
bedoelt. De voorheen bestaande putten tot opname van faecale
stoffen waren in den regel niet gemetseldmaar al is dit
met een enkele het geval geweest, dan nog zou men zooda
nige putmet evenveel regteen zinkput kunnen noemen.
In de raadsvergadering van 9 October 1873 werd door
burgemeester en wethouders een voorstel ter tafel gebragt
waarvan liet le onderdeel luidde
1. In beginsel te besluiten dat binnen de kom dezer ge
meente geen privaten of riolen bestemd tot afvoer van faecale
stoffen zullen mogen uitloopen in zinkputten of slooten van
minder breedte dan vier meter. In de beschouwingen die
aan dit voorstel vooraf gaanleest men
„Onder de punten die in de allereerste plaats dringend
„voorziening en verbetering eischenbehoort het beperken
„der verontreiniging van het water en den bodem welker
„bederf zoo zeer bevorderlijk is aan de ontwikkeling der meest
„geduchte volks-epidemiën van onzen tijd. Zoo dit laatste
„nog betoog vereischtezouden wij kunnen volstaan met te
„verwijzen naar de treffende voorbeelden aangehaald in het
„rapport van den geneeskundigen raad voor de provinciën
„Groningen en Friesland uitgebragt in Mei 1873waaruit
„ten duidelijkste blijkthoe cholera en typhus zich bij voor
beur ontwikkelen overalwaar door ophooping van faecale
„stoffen in slooten en putten het bederf van waterlucht en
„bodem hand aan hand gaat."
En verder na de bespreken van het loozen van faeealiën
langs riolen
„Waar evenwel zoo als hier ter stede nog maar al te zeer
„het gevai isde privaten hetzij in putten of in stilstaande
„slooten uitloopenis het gevaar voor infectie te groot
„dan dat wij zelfs de partiële bestendiging van dien toestand
„zouden kunnen aanraden.
„Een verbod om slooten beneden eene bepaalde afmeting
„of putten tot verzamelplaatsen van faecale stoffen te bestem-
„menzal evenwel noodzakelijk gepaard moeten gaan met
„eeuige opoffering van de zijde der gemeenten."
Hit deze aanhalingen blijkt ten duidelijkstedat burge
meester en wethouders met hun voorstel alle bestaande putten
voor faecale stoffen wenschten te treffen.
Nader wordt dit bevestigd door hetgeen bij de behandeling-
van het voorstel in de zitting van 8 Januarij 1874 is gesproken.
De heer Dirks vroeg toen wat het verschil mogt zijn tus
schen de zinkputten genoemd in het voorstel van burgemees
ter en wethoudersen de putten bedoeld in de ontwerp
verordening op het bouwen en inrigten van woningen.
De heer Kengers gaf daarop te kennendat het de bedoeling
was de uitloozing in zinkputten in het algemeen te verbieden.
De vooizitter voegde aan deze verklaring nog toedat het
in behandeling zijnde voorstel op bestaande toestanden ziet
terwijl daarentegen de bouwverordening den aanleg van put
ten tot opname van faecale stoffen verbiedt.
Na de aanneming van het voorstel in de vergadering van
8 Januarij 1874 en de vaststelling der verordening op het
bouwen en inrigten van woningen enz.waren dus voortaan
alle putten voor faecale stoffen verboden.
De genoemde verbodsbepalingen zijn steeds in den boven
omschreven zin opgevat en toegepast met een ei.kele uitzon
dering. Alleen bij de stichting van het nieuwe Burmaniahuis,
heeft men de verordening overtreden. Bij een onderzoek in
het archief is gebleken dat vau die overtreding aan burge
meester en wethouders mededeeling is gedaan door den direc
teur der openbare reinigingdat daarna dien ambtenaar
opgedragen is om na te gaan of de putten voor faecale stof
fen bij het Burmaniahuis ook voor de gezondheid der omwo
nenden schadelijk kunnen zijn, terwijl aan den directeur der
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, 1885.
111
gemeentewerken is verzochteen onderzoek naar de water-
digtheid in te stellen. Een afschrift van het rapport van den
directeur der openbare reiniging gaat hierbij.
Vermoedelijk is door den directeur der gemeentewerken
mondeling rapport uitgebragt.
Intusschen heb ik niet kunnen vinden eene beslissing van
burgemeester en wethouderswaaruit zou kunnen worden
opgemaaktdat de putten bij het Burmaniahuis zonder strijd
met de verordening bestaanDe eigenaar staat dus ten allen
tijde bloot aan vervolging, wegens overtreding van de ver
ordening op het bouwen en inrigten van woningen. Behalve
bovengenoemde put tot opname van faecale stoffen bestaan
er in deze gemeente nog twee inrigtingen van dien aard
namelijk bij het station en bij de pastorie der R. C. gemeente
in de Speelmanstraat. De eerstbedoelde is volgens bekomen
mededeeling een zinkput in de ware beteekenis van het woord
en valt dus onder artikel 27 der politie-verordening. Ik zal
den commissaris van politie uitnoodigen te willen zorgdragen
dat die put worde digt gemaakt. De laatstbedoelde is een
gemetselde bakdie dagteekent van vóór de invoering van
de verordening op het bouwen en inrigten van woningen.
Het is mij niet gebleken dat er ooit pogingen zijn aangewend
om in den toestand daarvan verandering te brengen.
Ik acht dit onderwerp hiermede voldoende besproken.
Hoewel de bevoegdheid wordt toegegeven en de contracten
den maatregel niet verhinderenacht de commissie van
rapporteurs het toch niet wenschelijk, 0111 het loozen van
faecale stoften in riolen en grachten te verbieden.
De commissie verwacht er weinig vrucht van en vreest
groote onaangenaamheden. Zij wijst op het gevaar van scha
delijke uitwasemingen binnen 's huis en op de finantiële ge
volgen. Het is moeijelijk de vruchten van het verbod onder
cijfers te brengen. Men kan onmogelijk vooraf bepalen hoe
veel ingezetenen minder ziek zullen worden of hoeveel minder
jaarlijks zullen sterven. Bovendien, de eene mensch schat
leven en gezondheid op hooger waarde dan een ander.
Omtrent de vruchten van den maatregel zal dus altijd ver
schillend worden geacht. Evenwel wordt door de mannen
der gezondheidsleer daarvan steeds hoog opgegeven.
In sommige plaatsen is het ook duidelijk aan het licht ge
bragt dat de invoering van het verpligt tonnenstelsel in
verband met andere maatregelenvoor het leven en gezond
heid der ingezetenen van groot nut is geweest. Ik zou dit
met een sprekend voorbeeld uit mijn vorige woonplaats kun
nen staven waar het sterftecijfer gunstiger werd en de uit
gaven der armbesturen voor geneeskundige hulp en medicijnen
belangrijk verminderden.
De commissie vreest onaangenaamheden. Waarin zij zouden
bestaan wordt niet gemeld. De ondergeteekende deelt het
gevoelen van de commissie niet.
Sommigen zullen het minder aangenaam vinden gedwongen
te worden kosten te maken in het algemeen belang en daar
over klagen anderen zullen de privaten op minder doelma
tige wijze doen inrigten en misschien stank in huis houden
en daarom het verbod afkeuren maar dergelijke omstandig
heden mogen het gemeentebestuur niet terug houden.
Het is een feit dat men privaten binnenshuis, voorzien van
tonnen geheel reukeloos kan hebbenmits goed gemaakt en
dat men dus ook niet schadelijke uitwasemingen binnenshuis
behoeft te vreezen waarover de commissie spreekt.
Maar al behoudt men de onaangename lucht eeniger mate,
dan is die nog niet zoo schadelijk als het rioolgasomdat de
tonnen twee malen 's weeksdes noods dagelijks kunnen wor
den geledigd terwijl zich in de riolen de rottende stoffen
van jaren ophoopen.
Eindelijk eene opmerking over de linantiële gevolgen.
De cijfers door den directeur der reiniging opgegeven vóór
en na de demping van den Eewal en het Heerenwaltjezijn
natuurlijk verschillend. Het laatste opgegeven cijfer zal steeds
het meest vertrouwbare zijn. Te dien einde heb ik den direc
teur voornoemd uitgenoodigd op nieuw eene berekening aan
uwe vergadering over te leggen.
Intusschen is de prijs der compost in den laatsten tijd ge
daald en zal de invoering van het tonnenstelsel voor de exploi
tatie der openbare reiniging niet meer die winst afwerpen
welke men daarvoor in 1883 kon ramen.
Wat betreft de vergoeding voor het veranderen van priva
ten toe te kennen acht ik het bedenkelijk af te wijken van
de wijze waarop de publicatie te dier zake door burgemeester
en wethouders in 1874 vastgesteldsteeds ongestoord toege
past is. En handhaaft de gemeenteraad deze toepassing, dan
kan het bedrag der totale vergoeding niet meer beloopen dan
door den directeur der openbare reiniging is opgegeven, welk
bedrag niet hoog is.
Is dit evenwel een overwegend bezwaardan kan de ge
meenteraad het besluit om vergoeding te geven eenvoudig
intrekken desverlangd na verloop van eenige maanden of
een jaar. Ieder weet dan dat hij zich haasten moet. Wordt
daarbij tevens het besluit genomen om een of twee jaren
later het hebben van privaten, die loozen in riolen of grach
ten te verbieden dan vertrouw ik dat niemand over onregt-
matige behandeling zal klagen en dat de geldelijke opoffering
voor de gemeente beneden de raming zal blijven.
Ten slotte veroorloof ik mij er op te wijzendat de in
voering van het tonnenstelsel een onregt zal wegnemen. Dat
onregt bestaat hierinhet is thans een ieder verboden vuil
van welken aard ook in het water te werpenterwijl het
aan enkelen vergund is het meest schadelijke vuil langzaam
daarin te doen afVloeijen.
Naar mijn bescheiden meening is dit motief voldoende, om
den dwang te wettigenwaartoe sommige leden van den ge
meenteraad niet wenschen mede te werken.
Leeuwarden, 22 October 1885.
De Burgemeester
P. LYCKLAMA a NIJEHOLT.